Verhoor van reserve-majoor J.B. van Apeldoorn

Verhoor op 23 Augustus 1940 van Reserve-majoor
J.B. van Apeldoorn, Almelo. Ootmartumschestraat 65,
ingedeeld: Commandant II-19 R.I. (Divisie-reserve + 4 M.C.)
----------------------------------------------------------------------------------------------------

    Divisie-reserve bestond uit II-19 R.I. + 4 M.C. (minus 1 sectie) + 19 Batterij 6 Veld - 2 stukken.
    Mijn Compagniescommandanten waren:
1e compagnie: reserve-kapitein D.C. van Alewijk,
2e compagnie: reserve-kapitein F.J. Besseling,
3e compagnie: reserve-kapitein A. Bax.
M.C. reserve-kapitein C.W.A. Wezepoel.
Commandant 4 M.C.: eerst kapitein van der Ploeg, later reserve 1e luitenant Bonnema.
Commandant 19 Batterij 6 Veld: luitenant van Deventer, kornet Mignot.
    De stelling, die voor mij voorbereid was, zie schets. Het was een lijn van punten, die in staat van verdediging waren gebracht. Er was geen vleugelaanleuning ter hoogte van de Jeugdherberg. Het waren mitrailleuropstellingen, gedeeltelijk gesloten, gedeeltelijk open.
    Aanvankelijk heeft het bataljon andere onderdeelen geholpen, o.a. begonnen met prikkeldraadversperring voor de voorposten. Na plm. 3 maanden is het bataljon aan de eigen opstelling begonnen. Er was geen diepte in deze stelling. Volgorde: 1e, 2e en 3e compagnie en de M.C. zie schets; bij 1e en bij 2e compagnie een stuk 6 Veld (zie schets); 3 Sectiën 4 M.C. zie schets. Als divisie-reserve had II-19 R.I. als taak: 1e het verdichten van de stoplijn, 2e het bestrijden van parachutisten, (op gevorderde rijwielen te Rhenen op 1ste oorlogsdag).
    Op 10 Mei 1940 lag II-19 R.I. in Rhenen als reserve. Ik moest bepaald het bericht afwachten: bezet de stelling.

    De majoor van Apeldoorn leest vervolgens zijn verslag voor:

Verslag van gevechtshandelingen van
II-19 R.I., Divisie-reserve der IVe Divisie,
gedurende het tijdvak 10 - 15 Mei 1940.
--------------------------------------------------------------

    Inleiding: Daar ik last had gegeven alle berichten en bevelen te vernietigen, is dit verslag hoofdzakelijk een reconstructie van een en ander en berust het op herinneringen en bewaard gebleven losse aanteekeningen. Het verslag is samengesteld na een bespreking met mijn luitenant-adjudant, den reserve-eerste-luitenant F. van Capelle.
    De in dit verslag vermelde feiten zijn alle juist. De tijdstippen zijn hier en daar bij benadering aangegeven.

9 Mei 1940.

23.30 uur.
    Mij bereikt het bevel om op 10 Mei te 5.00 uur graad van gevechtsvaardigheid 3 te doen ingaan. De vereischte maatregelen worden genomen. Mijn commandopost wordt bezet door mijn luitenant-adjudant en mijn sergeant-toegevoegd met de ordonnansen.

