Verhoor van reserve-kapitein P.F. Brittijn

  Verhoor op 25 September 1940 van den reserve-Kaptitein P.F. Brittijn van 8 R.I. Ingedeeld als C.-3-I-8 R.I.
Huisadres: Westerhaven 18 te Medemblik.
------------------------------------------------------------------------------------

  Mijn sectiecommandanten waren:
  1e sectie) vaandrig In den Bosch;
  2e sectie) vaandrig Evertse;
  3e sectie) vaandrig Donselaar;
  4e sectie) sergeant van Mameren;

Klik hier voor een uitvergroting
Situatieschets van reserve-Kaptitein P.F. Brittijn, Commandant 3-I-8 R.I. (1940)
  Rechts stond in den stelling de 2de sectie aangeleund, daarnaast 1e en 3e en de li.sectie de 4e sectie. Ik lag met mijn compagnie in de stoplijn van I-8 R.I. (rechter-voorbataljon) zooals op de schets is aangegeven. Mijn compagnie had 247 aanvalshandgranaten, ik had mijn normale munitie-uitrusting, ik was telefonisch verbonden met cp.B.C. Ik had geen optischen verbindingen. Ik had een scherfvrije schuilplaats als Cp. De schootsrichting was kompasstand 16.00. Ik had 13 lichte mitrailleurs, de sectie van sergeant van Mameren had 4 lichte mitrailleurs. Uitzicht was abnormaal slecht en schootsveld ook abnormaal slecht, er mochten geen opruimingen plaats vinden. Ik had een versperring voor mijn stelling (zie schets) breed plm. 10 m. In de versperringen waren 3 doorgangen, deze waren de S.Cn. bekend. De loopgraven waren op verschillende plaatsen gecamoufleerd overdekt; naar mijn cp. liep een verbindingsloopgraaf. Vanaf Vrijdag 10 Mei is in de stelling gewerkt (opruimingen) en Zaterdag 11 Mei kwam het Duitsche Artillerie-bombardement, ik kreeg een paar gewonden en bijna geen schade aan de loopgraven, het had geen moreele invloed op mijn menschen. Achter de 4e sectie stond de batterij 7 veld (?) in verwisselstelling onder kapitein Bakker. Deze vuurde en dit gaf een oorverdovend lawaai en maakte wel indruk op mijn compagnie; die batterij is Vrijdagmorgen al op deze plaats gekomen en is toen begonnen met schieten.
  In den nacht van Zaterdag op Zondag om plm. 12.00 uur werd ik aan de Grebbeweg ontboden bij Majoor van Apeldoorn, die daar was met den kapitein der Genie van Walsum en twee auto's, waarvan één een ponton vervoerde. Er werd geschoten op deze majoor en zijn troep. De majoor moest met zijn bataljon de voorposten-opstelling wederom innemen. Na eenigen tijd kwam de majoor van Apeldoorn met zijn auto terug, daar de aanval niet doorging daar het licht werd. Zondag werd er telkens gevuurd en dit geeft aanleiding tot vuren van mijn eigen personeel. Ik kreeg dien dag ook nog herhaaldelijk personeel (onderofficieren en soldaten) van 1 en 2-I-8 R.I. bij mij. Ik heb deze menschen een plaats in mijn opstelling gegeven.
  In den morgen van 12 Mei plm. 12.00 is de kapitein Collette bij mij geweest in mijn cp. heeft gevraagd waar de re. voorcomp. was en toen ik dit niet wist is hij teruggegaan en gaf ik hem een sergeant mede om hem de weg te wijzen. Dit bezoek van den kapitein Collette was beslist vóó 17.00 uur. In den namiddag (vóór 17.00) heb ik verschillende Duitschers een boschweg zien oversteken.
