Proces-verbaal

P R O C E S - V E R B A A L

VAN DE

OPENBARE TERECHTZITTING, door de Militaire Kamer der Arrondissements-Rechtbank te 's-Gravenhage voor de behandeling van strafzaken van militairen aard, gehouden op Donderdag 22 Januari 1942 alwaar tegenwoordig waren Mrs.
- Van Vrijberghe de Coningh, fgd. Voorzitter,
- Veldman, Rechter plv.,
- Jhr. van Beijma thoe Kingma, Rechter plv.,
- Luitenant-Kolonel de Ridder, Militair lid,
- Luitenant-Kolonel v.d. Briel, Militair lid,
- van Gilse, Substituut-Officier van Justitie,
- Braun, wnd. Griffier.

Op bevel van den Voorzitter wordt uitgeroepen de zaak van den Officier van Justitie tegen:

Cornelis Alexander NIEMANTSVERDRIET,

geboren te Vlaardingen, den 2en Januari 1911, destijds van beroep reserve 1e Luitenant, wonende te Vlaardinger-Ambacht, Emmakade 4, Chef bedrijfsadministratie;

Nadat de zaak is uitgeroepen verschijnt de verdachte, bijgestaan door Mr. O. Verdoorn, advocaat te Rotterdam en Mr. A.F.A. van Velzen, advocaat te Schiedam;

De verdachte geeft op de vragen van den Voorzitter naam en voornamen, leeftijd, beroep, geboorte- en woon- of verblijfplaats op zooals in den hoofde dezes staat vermeld.
De Voorzitter vermaant hem oplettend te zijn op hetgeen hij zal hooren.
De Officier van Justitie draagt de zaak voor en legt een lijst over van de getuigen, welke door den Griffier wordt voorgelezen.
De verdachte verzoekt dat alsnog op de lijst gebracht worde de niet op die lijst voorkomende, doch ter terechtzitting tegenwoordige getuige G.J. Rangelroy.
De Rechtbank verstaat dienovereenkomstig, gehoord den Officier van Justitie.
De Voorzitter beveelt, dat de getuigen zich zullen begeven naar het voor hen bestemde vertrek, met uitzondering van den eersten getuige dien hij voor zich doet verschijnen. Deze getuige, evenals later de andere getuigen, ieder afzonderlijk opgeroepen, doet daarop de opgaven omtrent zijn naam, voornamen, leeftijd, beroep en woon- of verblijfplaats, zooals hieronder staat vermeld; verklaart geen bloed- of aanverwant van verdachte te zijn, en legt op de wijze, bepaald bij art. 1, sub a, der wet van 17 Juli 1911 (Stbl. No. 215), den eed af van de geheele waarheid en niets dan de waarheid te zullen zeggen (alles voorzoover hieronder niet uitdrukkelijk anders vermeld staat).
De le getuige: DE RIDDER, Dirk Cornelis, oud 28 jaren, beroep landbouwkundig ingenieur, wonende te 's-Gravenhage,
De 2e getuige: Franciscus Johannes VAN HOUTEN, oud 25 jaren, beroep kantoorbediende, wonende te Oosterbeek,
De 3e getuige: TOELEN, Johannes Franciscus Cornelis, oud 22 jaren, beroep winkelbediende, wonende te Rotterdam,
De 4e getuige: VAN RANGELROY, Gerrit Jan, oud 47 jaren, beroep onderwijzer, wonende te Rotterdam,

Vervolgens verklaart:

Dirk Cornelis DE RIDDER:
Tijdens de oorlogsdagen was ik commandant van de 3de sectie van 2-I-8 R.I., welke een stelling had betrokken in het Noordelijk Hoornwerk te Rhenen, noord van den Rijksweg Rhenen - Wageningen. Ter zelfder hoogte bevond zich zuid van dien weg de stelling van luitenant Niemantsverdriet. In den vroegen morgen van 12 Mei 1940 heb ik ongeveer 1000 à 1200 geweerpatronen bij hem laten halen, in verband met een dreigend tekort in mijn sectie, terwijl hij dat aantal nog missen kon. In het algemeen maakten wij bij het halen van munitie en bij het overbrengen van berichten gebruik van een witte vlag, als noodzakelijke maatregel om niet door eigen vuur getroffen te worden. Ongeveer 12 uur in den middag van dien dag ben ik in de stelling van luitenant Niemantsverdriet gekomen, wijl ik van deze stelling niets bemerkte. Ik vond hem met anderen in een onderkomen. Ik ben toen naar mijn stelling teruggekeerd en trof daar den soldaat Toelen, die mij wees op een witte vlag, staande op de stelling van luitenant Niemantsverdriet;