10 Mei 1940.

plm. 3.00 uur.
    Bij mijn kwartier, Heerenstraat 80 te Rhenen constateer ik, dat honderden Duitsche vliegtuigen in Westelijke richting over ons land vliegen. Ons afweergeschut komt in actie.
    Van Commandant IVe Divisie ontvang ik bericht, dat niet op Engelsche, wel op Duitsche vliegtuigen mag worden geschoten. Eenige uren later een bericht, dat ons land in oorlogstoestand met Duitschland is.
plm. 4.30 uur.
    Graad van gevechtsvaardigheid 4 treedt in. Door mij wordt overgegaan tot: 1. het vorderen van rijwielen voor de 3 tirailleurcompagniën van het bataljon. 2. Het uitvoeren van de orde-maatregelen bij de evacuatie der burgerbevolking te Renkum, Wageningen en Rhenen, benevens bij den afvoer van vee uit Veenendaal naar Elst. 3. Het op bevel van den Commandant der Ver.Gn.Tn. (reserve-kapitein der artillerie Goorhuis) vorderen van 2 goederenauto's te Wageningen.
    Het vorderen der rijwielen verliep regelmatig volgens het tevoren door mij opgemaakte plan. Van de juiste uitvoering der orde-maatregelen heb ik mij persoonlijk overtuigd. Alles ging goed; alleen te Rhenen was niet voldoende scheepsruimte, waardoor een groote stagnatie ontstond en kostbare tijd verloren ging.
    In den namiddag hooren we bommen vallen uit een vliegtuig op een terrein, waar de luchtafweerstukken stonden (ten Oosten van het pand 116 aan den Nieuwe Veenendaalscheweg). Daar deze stukken in de onmiddellijke nabijheid van mijn commandopost waren opgesteld (deze luchtafweer kwam daar, toen mijn commandopost al geheel gereed was) begaf ik mij met mijn adjudant naar dit geheel open terrein om naar de uitwerking der bommen te gaan kijken. Nauwelijks waren we er, of een andere "stuka" naderde en wierp, zeer laag vliegend, eenige bommen uit en wel op plm. 75 meter afstand van de plaats, waar het afweergeschut stond en op plm. 30 meter afstand van onze standplaats. We constateerde trechters van plm. 8 meter doorsnede en plm. 4 meter diepte. Zelf had ik eenige lichte verwondingen aan de linkerhand; overigens maakten de bommen geen slachtoffers, voor zoover ik kon nagaan.
    Toen ik bij de bediening van het luchtafweergeschut stond te kijken bleek mij, dat er niet voldoende munitie meer was. Eenige tijd heeft dit geschut moeten zwijgen wegens gebrek aan munitie.
    Na deze verkenning begaf ik mij naar de Wilhelmina-school te Rhenen, waar de 1e compagnie en de M.C. gelegerd waren. Wegens het groote gevaar uit de lucht spreek ik met de Compagniescommandanten af, dat zij hun onderdeelen uit de school zullen halen en meer verspreid legeren. Dit kan nu zonder bezwaar, daar Rhenen geëvacueerd is.
    II-19 R.I. lag op 10 Mei dus in reserve in de kom der gemeente Rhenen, in afwachting van nadere orders. Blijkbaar is het den vijand bekend, dat er troepen gelegerd zijn te Rhenen, want er wordt op Rhenen een overstelpend artillerievuur gelegd.
    Van II-19 R.I. waren bestemd: 1 sectie van de 1e compagnie voor beveiliging van den commandopost der Divisie. 1 sectie van de 3e compagnie voor de voorposten van 8 R.I. 1 Sectie van de 2e compagnie, ingedeeld bij II-8 R.I.

11 Mei 1940.

    Vanaf het aanbreken van den dag ligt mijn commandopost (Villa "Maria" plm. 100 meter west van het viaduct te Rhenen) onder vijandelijk artillerievuur. Verschillende huizen om ons heen worden in brand en tot puin geschoten.
    In den namiddag verlaat ik deze commandopost en betrek de commandopost in de door II-19 R.I. voorbereide stelling, namelijk het badhuis aan de Nieuwe Veenendaalscheweg.
    In den voormiddag neem ik terugtrekkende troepenonderdeelen van de voorposten van 8 R.I. waar, o.a. 2 secties zware mitrailleurs van III-8 R.I. Deze commandant hiervan, vaandrig v.d. Tak laat ik per auto naar de commandopost der divisie brengen.
    Mij wordt bericht, dat terugtrekkende troepen winkels in Rhenen plunderen en tevens het moreel van de daar aanwezige onderdeelen aantasten. Hiervan zend ik bericht aan den Divisiecommandant en neem voorlopige maatregelen. In den loop van den dag ontvang ik orders van de Divisie betreffende censuur op de post. Bericht van de Divisie, dat Engelsche, Fransche en Belgische vliegtuigen boven ons land komen.
21.00 uur.
    Ik wordt ontboden bij den Divisiecommandant en ontvang den navolgenden order:

     "Uw bataljon zal deze nacht een tegenstoot doen met het doel de eigen voorpostenopstellingen weer te veroveren.
    Het bataljon begeeft zich in alle stilte naar den Grebbeberg en zal van daar uit die tegenstoot uitvoeren.
    Uw M.C. blijft voorlopig achter. Alles moet geschieden in volslagen duisternis en met de blanke wapenen.
    Er mag geen munitie worden gebruikt. 2 secties van Uw bataljon moeten een demonstratie verrichten en begeven zich naar een bepaald punt aan de Grift ongeveer ten Zuiden van paal 0.5 aan de Straatweg Grebbe - Wageningen, worden daar met aldaar aanwezige bootjes overgezet en verrichten luid schreeuwend een aanval op den straatweg. Tegelijkertijd stormt U met Uw bataljon naar voren.
    Er bevinden zich niet meer dan 100 man vijand voor U.
    De kanonneerboot "Friga" (moet zijn: Hr.Ms. Freyr) zal met de weer verzamelde onderdeelen van III-8 R.I. den Rijn opvaren en deze op een bepaald punt aan land zetten om van daar uit een afleidingsstoot in Noord-Oostelijke richting te verrichten.
"

     Aan dezen tegenstoot zouden dus van II-19 R.I. deelnemen de 3 tirailleurcompagniën (ieder verminderd met 1 sectie). De M.C. zou voorloopig achterblijven. De bespreking voor deze onderneming vindt dan plaats op het Gemeentehuis te Rhenen.
    Voor de demonstratie op de Zuidelijke flank kies ik 2 secties van de 2e compagnie, onder reserve-tweede-luitenant van Suylen. Den tijdsduur voor hij op het bepaalde punt en over de Grift gezet is, bereken ik op plm. 1 uur, Na deze bespreking marcheert het bataljon af, passeert het viaduct te Rhenen, dat onder voortdurend artillerievuur ligt, en maakt daarna halt om den Divisiecommandant af te wachten. Deze spreekt persoonlijk de verschillende onderdeelen van het bataljon toe.
    Daarop neemt hij ook van mij afscheid en het bataljon gaat voorwaarts. Het is dan ongeveer 24.00 uur. Als wij ongeveer de ingang van Ouwehands Dierenpark bereiken, heb ik nog steeds niet den Kapitein der Genie van Walsum ontdekt, die zorg zal dragen voor de overzetmiddelen bij den Grebbesluis.
    Mij wordt bericht, dat de kapitein van Walsum bij het viaduct te Rhenen op mij wacht. Nadat ik den luitenant van Suylen gelast heb met zijn beide secties af te marcheeren, begeef ik mij per rijwiel naar het viaduct om den kapitein van Walsum te ontmoeten.
    Ondertusschen wordt er gasalarm gemaakt. Het bataljon zet het gasmasker op (naderhand blijkt dat de gasverkenner zich vergist heeft in verband met de in de Grebbe heerschende brandlucht).
    Als ik bij het viaduct kom, ligt dit nog steeds onder hevig artillerievuur. Den kapitein van Walsum ontdek ik niet. Wel heb ik gelegenheid mijn gasmasker te laten ophalen. Ik heb de fout gemaakt, het masker na de bespreking op het gemeentehuis niet weer om te hangen, nadat ik het een oogenblik afgelegd heb. Na plm. 10 minuten wachten bij het viaduct ga ik weer naar voren naar de commandogroep aan het hoofd van het bataljon. Het blijkt nu dat de kapitein van Walsum daar aanwezig is.
    Daar het bataljon voorloopig nog niets kan ondernemen, daar luitenant van Suylen nog niet op zijn plaats kan zijn, besluit ik een verkenning te maken naar de Grebbesluis. De groote trailer die het brugdek draagt voor het overschrijden van de Grift, volgt op korten afstand.
    Met mij gaan naar voren: De Kapitein der Genie van Walsum, Commandant van 4 C.P., mijn luitenant-adjudant en een deel van de commandogroep.
    Plotseling ontvangen wij van uit den boschrand, Noord van de straatweg (bij het daar aanwezige voetbalveld) geweervuur. Onmiddellijk wordt dit vuur blijkbaar door alle daar aanwezige vuurorganen overgenomen en we worden onthaald op een overstelpend geweer- en mitrailleurvuur. Dit vuur blijkt uit de stoplijn van 8 R.I. te komen. In allerijl zoeken we dekking rechts van de straatweg. Men is hier blijkbaar niet op de hoogte van onze onderneming. Ik verzoek een daar aanwezigen sergeant van 8 R.I. het vuren te doen ophouden, maar dit verzoek heeft geen uitwerking, waarna ik dezen sergeant gelast zijn Compagniescommandant te gaan halen.
    Na plm. 1 uur komt deze Compagniescommandant, de reserve kapitein Brittijn zich bij mij melden. Ook deze verklaart van onze plannen niets te weten.
    "Hier zitten bijna uitsluitend jonge menschen, die erg zenuwachtig zijn en op alles schieten, wat ze zien en hooren." wordt mij verklaard.
    Hoewel het vuur niet geheel ophoudt, vermindert het nu toch spoedig in hevigheid. Intusschen is er veel kostbare tijd verloren gegaan.

