Onderhoud met dienstplichtig soldaat Th.M. Chotzen

2-III-8 R.I.
3e Sectie

Onderhoud met voormalig dienstplichtige Chotzen
op 9 December 1940.
--------------------------------

  Loopgraven van 2-III-8 R.I., aan West en Noordzijde van het open veld.

  De menschen waren niet laf, maar ook geheel zonder enthousiasme. Ze ondergingen het uitbreken van den oorlog als een noodlot, dat niet meer te ontkomen was.
  Zij waren eenigszins fatalistisch. Bij goede leiding (zooals onder Majoor Landzaat) vochten ze wel goed.
  Er was een sterk gevoel van minderwaardigheid tegenover de Duitschers. Daarenboven de geruchten over verraad e.d. De 1e sectie bestond voornamelijk uit jonge lichting, die later was ingedeeld.
  De 1e sectie bestond uit:
  Reserve 1e Luitenant v.d. Boom, sergeant Landman (rechter groep), sergeant Spijker (middelste groep), sergeant R.D. v.d. Meij (linker groep), korporaal Lievers, dpl. Th.J. Berns, G. ten Hove, Löwenfeld (13 Mei gesneuveld).
  De 2e sectie uit:
  Cadet-vaandrig J. v.d. Stam, sergeant Jansen, sergeant Muetstege, sergeant D.J. Bömer.
  In de commandogroep van Kapitein Maas waren korporaal v.d. Kamp, korporaal Waanders (mitrailleurhersteller) en sergeant-toegevoegd J. Wansink.
  De 3e sectie uit:
  Sergeant G.F.C.J. Pilzecker (Sectie-commandant) (gesneuveld op 13 Mei), sergeant Zegers en sergeant Stegemans.
  De sergeant Spijker heeft zich goed gedragen, naar Chotzen vernomen heeft. Deze is zeer betrouwbaar en kan een verslag verstrekken. Na de paniek op Zondagavond bij de 1e sectie is sergeant Spijker weer teruggegaan.
  Dienstplichtigen Ten Hove en Löwenfeld zijn medegegaan. Löwenfeld had dadelijk na de paniek spijt en bood zich vrijwillig aan.
  Ze vonden toen den dienstplichtige Th.J. Berns, die geheel alleen was achtergebleven.
  Er was een sectie Duitschers op den weg. Berns heeft die neergeschoten met de mitrailleur. Er waren meer Duitschers in den zoom van het bosch, daarna kwamen nog twee sectiën Duitschers, doch daar er te weinig wapens waren, heeft men die laten loopen.
  De Duitschers hadden de opstelling van de Pag. overmeesterd, die op den weg stond. Deze zou volgens een verhaal van Berns zijn teruggenomen door een luitenant Van Deventer.
  In den nacht van 12/13 Mei was het een chaos.
  Overvolle loopgraven, waarin het verkeer bijna niet mogelijk was. Er waren geen wachten uitgezet, want zei men, we blijven allen wel wakker. Leiding was er practisch niet.
  Het uitsteken van de witte vlag, waarbij een sergeant van de S.R.O.I., maakte op Chotzen een geweldige indruk (zie ander verslag) want het beduidde: OVERGEVEN. Kapitein Alewijk heeft die vlag laten neerhalen.
  Luitenant v.d. Boom is op een gegeven oogenblik naar de opstellingen van de houwitsers gegaan en heeft daar den nacht doorgebracht (hooren zeggen), Ten Hove weet daar alles van.
  Bij de paniek van de 1e sectie kwamen een aantal menschen bij de 3e sectie. Hierbij was ook Luitenant v.d. Boom, sergeant Pilzecker (leeraar) is toen zeer krachtig opgetreden en heeft de menschen (volgens vaandrig Elzas ook Luitenant v.d. Boom) teruggejaagd.

  Ik heb de opdracht aan Kapitein van Alewijk overgebracht, die door een, mij onbekende, officier telefonisch werd opgenomen van Luitenant-adjudant De Jong. Die opdracht hield in, het hernemen van de frontlijn en het bezetten van het hoornwerk. Die opdracht had op Chotzen een zonderlinge indruk gemaakt.
  Men wist dus blijkbaar niet goed, dat de geheele compagnie Colette uit de stelling was geslagen.
  (Die onbekende luitenant moet reserve 1e Luitenant Schlüter, Commandant Verbindingsafdeeling I-8 R.I., geweest zijn, zie diens verslag bij I-8 R.I.)
  De aanval van Kapitein Alewijk kan niet zeer krachtig zijn geweest, zij waren bij het ontvangen van vuur dadelijk weer terug.

  Van het oprukken van het Bataljon Apeldoorn in den nacht 11/12 Mei waren we op de hoogte. Majoor van Apeldoorn kenden we uit Wageningen, waar hij Kantonnementscommandant was. We mochten hem niet, omdat hij de jongens zelf uit de kroegen haalde; we vonden dat geen werk voor een Majoor.
  Hij werd de schoolmeester genoemd.
  Wij meenden, dat Majoor van Apeldoorn zich vrijwillig bij den aanval had aangesloten.
  Dat er zeer veel vuur van eigen troepen is geweest op dat Bataljon, is bijna onmogelijk. Misschien een paar schoten, meer niet.
  Allerlei menschen hebben met J. van Heerde (auteur van "Tusschen vuur en ijzer") gecorrespondeerd, o.a. Luitenant v.d. Dussen, die bij 2-III-8 R.I. behoorde, maar een andere functie (camouflage officier) had en het niet kon zetten, dat hij niet meer bij de compagnie was.

