Uitspraak in strafzaak Cornelis Alexander Niemantsverdriet
's-Gravenhage, den vijfden Februari 1942
IN NAAM VAN HET RECHT
De Arrondissements-Rechtbank te 's-Gravenhage, rechtdoende in strafzaken, van militairen aard,
heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van
den Officier van Justitie
tegen:
Cornelis Alexander NIEMANTSVERDRIET,
geboren te Vlaardingen, 2 Januari 1911, destijds reserve-1e luitenant, wonende te Vlaardinger-Ambacht, Emmakade 4.
Verdachte
De Rechtbank;
Gelet op het ter terechtzitting gehouden onderzoek;
Gehoord de vordering van den Officier van Justitie;
Gehoord verdachte, bijgestaan door Mr. O. Verdoorn, advocaat te Rotterdam en Mr. A.F.A. van Velzen, advocaat te Schiedam;
Overwegende, dat aan verdachte is ten laste gelegd, dat hij:
- op 12 Mei 1940 te Rhenen in het Zuidelijk Hoornwerk, alwaar de tot 1-I-8 R.I. behoorende sectie, welke onder zijn commando stond, in stelling lag, bij het toen met den vijand plaats vindend gevecht, althans terwijl die stelling door den vijand werd aangevallen of met aanval bedreigd, zonder uitdrukkelijken last van of vanwege den ter plaatse aanwezigen, met het hoogste gezag bekleeden militair, het teeken van overgave, bestaande uit een witte lap op een bajonet, heeft gegeven, althans heeft doen geven;
- ten tijde en ter plaatse voorschreven als bevelvoerend militair, te weten als luitenant-commandant van een sectie van 1-I-8 R.I., opzettelijk bij een gevecht met den vijand, met schending van zijn plicht als bevelvoerend militair, welke plicht hem gebood tegenover den vijand stand te houden, zich krijgsgevangen heeft gegeven;
althans dat het te wijten is geweest aan de schuld van hem, verdachte, die bevelvoerend militair was, dat ten tijde voormeld, alzoo in tijd van oorlog in den zin der wet, de stelling van de onder zijn commando staande sectie van 1-I-8 R.I., zijnde een versterkte en bezette plaats of post, alsmede een deel van de tot zijn sectie behoorende manschappen, zijnde een deel van het leger, voor de Krijgsmacht verloren zijn gegaan, zijnde verdachte nog voordat er een infanterie-aanval van den vijand was begonnen, met zijn manschappen in de legeringsschuilplaats gaan zitten en daar gebleven totdat de vijand, aan wien hij geenerlei tegenweer bood, hem en zijn manschappen gevangen nam, zulks terwijl hem uitdrukkelijk bevolen was om tegenover den vijand stand te houden;
Overwegende, dat blijkens ter terechtzitting medegedeeld afschrift van de controlelijst verdachte op 20 April 1931 is ingelijfd, met ingang van 1 Januari 1938 is benoemd en aangesteld tot reserve 1e luitenant en op 29 Augustus 1939 is teruggekeerd van groot verlof;
Overwegende, dat ter terechtzitting als getuigen gehoord hebben verklaard:
Dirk Cornelis de Ridder:
Tijdens de oorlogsdagen was ik commandant van de 3de sectie van 2-I-8 R.I., welke een stelling had betrokken in het Noordelijk Hoornwerk te Rhenen, noord van den Rijksweg Rhenen - Wageningen. Ter zelfder hoogte bevond zich zuid van dien weg de stelling van luitenant Niemantsverdriet. In den vroegen morgen van 12 Mei 1940 heb ik ongeveer 1000 à 1200 geweerpatronen bij hem laten halen, in verband met een dreigend tekort in mijn sectie, terwijl hij dat aantal nog missen kon. In het algemeen maakten wij bij het halen van munitie en bij het overbrengen van berichten gebruik van een witte vlag, als noodzakelijke maatregel om niet door eigen vuur getroffen te worden. Ongeveer 12 uur in den middag van dien dag ben ik in de stelling van luitenant Niemantsverdriet gekomen, wijl ik van deze stelling niets bemerkte. Ik vond hem met anderen in een onderkomen. Ik ben toen naar mijn stelling teruggekeerd en trof daar den soldaat Toelen, die mij wees op een witte vlag, staande op de stelling van luitenant Niemantsverdriet;
Franciscus Johannes van Houten:
Tijdens den oorlog was ik dienstplichtig sergeant bij de 3de sectie van 2-I-8 R.I., onder commando van vaandrig de Ridder, welke sectie in stelling lag te Rhenen in het z.g. Hoornwerk, noordelijk van den Rijksweg Rhenen - Wageningen, ten zuiden van welken weg de stelling lag van de 1ste sectie onder luitenant Niemantsverdriet. De opdracht voor de sectie van vaandrig de Ridder was, ter plaatse stand te houden. Naar schatting te circa half twaalf van den 12den Mei wees vaandrig de Ridder mij op een witte vlag, geplaatst op de stelling van luitenant Niemantsverdriet. Ik meen mij te herinneren, dat op dat tijdstip de artilleriebeschieting niet hevig was;
Johannes Franciscus Cornelis Toelen:
In de oorlogsdagen was ik ordonnans bij 2-I-8 R.I. en bevond ik mij als zoodanig op 12 Mei 1940 in de stelling van een sectie van die compagnie, waarvan vaandrig de Ridder commandant was, gelegen te Rhenen aan het Hoornwerk, noordelijk van den Rijksweg Rhenen - Wageningen. Toen ik op 12 Mei 1940 omstreeks 12 uur mij in die stelling bevond, zag ik een witte vlag geheschen op een ten zuiden van genoemden Rijksweg op dezelfde hoogte gelegen stelling. Niet begrijpende, waarom zoo dicht bij de witte vlag moest worden geheschen, ben ik den Rijksweg over gestoken, over het prikkeldraad gekropen en gesprongen in de loopgraaf van de zuidelijk van dien weg gelegen stelling. Tegelijkertijd heb ik de witte vlag, bestaande uit een witte lap, gebonden aan een bajonet, van het talud genomen en in de loopgraaf geworpen. Op mijn vraag aan een soldaat, waar zich de commandant ophield, bracht deze mij naar een legeringsschuilplaats, gelegen aan een achterwaarts loopende zijgang van de loopgraaf. In die schuilplaats waren naar schatting 20 man aanwezig, onder wie luitenant Niemantsverdriet, dien ik van aangezicht kende. Eenigszins driftig vroeg ik hem wat die witte vlag op zijn stelling had te beteekenen en waarom zij in de schuilplaats zaten, terwijl in de nevensectie van luitenant de Ridder nog gestreden werd. Hij antwoordde mij dat hij het geheele geval hopeloos vond en vroeg mij erg zenuwachtig, wat hij naar mijn meening zou moeten doen, waarop ik hem antwoordde, dat er thans oorlog was, dat er dus gevochten moest worden. Onmiddellijk daarop ben ik naar de sectie van vaandrig de Ridder teruggekeerd. Mij is niet opgevallen, dat de stelling van luitenant Niemantsverdriet, toen ik daar kwam, ernstig beschadigd was. Of hij nog met mij over munitie gesproken heeft, kan ik mij niet herinneren;
Overwegende, dat verdachte ter terechtzitting heeft verklaard:
Sedert ongeveer 20 Januari 1940 totdat ik op 12 Mei 1940 in krijgsgevangenschap geraakte, voerde ik als reserve 1ste luitenant het bevel over de 1ste sectie van 1-I-8 R.I., bij welke sectie ik in Januari 1940 was gekomen te Rhenen, alwaar een stelling was ingericht in het zuidelijk deel van het zogenaamde Hoornwerk, zuid van den Rijksweg Rhenen - Wageningen, waaraan de linkervleugel van die stelling grensde. Op 10 Mei 1940 heb ik met mijn omstreeks 30 man sterke sectie deze stelling, die inmiddels verder was versterkt en werd beschermd door prikkeldraadversperring, betrokken. Op 12 Mei 1940, toen ik met mijn sectie in de stelling lag, was het in den vroegen morgen nogal rustig. Later werd het artillerievuur heviger. Toen dit niet ophield ben ik met ongeveer 20 manschappen in een legeringsschuilplaats gaan zitten, voordat een infanterie-aanval van den vijand was begonnen. Daarna werd het vuur nog heviger. Ik heb toen een der manschappen opgedragen de witte vlag op de stelling te plaatsen. Ik wist, dat dit het teeken van overgave was en wilde hierdoor het artillerievuur op de stelling doen ophouden; ik verwachtte namelijk, dat de geheele stelling in elkaar geschoten zou worden en wij allen zouden sneuvelen. Van niemand had ik opdracht het teeken van overgave te geven of te doen geven. In de stelling was ik zelf de met het hoogste gezag bekleede militair. De commandopost van mijn compagnie bevond zich op een afstand van naar schatting 300 meter. Ik heb geen bericht gezonden, dat ik het teeken van overgave gegeven had. Na eenigen tijd kwam een mij onbekend soldaat in de schuilplaats, die mededeelde de witte vlag van de stelling te hebben geworpen en sprak over onzen plicht door te vechten. Nadat hij was vertrokken, hoorde ik wederom artillerieprojectielen vlak voor de stelling inslaan. Na nog eenigen tijd in de schuilplaats te zijn blijven zitten, heb ik andermaal een soldaat opgedragen de witte vlag op de stelling te zetten. Na eenige uren in de schuilplaats te hebben doorgebracht, zijn wij door daar binnengekomen Duitsche militairen gevangen genomen;