12 Mei 1940.

    We gaan verder naar voren en bereiken te plm. 1.30 uur de Grebbesluis. Daar treffen we luitenant van Suylen. Deze verklaart, dat er nergens overgangsbootjes aanwezig zijn en dat hij nu maar teruggegaan is en besloten heeft zijn mannen over de restanten der schutdeuren bij de sluis te laten kruipen om aldus aan de overzijde der Grift te komen. Door eigen vuur is intusschen bij hem één man gesneuveld. Als wij bij de schutdeuren aankomen, zijn ongeveer 2 groepen overgekropen. De luitenant, een zeer moedig en beleidsvol officier vraagt mij, of hij met de onderneming moet doorgaan.
    Staande bij het van uit de Nude zeer kwetsbare punt, de Grebbesluizen, zie ik bij den vijand lichtkogels opgaan en beginnen de zware mitrailleurs te vuuren. Wij schatten den afstand waar de voorste vuurorganen van den vijand staan op plm. 300 meter afstand van de sluizen. Het begint reeds wat te schemeren en de vijand is blijkbaar op zijn hoede. Heeft hij iets geweten of is het veroorzaakt door het rumoer in den stoplijn van 8 R.I.?
    Ik overleg snel met mijzelf: Stel, dat het van Suylen gelukt ongemerkt met zijn beide secties aan de overkant van de Grift te komen, hetgeen problematisch was, daar bij de Duitschers lichtkogels de lucht ingingen, dan nog moet hij aan de Oostelijke zijde van de Grift langs gaan, waarbij hij op vijand kan stuiten en dan zal het nog minstens een uur duren vóór hij ter plaatse is. Het zal dan ongeveer half drie zijn en geheel licht.
    Bovendien is de vijand blijkbaar gealarmeerd. Hoewel ik tenslotte de onderneming toch wil doorzetten, bezweren en de kapitein van Walsum en mijn luitenant-adjudant mij er van af te zien. Kapitein van Walsum, die zeer rustig is en het gevaar niet ducht, zegt: "Met genoegen wil ik het brugdek over de Grift aanbrengen, maar ik beschouw de geheele onderneming thans tot volslagen mislukking gedoemd. Het zal alleen zeer veel menschenlevens kosten."
    Ik moet er voorts rekening mee houden, dat de compagniën na overgang over de Grift ongeveer 500 meter als het ware in gesloten colonne moeten afleggen, daar eerst drie rijen eigen prikkeldraadversperring door de opening in de straatweg gepasseerd moeten worden, aangenomen dan nog, dat de Duitschen troepen deze weg vrijgelaten hebben, alvorens wij tot verdere actie in meer verspreide formaties kunnen overgaan.
    Voorts vernemen we niets van de afleidingsstoot, die III-8 R.I. vanuit de kanonneerboot "Friga" in Noord-Oostelijke richting zou ondernemen.
    Ik krijg den indruk, dat de geheele onderneming te haastig en daardoor onvoldoende is voorbereid, waardoor de tegenslagen zijn ontstaan en geef het bevel tot den terugtocht naar Rhenen.
    In mijn bericht aan den Divisiecommandant zet ik de redenen der mislukking uiteen en verzoek telefonisch den volgenden avond de onderneming te mogen herhalen. Alles kan dan tot in de puntjes voorbereid worden en zeker moet er vroeger begonnen worden daar we met oponthoud rekening moeten houden.
    In ieder geval moeten alle onderdeelen, die op den Grebbeberg strijden volkomen ingelicht zijn.
10.15 uur.
    Ik ontvang bericht van plundering van winkels te Rhenen door terugtrekkende troepen. Strenge orders ter voorkoming daarvan worden uitgegeven.
10.30 uur.
    Ik geef orders uit in zake voorbereiding voor het bezetten der stelling Rhenen - Veenendaal - Jeugdherberg te Achterberg.
12.15 uur.
    Ik ontvang opdracht van den Divisiecommandant om thans een tegenstoot te doen om de prijsgegeven voorpostenopstellingen weer in ons bezit te krijgen. Dezelfde onderneming dus, thans overdag en met het geheele bataljon.
    Nadat ik de Compagniescommandanten heb bijeengeroepen, geef ik de navolgende order uit.