  Ik kreeg 's middags opdracht een sectie naar voren te sturen om te zien of de blauwe kamer bezet was. Dit werd ingetrokken. Toen de opdracht met twee sectiën een tegenaanval en toen ik dit aan het regelen was kreeg ik bevel dit met de geheele compagnie te doen. Door de openingen in de versperringen en over de weg gingen de sectiën vooruit en daarna verspreiden, toen was het verband er geheel uit. Het was een zeer moeilijke opdracht. Na de versperring kwamen wij op een reusachtig vuurfront. Het werd een ernstige toestand, de kogels vlogen om ons heen; er kwamen veel gewonden, en dooden. Toen kwam tot overmaat van ramp een onderdeel van 11 R.I. achter ons welk onderdeel een tegenaanval deed, deze vurende in onzen rug. Dit heb ik door geschreeuw en gewenk doen ophouden. Ik heb bevel gegeven terug te gaan, omdat ik zooveel verliezen leed en het nut niet meer inzag van den aanval. Ik heb terug op mijn cp. direct gemeld, dat ik versterking moest hebben en dat de troep gedemoraliseerd was. Ik heb geen artillerievuur aangevraagd. Toen werd mij door een ordonnans namens B.C. binnen een half uur versterking toegezegd en toen kwam de kapitein van Rangelrooij, die heeft mij geholpen met de menschen te kalmeeren en kapitein van Rangelrooij vertelde mij dat hij naar Rhenen was geweest om het personeel, dat van zijn compagnie was weggetrokken, terug te halen en hij verdeelde deze menschen over mijn gedeelte der stoplijn opstelling.
  Toen zei de kapitein van Rangelrooij, dat hij toch naar voren ging en heeft toen zijn personeel uit mijn stelling gehaald en is langs de Trap met zijn menschen naar voren gegaan.
  Na eenigen tijd is hij met zijn menschen plm. 15 man teruggekomen en heeft mijn re.opstelling bezet (beneden aan den Rijn). Mijn personeel dat daar zat, heeft hij naar boven gestuurd. Het was toen stikdonker (Zondagnacht). De geneeskundige dienst heeft op herhaald verzoek om voor mijn ernstige gewonden hulp te sturen geen gehoor gegeven. De gewonden van mijn tegenaanval zijn pas Maandagmorgen door hospitaalpersoneel weggehaald. De artsen die in de hulpverbandplaats waren Paris en v.d. Beld.
  In den nacht werd van alle kanten gevuurd, geen eten, geen verbindingen. En toen verscheen de luitenant Verberne en trad onheilspellend op. Hij zei dat er versterking zou komen, doch allen verdwenen waren en hij alleen over was. De luitenant Verberne is bij mij gebleven en hebben wij op mijn cp. gezeten. Er werd wel voortdurend geschoten. Om plm. 1.00 uur op 13 Mei kwam de kapitein Dewes in mijn cp.
  Van hetgeen bij de spoorbaan is geschied weet ik niets. De nacht verliep. Wij waren vrijwel uitgeput wegens gebrek aan slaap en aan eten. Het geweervuur hield steeds aan. Bij het aanbreken van den dag ben ik weer naar de loopgraven gegaan. De kapitein Dewes is met den luitenant Verberne naar den Majoor Landzaat gegaan. De luitenant Verberne is teruggekomen, de kapitein Dewes niet. Toen kwam bij het aanbreken van den dag (Maandagochtend) een aanval. De eerste aanval werd afgeslagen. Luitenant Verberne heeft de troep nog moed ingesproken. Tenslotte slaagde de tweede Duitsche aanval. Mijn menschen gingen toen naar rechts de heuvel af. De luitenant Verberne en beide vaandrigs achteraan al handgranaten werpende. Te plm. 13.00 zijn wij onder langs teruggegaan, niet achtervolgd. Langs den rand van Rhenen zijn wij bij het veer gekomen. De kazemat en de 6-veld opstelling waren reeds verlaten. Troepen aan de spoorlijn heb ik niet ontdekt.
  Bij het veer kregen wij Artillerievuur.

Voorgelezen, volhard en geteekend,
w.g. P.F. BRITTIJN.

-------------

Aldus in onze tegenwoordigheid verklaard, goedgekeurd en geteekend.

De Kolonel,
w.g. D.M. Lucardie.

De kapitein,
w.g. J.K.H. de Roo van Alderwerelt.

Voor eensluidend afschrift,
De Kapitein,
J.K.H. de Roo van Alderwerelt.

Download brondocument in PDF-formaat Brondocument 1
(PDF, 1.84 MB)
Download brondocument in PDF-formaat Brondocument 2
(PDF, 9.83 MB)