Overwegende, dat de Rechtbank door den inhoud van voormelde bewijsmiddelen wettig bewezen acht en de overtuiging heeft bekomen, dat verdachte heeft gepleegd het feit, hem bij dagvaarding sub I te laste gelegd, in dier voege, dat hij op tijd en plaats als daarbij omschreven en onder de omstandigheden als aangegeven en op de omschreven wijze het teeken van overgave heeft doen geven, terwijl die stelling door den vijand met aanval werd bedreigd, alsmede, dat hij het hem bij dagvaarding sub II primair ten laste gelegde heeft begaan;
tot welke beslissing reden geven de redengevende feiten en omstandigheden in die bewijsmiddelen vervat;
Overwegende, dat het den verdachte bij dagvaarding sub I te laste gelegde en hierboven bewezen verklaarde noch bij artikel 85, noch bij eenig ander artikel van het Wetboek van Militair Strafrecht is strafbaar gesteld, weshalve verdachte ter zake behoort te worden ontslagen van rechtsvervolging;
Overwegende, dat het sub II primair den verdachte bij dagvaarding te laste gelegde en in voege als vooromschreven bewezen verklaarde feit oplevert het misdrijf van:
"als militair opzettelijk bij een gevecht met den vijand met schending van zijn plicht als militair zich krijgsgevangen geven, begaan als bevelvoerend militair",
strafbaar gesteld bij artikel 86 aanhef jo sub 2 en laatste lid van het Wetboek van Militair Strafrecht;
Overwegende, dat verdachte deswege strafbaar is, nu niet is gebleken van het bestaan van feiten of omstandigheden, welke zijn strafbaarheid zouden uitsluiten of opheffen;
Overwegende, dat na te melden straf is in overeenstemming met den aard en den ernst van het feit en met de ter terechtzitting gebleken omstandigheden, waaronder het werd begaan, oordeelende de Rechtbank voorts den verdachte op grond van het begaan misdrijf ongeschikt om in den militairen stand te blijven;
Overwegende, dat niet wettig en overtuigend is bewezen hetgeen den verdachte bij dagvaarding sub I meer of anders is te laste gelegd, dan bewezen werd verklaard;
Gezien, behalve voormeld wetsartikel, de artikelen 1, 6, 23 en 61 van het Wetboek van Militair Strafrecht, 76 en 93 der Invoeringswet Militair Straf- en Tuchtrecht, 91 van het Wetboek van Strafrecht, alsmede het Besluit van den Secretaris-Generaal van het Departement van Justitie van 19 Maart 1941, Verordeningenblad 20 Maart 1941, stuk II no 56;
RECHTDOENDE IN NAAM VAN HET RECHT:
Verklaart wettig en overtuigend bewezen hetgeen den verdachte bij dagvaarding sub I is te laste gelegd in voege als vooromschreven, alsmede hetgeen hem bij dagvaarding sub II primair is te laste gelegd;
Verklaart, dat het sub I te laste gelegde in voege als vooromschreven bewezen niet oplevert een strafbaar feit;
Verstaat, dat het den verdachte bij dagvaarding sub II primair ten laste gelegde oplevert het strafbare feit voormeld;
Verklaart verdachte deswege strafbaar;
Ontslaat verdachte ter zake van het sub I te laste gelegde feit van alle rechtsvervolging;
Veroordeelt verdachte ter zake van het hem bij dagvaarding sub II te laste gelegde en in voege als vooromschreven bewezen feit tot een gevangenisstraf voor den tijd van een jaar en ontslaat hem uit den militairen dienst met ontzetting van de bevoegdheid om bij de gewapende macht te dienen;
Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen den verdachte bij dagvaarding sub I meer of anders is te laste gelegd dan bewezen werd verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Aldus gewezen door:
- Mr. van Vrijberghe de Coningh, fgd Voorzitter,
- Mr. Veldman, Rechter, plv.,
- Mr. van Beyma thoe Kingma, Rechter, plv.,
- Luitenant-Kolonel de Ridder, Militair lid,
- Luitenant-Kolonel van den Briel, Militair lid,
In tegenwoordigheid van
- Mr. Braun, wnd. Griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van voornoemde Rechtbank den vijfden Februari 1942.
|