      "Het bataljon doet een tegenstoot op de door ons verlaten voorpostenopstellingen van 8 R.I. en wordt daartoe over de Grift gezet in de nabijheid der sluizen.
    Volgorde van overgang:
1e compagnie, 2e compagnie en 3e compagnie
aan 1e en 2e compagnie ieder toegevoegd 2 secties van de M.C.
    De 1e compagnie stormt na overgang plm. 500 meter voorwaarts tot voorbij de laatste rij prikkeldraadversperring en neemt daarna stelling rechts van de weg.
    Onmiddellijk na de 1e compagnie wordt de 2e compagnie met toebedeelde zware mitrailleurs overgezet en handelt verder als de 1e compagnie, maar neemt stelling links van de straatweg. De 3e compagnie vormt de bataljonsreserve en wordt overgezet na de 2e compagnie. Afstand tot de voorcompagniën aanvankelijk 500 meter. Ik bevind mij met den Commandant der M.C. voorlopig aan het hoofd der bataljonsreserve.
"

     Na het uitgeven van deze en nog enkele andere bevelen o.a. aan de verbindingsofficier, maken de Compagniescommandanten zich gereed, mijn commandopost te verlaten om hun compagniën te verzamelen. Dan bereikt mij telefonisch de mededeeling van den Divisiecommandant, dat deze aanval niet zal doorgaan. II-19 R.I. zal spoedig de stelling moeten bezetten. Tegelijkertijd ontvang ik het bericht, dat ik 1 compagnie + 1 Sectie zware mitrailleurs moet aanwijzen voor het uitvoeren van een tegenstoot op den Grebbeberg. De betrokken Commandant moet zich melden bij Commandant I-8 R.I., den Majoor Landzaat.
    Door mij wordt hiervoor aangewezen de 1e compagnie, onder bevel van reserve kapitein D.C. van Alewijk. De sectie zware mitrailleurs wordt gecommandeerd door den 1e luitenant Folmer. Bij de gevechtshandelingen dezer compagnie is o.a. de kapitein van Alewijk lichtgewond aan een wang.
    De 1e luitenant Folmer en adjudant-onderofficier van Krimpen zijn gesneuveld. Mij wordt later door ooggetuigen bericht, dat luitenant Folmer eigenhandig een mitrailleur bediende, het gevaar niet achtte en zich buitengewoon moedig had betoond.
17.45 uur.
    Ik ontvang het navolgende verzoek van Commandant I-8 R.I., den majoor Landzaat (woordelijk):
    "Wordt verzocht vuur 143 en vuur 144 en 165 en 166 niet af te geven in verband met het uitvoeren van tegenstooten door Bataljonsreserve. In stede hiervan wordt verzocht vuur 122 en 126 te doen afgeven."
    De majoor Landzaat verzocht mij dit bericht door te geven aan de Divisie, daar zijn verbindingen verbroken waren.
    Hoewel alle copiën van berichten en bevelen door mij tenslotte zijn verbrand (behalve mijn persoonlijk archief, waarin geen tactische gegevens aanwezig waren, dat ik in mijn actetasch had geborgen en die ik helaas bij den terugtocht op Elst ben kwijtgeraakt) heeft mijn luitenant-adjudant dit bericht toevallig nog bewaard.
    Het origineel is in mijn bezit.
plm. 16.10 uur.
    Van de divisie komt bericht, dat ik de stelling moet bezetten, d.w.z. met 2 compagniën van 3 secties en de M.C. (minus 1 sectie).
17.55 uur.
    Bericht van de Divisie dat versterking uit de richting Veenendaal onderweg is met als as van beweging de spoorbaan. Door mij worden bekwame en vertrouwde onderofficieren uitgezonden om de betrokken commandanten in te lichten over de indeeling der stelling, het beloop ervan enz.
