Verhoor van dienstplichtig soldaat Th.M. Chotzen

Verhoor op 15 October 1940 van den dienstplichtige soldaat Chotzen Th.M., lichting 1921,
opgekomen 1926 bij 8 R.I., ingedeeld bij 2-III-8 R.I., als ordonnans-verbindingsman bij de 3e Sectie.

Klik hier voor een uitvergroting
Situatieschets van 1e Luitenant P. v.d. Boom, Commandant 1e Sectie 2-III-8 R.I. (1940)
  Op 7 Mei waren wij van Wageningen naar Rhenen gegaan, om niet vóór maar achter onze stellingen te legeren. Op 10 Mei waren in den morgen de opstellingen ingenomen en werd ik ingedeeld bij de 3e Sectie. Sectiecommandant was dpl. sergeant Pilzecker, welke sectie opstelling had ten noorden van de Heimersteinschelaan. De uitrusting van de Sectie was normaal in orde, alleen waren er, voor zoover ik heb gezien, geen handgranaten. Ik heb zelf nooit een handgranaat geworpen, zelfs nooit er een gezien of in handen gehad bij mijn opleiding. Het werk van de Sectie was het vrijmaken van het schootsveld, in de richting Rijksweg. Van het afgekapte hout zijn hooge stapels op het voetbalveld gemaakt, hetgeen mij minder gunstig leek, met het oog op dekking geven aan den vijand.
  Op 10 Mei om plm. 14.00 uur is er loos alarm geweest, waarbij de C.C. de Kapitein Maas, bij de sectie kwam, dien ik daarna niet meer heb gezien in de 3e Sectie en ik heb het sterke vermoeden, dat ik hem Zondag in de commandopost heb gezien, maar later niet meer. Ik verklaar, dat ik dit speciaal vermeld om de praatjes, die omtrent de verwonding van den Kapitein Maas bij den troep, na terugkeer uit krijgsgevangenschap rondgingen. Ik heb zelf niets omtrent de verwonding van Kapt. Maas gezien, doch de sergeant Wensink beweerde, dat hij de verwonding betwijfelde, daar, toen hij den Kapitein Maas in den kelder op cp. I-8 R.I. wou helpen, hem dit niet door den Kapitein Maas werd toegestaan. Het gevoel van onzekerheid was bij mij ontstaan, doordat de Kapitein Maas zich niet bij de Sectie liet zien, omdat wij juist in die dagen behoefte hadden aan den C.C. De sergeanten hebben hun best gedaan, doch hadden niet het overwicht, dat zij moeten hebben. De indruk die ik van den Kapitein Maas had, was dat hij laconiek was. Hij was een rustige man, dien m.i. temperament ontbrak.
  Van 10 op 11 Mei is er een piketwacht uitgezet, waar ik ook aan deelnam. Op Zaterdag 11 Mei hebben wij, over ons heengaand, vijandelijk artillerievuur gehad, dat richting Rhenen en Noordelijk ging en een enkel projectiel kwam in de nabijheid van de opstelling van de Sectie neer. Bij het eten halen Zaterdag, was het niet ongevaarlijk om naar de keuken te gaan, vanwege het vijandelijk artillerievuur. Het idee eten te halen en de aanwijzing wie eten zou halen, is uit den troep voortgekomen. Wij hebben toen wel dit gevaar te groot gezien. De geest in den troep was niet bang, maar vechtgeest zat er niet in.
  In den Zondagmorgen hebben wij, wat ik noem trommelvuur gehad, waarbij een gewonde viel. Ik ben naar de cp.C.C. gegaan en heb daar vermoedelijk korporaal van den Kamp G. gevraagd te telefoneeren naar de hulpverbandplaats. Hetgeen gebeurd is en toen kwam het antwoord: "de gewonde moet loopen naar de hulpverbandplaats als hij loopen kan" en op mijn vraag: "en als hij niet loopen kan" is er gezegd: "leg hem beschut neer, doch ophalen is onmogelijk". Dit gebeurde plm. 11.00 uur, precies weet ik niet meer. Ik ben naar de Sectie teruggegaan. Op de Sectie kwamen twee lichte mitrailleurs met munitie. Zij waren niet voor ons bestemd en zijn in onze Sectie gebleven. Deze mitrailleurs werden tegen den middag gebrachte per luxe wagen door twee soldaten. Ik heb munitie uit de cp. medegekregen, toen ik daar een bericht bracht.