  Kapitein Maas is eerst op 9 Mei (of eenige dagen eerder) bij de compagnie gekomen en hield toen een toespraak, die een prettige indruk maakte. Chotzen kan zich niet herinneren hem ook maar een keer in de loopgraven te hebben gezien. Leiding ging er absoluut niet van hem uit.
  Na den paniek gaf hij geen orders; hij wist niet wat hij moest doen.

  Van den aanval van Majoor Jacometti heeft Chotzen niets gemerkt; begrijpen doet hij dat niet. Hij heeft gehoord, dat Majoor Jacometti vooruit stormde onder het roepen van "Hier zijn Hollanders", om de Duitschers aldus te intimideeren. Of dat waar is weet hij niet.

  Chotzen heeft Luitenant Folmer wel gezien, toen hij overleden was. Het heeft lang geduurd. Schot door de long. De jongens mochten hem graag. Hij was een fanatiek officier, die zich reeds in November, toen hij bij 8 R.I. was ingedeeld, reeds flink had gedragen. Iedereen was woedend, dat er geen geneeskundige hulp kwam om den luitenant te helpen.
  Of het waar is, dat Folmer zelf achter den mitrailleur heeft gezeten, weet Chotzen niet, doch hij is er wel toe in staat.
  In November pakte hij ook zelf hard aan.

  Toen men zich bij 2-III-8 R.I. wilde overgeven, vond Chotzen dat het daarvoor nog geen tijd was. Een ernstige aanval was er niet. Wel schoten de mannen veel, maar ik geloof om maar spoedig de munitie te verschieten, dan was die op en men was verantwoord.
  Chotzen wilde zich niet overgeven en is teruggegaan, eerst naar de verbindingsloopgraaf van de 2e sectie. Daar waren nog slechts een paar man. (Misschien zaten er nog meer in de kisten, die wachtten op een goed oogenblik om zich over te geven). Chotzen is door het kreupelhout gegaan en kwam uit bij den grooten weg tegenover de hulpverbandplaats. Daar stond het geneeskundig personeel met de handen omhoog. Chotzen begreep toen, dat de Duitschers daar reeds waren doorgedrongen en is toen door het kreupelhout weer doorgegaan en terechtgekomen bij het paviljoen van Majoor Landzaat.
  Hoe dit mogelijk is geweest, weet hij zelf niet.

  Heeft slechts één kapitein gezien in het paviljoen, behalve Kapitein Höpink. Kapitein was in het paviljoen prachtig, zat op een stoel en schoot prachtig.
  Chotzen was toen over het gepresteerde zeer tevreden, maar eerst later, erover nadenkende, is hij het niet met zichzelf eens kunnen worden of het reeds zoover was, dat men kon teruggaan.
  Kapitein Höpink was inderdaad in de meening, dat Majoor Landzaat het goed vond, dat men wegging en zelf ook zou gaan.
  De patronen waren toen inderdaad op.

  In de commandopost van Overste Hennink heeft Chotzen in een geïmproviseerd hospitaaltje gelegen. Heeft van het schieten niet veel gehoord. Toen hij hoorde op 14 Mei, dat men zou uitbreken, is hij medegegaan en liep achteraan.
  Hij is verdwaald en heeft toen Kapitein Höpink teruggevonden, die eveneens van de anderen was afgeraakt. Kapitein Höpink voelde zeer de verantwoordelijkheid voor zijn menschen.
  De bedoeling was, den spoorbrug te bereiken, waarvan men niet wist, dat deze was gesprongen. Toen Kapitein Höpink merkte uit schieten, dat men daar niet meer heen kon, is hij aan den overkant van den straatweg in een huis gegaan. Iedereen is daar - uitgeput - vrijwel dadelijk in slaap gevallen. Den volgenden morgen zijn de Duitschers in het huis gekomen en beneden gaan opruimen. Een uur later kwamen zij boven en hebben zij de slapende patrouille (plm. 12 man) verrast.
  Het waren er maar een paar, dus men had ze kunnen overmeesteren, maar Kapitein Höpink oordeelde dit nutteloos.

  Uit het onderhoud is gebleken:

  1. De paniek bij de 1e sectie is vermoedelijk ontstaan gelijktijdig met en tengevolge van den overval op III-11 R.I. in den avond van 12 Mei.
  2. Op 13 Mei schijnt er op 2-III een flinken aanval te zijn losgekomen, die tot overgave heeft geleid. Bij de 3e sectie op den Noordvleugel kwamen zeer veel Duitschers opzetten.
      Vermoedelijk waren dit deelen van hetzelfde Duitsche onderdeel dat in den rug van de Compagnie Vestdijk is gekomen en waartegen deze Kapitein de mitrailleurs nog op den rugweer heeft laten zetten.
  3. Op dat zelfde tijdstip ongeveer is ook de Compagnie Brittijn aangevallen, hetgeen geleid heeft tot den terugtocht van die compagnie.

  Wanneer ik het dus goed zie, heeft na het doorboren van de frontlijn op 12 Mei een verder doordringen plaats gehad tot de stoplijn bruggehoofd, gepaard met een stoot langs den hoofdweg.
  In den nacht 12/13 Mei zijn nieuwe troepen opgemarcheerd, zoowel van den Grebbeberg als naar de loopgraven langs de Grift tot Kruiponder.
  Uit die lijn is toen op 13 Mei vermoedelijk te ongeveer 12.00 uur met sterke troepen opgerukt, terwijl kleine afdeelingen zich reeds ten Westen van de stoplijn bevonden.

Download brondocument in PDF-formaat Brondocument
(PDF, 2.63 MB)