    Hierbij hebben zich door hun moedig en beleidvol optreden bijzonder onderscheiden de sergeanten-capitulant Knol en Wunderink, beide van II-19 R.I.
17.20 uur.
    Het bij de Divisiereserve ingedeelde 4 M.C. heeft de stelling bezet.
18.10 uur.
    3-II-19 R.I. (minus 1 sectie) heeft het Zuidelijk vak der stelling bezet (het vak dat oorspronkelijk aan de 1e compagnie was toegewezen.)
    2-II-19 R.I. (minus 1 sectie) heeft het noordelijk vak der stelling bezet.
    Mij wordt bericht, dat een mijnenveld is gelegd bij paal 25 aan de spoorweg Rhenen - Veenendaal. Doordat ik hiervan nimmer eenige mededeeling heb ontvangen, zijn daar eenige Nederlandsche soldaten door onbekendheid met dit mijnenveld verongelukt. Althans zoo wordt mij medegedeeld door reserve 2e luitenant van Suylen.
plm. 21.00 uur.
    I-46 R.I. en een bataljon van majoor J. van Dijk (II-11 R.I.) komen de stelling der Divisiereserve versterken. Het blijken min of meer gehavende onderdeelen te zijn. Voor zoover ik mij kan herinneren, had ik aan I-46 R.I. onder den majoor Dekker het vak Zuid van het viaduct te Rhenen toegewezen, omdat mij van daar sterke druk van den vijand werd gemeld. Het bataljon van 11 R.I. kreeg het noordelijk deel der stelling door mij toegewezen. Doordat de troepen met het invallen der duisternis aankwamen en zij in hun volkomen onbekende stellingen kwamen, heeft dit hier en daar de juiste bevelsverhoudingen en de juiste bezetting der stelling geschaad.
    In den laten avond krijg ik den kapitein Fievez aan de telefoon. Namens den Commandant Veldleger deelt hij mij mee, dat den volgenden morgen bij het aanbreken van den dag een flankaanval vanuit Achterberg naar de Grebbeberg zal plaats vinden, uit te voeren door 4 bataljons onder luitenant-kolonel Land. Tevens zullen wij gesteund worden door Engelsche vliegtuigen. Wij in de commandopost halen allen verruimd adem en zijn verheugd en bewogen. Ik beloof den kapitein Fievez de stelling tot het uiterste te zullen behouden en denk of zeg: "Morgen werpen we de vijand de Grebbe weer uit."
    In deze geest vaardig ik een order aan de onder mij staande onderdeelen uit, waarbij ik er op wijs, dat een groot vaderlandsch belang in hun handen is gelegd.
    Ieder is vol goede moed: "Eindelijk dan zal de beloofde hulp komen."
    Het moreel der troepen is dan goed; niemand denke thans aan wijken. Integendeel, we zijn blij, dat er morgen actie zal zijn. Reeds enkele dagen hebben we onder voortdurend artillerievuur gelegen en genoten van de demoraliseerende werking van terugtrekkende onderdeelen. Nu hopen we morgen het bevel tot den aanval te krijgen.
    De telefonische verbinding met mijn compagniën wordt herhaaldelijk stuk geschoten en dat geeft eenige stagnatie, maar de verbindingsafdeeling levert kranig werk en herstelt de draden steeds weer. Bij mijn verkenning naar voren ontmoette ik bijvoorbeeld de sergeant Brinkelhof van de Verbindingsafdeeling, die in geheel open terrein onder artillerievuur rustig aan den arbeid was. Tenslotte was er geen repareeren meer aan en moest de verbinding door ordonnansen worden onderhouden. Alleen de telefonische verbinding met de divisie is intact gebleven. De verpleging in de stelling is goed geweest: de verplegingsofficier van II-19 R.I. kwam zich persoonlijk op de hoogte stellen.