  In den Zondagmiddag kwam eerst een groep van de Compagnie Collette onder den korporaal Holleman bij onze Sectie en deze vertelde dat de Kapitein Collette onvindbaar was en dat zijn Sectie eruit geslagen was en hij zei dat de Duitschers niet tegen te houden waren. Ik heb toen den korporaal met zijn menschen aangeboden hen naar de C.C. te brengen, de verbindingsgang door, den weg over en toen heb ik ze de aanduiding gegeven, om bij den Kapitein Maas te komen. Wie ze de opdracht had gegeven terug te gaan, weet ik niet. Daarna zijn een aantal menschen van de 4e Sectie, hetzij bij ons, hetzij op de cp. door mij gezien, vluchtende naar achteren. Hierdoor kreeg ik, en uit de uitlatingen der vluchtenden, den indruk, dat de Duitschers, speciaal de stoottroepen, niet te houden waren en had ik het gevoel, dat er tusschen ons en de Duitschers niets meer stond. Er was een gevoel bij de menschen "er is niets meer aan te doen", een soort gevoel van "laat het maar over ons komen", doch gevechtsgeest zat er niet in bij ons, doch bangheid was er niet. Onze Sectie bleef echter rustig ter plaatse, ik ben nog met een bericht naar den cp. geweest en trof daar eenige verwarring. Men vertelde, dat er een Duitsche scherpschutter achter den cp. in het bosch zat en ik hoorde, naar ik meen, mij onbekende knallen. Er werd ook op den cp. gesproken over het feit, dat ze er op af moesten. Laat op den middag verwachtten wij den aanval. Er kwam eigen art.afsluitingsvuur op het voetbalveld. Noord van den weg. Wij wisten niet, dat het aangevraagd was. Dit vuur heeft lang geduurd en gaf ons een grooten moreelen steun. Er kwam geen aanval. De duisternis viel in en toen is de groote verwarring gekomen. Wij hoorden vreemde knallen uit de richting houtstapels. Er is geen patrouille op af gegaan. Gedurende den nacht was er geen leiding. Men ging maar in de schuilnissen zitten. Ik had een heel onveilig gevoel. Er waren geen piketten uitgezet en het werd maar aan de menschen overgelaten.
  Toen het nog niet donker was, kwam de Kapitein Hakkert met een aantal menschen in onze loopgraaf. Zij hadden een tegenaanval gedaan, die afgeslagen was en zij gingen in het overdekte deel der loopgraaf zitten. Daarna was op een gegeven oogenblik in de loopgraaf de Kapitein Alewijk met een aantal menschen en hierdoor werd de loopgraaf zoo stikvol, dat er bijna geen doorkomen aan was.
  Ik kreeg een schriftelijke en gedeeltelijk mondelinge opdracht voor den Kapitein Alewijk, de Griftdijk bezetten en aan de overzijde het Noordelijk Bastion bezetten. Ik kreeg nog aanwijzingen, wat hij moest doen als er niet over de Grift te komen was. Dit bevel en deze mondelinge aanwijzingen kreeg ik van een Luitenant, die telefoneerde met den cp. van C.-I-8 R.I. (sprekende met Luitenant de Jong) , vanuit den cp. van Kapitein Maas. Dit bericht heb ik overgebracht aan den Kapitein Alewijk, dien ik wel driemaal de mondelinge toelichtingen moest herhalen, waarop de Compagnie Alewijk naar ik vermoed, verdween. In den nacht is de 1e Sectie, waarbij veel soldaten der jongste lichting, bij ons binnengerend en ze zeiden, dat de Duitschers met een mitrailleur in hun loopgraaf zaten. De sergeant Pilzecker heeft hen teruggestuurd naar hun loopgraaf. Een gedeelte is toch bij ons gebleven, de rest verdween.