Franciscus Johannes VAN HOUTEN:
Tijdens den oorlog was ik dienstplichtig sergeant bij de 3de sectie van 2-I-8 R.I., onder commando van vaandrig de Ridder, welke sectie in stelling lag te Rhenen in het z.g. Hoornwerk, noordelijk van den Rijksweg Rhenen - Wageningen, ten zuiden van welken weg de stelling lag van de 1ste sectie onder luitenant Niemantsverdriet. De opdracht voor de sectie van vaandrig de Ridder was, ter plaatse stand te houden. Naar schatting te circa half twaalf van den 12den Mei wees vaandrig de Ridder mij op een witte vlag, geplaatst op de stelling van luitenant Niemantsverdriet. Ik meen mij te herinneren, dat op dat tijdstip de artilleriebeschieting niet hevig was;

Johannes Franciscus Cornelis TOELEN:
In de oorlogsdagen was ik ordonnans bij 2-I-8 R.I. en bevond ik mij als zoodanig op 12 Mei 1940 in de stelling van een sectie van die compagnie, waarvan vaandrig de Ridder commandant was, gelegen te Rhenen aan het Hoornwerk, noordelijk van den Rijksweg Rhenen - Wageningen. Toen ik op 12 Mei 1940 omstreeks 12 uur mij in die stelling bevond, zag ik een witte vlag geheschen op een ten zuiden van genoemden Rijksweg op dezelfde hoogte gelegen stelling. Niet begrijpende, waarom zoo dicht bij de witte vlag moest worden geheschen, ben ik den Rijksweg over gestoken, over het prikkeldraad gekropen en gesprongen in de loopgraaf van de zuidelijk van dien weg gelegen stelling. Tegelijkertijd heb ik de witte vlag, bestaande uit een witte lap, gebonden aan een bajonet, van het talud genomen en in de loopgraaf geworpen. Op mijn vraag aan een soldaat, waar zich de commandant ophield, bracht deze mij naar een legeringsschuilplaats, gelegen aan een achterwaarts loopende zijgang van de loopgraaf. In die schuilplaats waren naar schatting 20 man aanwezig, onder wie luitenant Niemantsverdriet, dien ik van aangezicht kende. Eenigszins driftig vroeg ik hem wat die witte vlag op zijn stelling had te beteekenen en waarom zij in de schuilplaats zaten, terwijl in de nevensectie van luitenant de Ridder nog gestreden werd. Hij antwoordde mij dat hij het geheele geval hopeloos vond en vroeg mij erg zenuwachtig, wat hij naar mijn meening zou moeten doen, waarop ik hem antwoordde, dat er thans oorlog was, dat er dus gevochten moest worden. Onmiddellijk daarop ben ik naar de sectie van vaandrig de Ridder teruggekeerd. Mij is niet opgevallen, dat de stelling van luitenant Niemantsverdriet, toen ik daar kwam, ernstig beschadigd was. Of hij nog met mij over munitie gesproken heeft, kan ik mij niet herinneren;

Gerrit Jan RANGELROY:
Ik was destijds reserve-kapitein, commandant 1-I-8 R.I. Na den oorlog ben ik met de commissie van onderzoek in de stelling van verdachte geweest. De sectie, waarvan verdachte commandant was in de oorlogsdagen, heeft erg onder vijandelijk vuur gelegen; zelfs de groepschuilplaats was verbrand. Het is onbegrijpelijk, waarom de boomgaarden vóór die stelling, die al het uitzicht ontnamen, niet gekapt zijn. Kolonel Lucardie, lid van voormelde commissie van onderzoek, heeft daar ook zijn bevreemding over uitgesproken. De verbinding tusschen die sectie en mijn commandopost was zeer slecht. Verdachte had daar een zeer verantwoordelijke plaats. Men had daar beter een flinken officier kunnen plaatsen. Verdachte had de opdracht: "Stand houden". Hij heeft mij er niet in gekend, dat hij zich over wilde geven.