13 Mei 1940.

plm. 4.30 uur.
    Hevig eigen artillerievuur ontbrandt. Wij beschouwen het als de inleidende beschieting voor den flankaanval der 4 bataljons.
plm. 4.00 uur.
    Zeer vroeg in den morgen komt de Commandant van 4 R.H., de luitenant-kolonel de Marees van Swinderen in mijn commandopost aan. In opdracht van den Chef van den Staf der IVe Divisie draag ik het commando over aan deze overste en licht hem in. Nog steeds heb ik zoo goed als niets geslapen sinds den avond van 9 Mei, maar ik merk er uiterlijk weinig van en het hevige bombardement, dat weldra ook boven mijn commandopost losbarst, houdt mij wel wakker.
    Plotseling neem ik een afdeeling huzaren-motorrijders waar, die van af den Nieuwen Veenendaalschenweg naar voren, in de richting van mijn stelling stormen. Op den heuvelrug aangekomen (ongeveer bij de opstelling der 1e sectie van de M.C.) maken zij even plotseling weer rechtsomkeert en verdwijnen weer. Ik begrijp er niets van. In den loop van den ochtend verstrekt Overste van Swinderen mij de opdracht mij persoonlijk er van te overtuigen of de bezetting bij het viaduct nog wel op haar plaats was. Hij zeide vernomen te hebben, dat men daar terugtrok. Hoewel het bombardement toen buitengewoon hevig was, heb ik met mijn luitenant-adjudant T. van Capelle deze opdracht vervuld. Sprongsgewijze over 600 à 700 meter open terrein hebben we ons van den Nieuwen Veenendaalschenweg naar de stelling verplaatst en wel naar de opstelling der 1e sectie van de M.C. Van daar uit is de 3e compagnie verkend en bleek het dat deze compagnie in haar geheel aanwezig was. Na de verkenning rapporteerde ik den Overste van Swinderen, dat bij het viaduct mijn 3e compagnie geheel op haar plaats was. Bij mijn terugkomst bevond zich juist de kapitein Puffius van den Staf der IVe Divisie in de commandopost. Deze zal zich zeker nog herinneren, hoe buitengewoon hevig het vijandelijk artillerie-vuur was.
    Wij wachten en luisteren of we misschien ook infanterievuur hooren van de 4 bataljons, die ons komen helpen. Maar we vernemen niets en eerst veel later in den morgen komt er bericht, dat de flank-aanval zeer gunstig verloopt.
plm. 11.00 uur.
    4 R.H. vertrekt. Het juiste tijdstip waarop de Commandant van 4 R.H. bij mij uit de commandopost verdwenen is, weet ik niet meer; ik heb er ook geen bijzondere aandacht aan geschonken, daar ik toen meende, dat nu de overste zelf eens ging verkennen naar voren. Ik heb hem echter niet weer gezien. Wel had ik verwacht, dat hij mij vóór zijn vertrek het commando over de stelling weer zou overdragen. Dit is niet gebeurd.
    De telefonische verbinding met de Divisie is thans ook verbroken. Bericht komt bij mij binnen, dat over den kunstweg Rhenen - Elst verschillende vreemde onderdeelen terugtrekken. In onze stelling kwamen ook terugtrekkende manschappen terecht van 8 R.I., 11 R.I. en 24 R.I.
15.30 uur.
    Mijn Luitenant-adjudant komt per auto van den Divisiecommandant terug met den order de stelling zoo lang mogelijk vast te houden en terugtrekkende troepen tegen te houden.