  Maandag bij het aanbreken van den dag, zijn de omliggende boomen onderzocht, toen was het niet zoo vol in de loopgraaf, de Kapitein Alewijk is gebleven. Ik ben nog een paar maal op den cp. geweest, o.a. met gewonden. Op Maandagmorgen heb ik vanuit cp. de hulpverbandpost op laten bellen, om een gewonde op te halen, doch dit werd geweigerd. De telefoonverbinding (opgehangen) werd Maandagmorgen verstoord.
  Ik heb tweemaal Maandagmorgen van cp. naar de Sectie het bericht gebracht, dat er niet geschoten moest worden, van nu af aan tot nader order, omdat er een tegenaanval vanuit Achterberg op de Grebbeberg zou geschieden.
  Maandag ongeveer tegen de middag is er een aanval op onze sectie-opstelling geweest vanuit den boschzoom. Ik heb er weinig van gezien; ik heb zelf tweemaal geschoten, naast mij werd geschoten als gekken, ook in de opstellingen van de 1e en 2e Sectie. Toen verscheen er uit den tunnel (het overdekte gedeelte van de loopgraaf) een witte vlag, gedragen door een sergeant van de School Reserve-Officieren, wiens naam en onderdeel ik niet weet, want hij was niet van onze compagnie. Toen ik de witte vlag zag dacht ik we trekken terug, omdat den dag daarvoor de terugtrekkende troep van Compagnie Collette ook een witte vlag voerde, als teeken aan de achterliggende troepen dat zij eigen troepen waren. Ik kreeg een schok toen men zich bleek te willen overgeven, omdat ik geen enkele Duitser tegenover mij had gezien. Ik heb toen, nadat ik mij erbij neergelegd heb, mijn grendel uit mijn geweer weggegooid en mijn tweede impuls was, niet overgeven met de sectie, doch wegloopen en een afdeeling bereiken, die nog vecht.
  Het was in de loopgraaf een wanordelijke geschiedenis. Wij hadden drie commandanten, den Kapitein Alewijk, den sergeant S.R.O.I. en den dpl.sergeant Pilzecker, die niets deden. De sergeant van de S.R.O.I. zei op mijn vraag, waarom overgeven: "probeer je nu eens te verplaatsen in de jongens van twintig jaar, jij bent al wat ouder". Er was geen leiding, men voelde zich verlaten.
  Toen ben ik met drie man, waarbij de sergeant S.R.O.I., de verbindingsloopgraaf afgegaan tot de Heimersteinschelaan en zijn de drie man weer teruggegaan, nadat de sergeant S.R.O.I. mij ontraadde had weg te gaan en ik hem nog gevraagd had, welke richting ik moest volgen. De sergeant S.R.O.I. raadde mij aan, de boschjes door te gaan. Ik zelf ben doorgegaan tot aan Cp.-C.-I-8 R.I.; toen ik tijdens den tocht dicht bij den straatweg was, zag ik, dat een groote afdeeling militairen, voorzien van roode kruis armbanden, met de handen omhoog den straatweg afkwamen.
  Ik heb niet het doel gehad, den cp. van Majoor Landzaat te bereiken, doch het was toeval, dat ik er terechtkwam. Ik heb mij daar voorzien van een wapen en stelde mij in de gelagkamer beneden op. Verder verwijs ik naar mijn verslag dat in Uw bezit is.

Voorgelezen, volhard en geteekend,

w.g. Th.M. Chotzen.

Download brondocument in PDF-formaat Brondocument
(PDF, 2.62 MB)