verdachte:
Sedert ongeveer 20 Januari 1940 totdat ik op 12 Mei 1940 in krijgsgevangenschap geraakte, voerde ik als reserve eerste luitenant het bevel over de 1ste sectie van 1-I-8 R.I., bij welke sectie ik in Januari 1940 was gekomen te Rhenen, alwaar een stelling was ingericht in het zuidelijk deel van het zogenaamde Hoornwerk, zuid van den Rijksweg Rhenen - Wageningen, waaraan de linkervleugel van die stelling grensde. Op 10 Mei 1940 heb ik met mijn omstreeks 30 man sterke sectie deze stelling, die inmiddels verder was versterkt en werd beschermd door prikkeldraadversperring, betrokken. Op 12 Mei 1940, toen ik met mijn sectie in de stelling lag, was het in den vroegen morgen nogal rustig. Later werd het artillerievuur heviger. Toen dit niet ophield ben ik met ongeveer 20 manschappen in een legeringsschuilplaats gaan zitten, voordat een infanterie-aanval van den vijand was begonnen. Daarna werd het vuur nog heviger. Ik heb toen een der manschappen opgedragen de witte vlag op de stelling te plaatsen. Ik wist, dat dit het teeken van overgave was en wilde hierdoor het artillerievuur op de stelling doen ophouden; ik verwachtte namelijk, dat de geheele stelling in elkaar geschoten zou worden en wij allen zouden sneuvelen. Van niemand had ik opdracht het teeken van overgave te geven of te doen geven. In de stelling was ik zelf de met het hoogste gezag bekleede militair. De commandopost van mijn compagnie bevond zich op een afstand van naar schatting 300 meter. Ik heb geen bericht gezonden, dat ik het teeken van overgave gegeven had. Na eenigen tijd kwam een mij onbekend soldaat in de schuilplaats, die mededeelde de witte vlag van de stelling te hebben geworpen en sprak over onzen plicht door te vechten. Nadat hij was vertrokken, hoorde ik wederom artillerieprojectielen vlak voor de stelling inslaan. Na nog eenigen tijd in de schuilplaats te zijn blijven zitten, heb ik andermaal een soldaat opgedragen de witte vlag op de stelling te zetten. Na eenige uren in de schuilplaats te hebben doorgebracht, zijn wij door daar binnengekomen Duitsche militairen gevangen genomen;

Nadat elke getuige zijn verklaring heeft afgelegd heeft de Voorzitter aan de Rechters, den Officier van Justitie en den verdachte en de raadslieden gelegenheid gegeven om den getuige vragen te doen.
De Voorzitter heeft voorts, aan den verdachte en de raadslieden gelegenheid gegeven om tegen elken getuige en zijn verklaring in te brengen wat tot verdediging kan dienen, en aan den Officier van Justitie de gelegenheid tot het maken van opmerkingen ten opzichte van de door dien getuige afgelegde verklaring.
De Voorzitter deelt mede den korten inhoud van:
1e een afschrift van de contrôlelijst betreffende verdachte;
2e een ambtelijke verklaring betreffende verdachte;

De Officier van Justitie voert het woord, leest zijn vordering voor en legt die aan de Rechtbank over.
De verdachte en de raadslieden antwoorden hierop.

Aan de raadslieden en den verdachte is het recht gelaten om het laatste te spreken.
De Voorzitter sluit het onderzoek en deelt mede, dat volgens beslissing der Rechtbank de uitspraak in deze zal plaats hebben op 5 Februari 1942 des voormiddags te tien uur.
Van het verhandelde is dit proces-verbaal opgemaakt, door den Voorzitter en den Griffier vastgesteld en onderteekend.

w.g. Braun,
w.g. van Vrijberghe de Coningh,

Voor eensluidend afschrift;
De waarnemend Griffier.


In de openbare terechtzitting van 5 Februari 1942 is in tegenwoordigheid van de Heeren, die bij de behandeling der bovenstaande zaak zitting hadden, met uitzondering van Jhr. Mr. van Beijma thoe Kingma en Luitenant-Kolonel van den Briel door Mr. van Gelein Vitringa en Kolonel Lucardie, respectievelijk vervangen, en in tegenwoordigheid van den verdachte, het vonnis in deze zaak door den Voorzitter Mr. van Vrijberghe de Coningh uitgesproken en heeft deze den veroordeelde kennis gegeven dat hem tegen dit vonnis binnen den termijn van veertien dagen het rechtsmiddel van appel openstaat.

Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, door den Voorzitter en den Griffier onderteekend.

De Voorzitter,
w.g. van Vrijberghe de Coningh,

De Griffier,
w.g. Braun.


Voor eensluidend afschrift:
De waarnemend Griffier.

Download brondocument in PDF-formaat Brondocument
(PDF, 1.81 MB)