    Plotseling hooren we vele vliegtuigen aanronken en we zijn blij: "De verwachte Engelschen zijn er!" Maar deze illusie wordt wreed verstoord: het blijken 21 Duitsche Stuka's te zijn, die over mijn commandopost en de stelling scheren en hun bommen laten vallen.
    Ik ga dan uit mijn commandopost naar voren en mijn luitenant-adjudant en de Commandant der M.C. gaan verder naar voren verkennen. Ik blijf op den Nieuwen Veenendaalschenweg, vanwaar ik het voorterrein kan overzien. Met het pistool in de hand dwing ik twee vluchtende sergeanten naar de stelling terug te keeren.
    Mijn luitenant-adjudant komt mij berichten, dat overal de troepen in den aftocht zijn na het bombardement der stuka's. Mij wordt bericht, dat de troepen ten Noorden en ten Zuiden van onze stelling terugtrekken.
    Van de terugtrekkende troepen vang ik persoonlijk een deel op, verzamel ze aan den Nieuwen Veenendaalschenweg en orden met de luitenants Wijnandts en Kruissink den terugtocht. Wij liggen dan onder zwaar mitrailleurvuur van den vijand.
    Plm. 500 meter westelijk van den Koerheuvel in de onmiddellijken nabijheid van een batterij der bereden artillerie gelast ik het troepje soldaten, dat ik verzameld heb, in den houtrand stelling te nemen. In ieder geval wil ik deze batterij met infanterievuur steunen. Tevens verzoek ik den daar aanwezigen kapitein der Artillerie een wachtmeester naar den straatweg te zenden (per rijwiel, wij hadden er geen meer) om terugtrekkende mannen te verzamelen. Of dit is geschied, is mij niet bekend. Ik heb er niet meer van vernomen. De artillerie maakt dan aanstalten terug te trekken. Ze verdwijnt met achterlating van de munitie. Ik laat door mijn mannen de munitie verder naar achteren brengen en inspecteer daarna mijn manschappen. De wapens zijn voor een deel achtergelaten.
    Zoo blijven we nog eenige tijd in deze geïmproviseerde stelling liggen. Er komt echter geen vijand opdagen.
    Als ik dan meen, dat de artillerie geheel uit het boschperceel is vertrokken en verneem, dat alle troepen op Elst terugtrekken, gelast ik verzamelen en trek terug op Elst.
    In Elst ontvang ik van den Chef van de Staf van de IVe Divisie en den kapitein Puffius orders II-19 R.I. te verzamelen en zoo snel mogelijk naar Amerongen af te marcheeren.
    In Amerongen eet het bataljon en wordt dan gedirigeerd op Cothen. In Cothen zet ik op last van Commandant 19 R.I. wachten uit ter bewaking van wegen en bruggen. In Cothen was het bataljon ongeveer een kwartier onder dak, toen mij plm. 24.00 uur het bevel werd gegeven, met alle daar aanwezige troepen, ook de artillerie, naar fort Honswijk af te marcheeren. Dit bevel werd mij gegeven door Commandant 19 R.I.
    Aangezien de kapitein-adjudant Brandt van 19 R.I. voor de inkwartiering had zorg gedragen, was het voor mij buitengewoon moeilijk de verschillende troepenonderdeelen snel in goede volgorde op te stellen, te meer, daar wegens luchtgevaar geen lichten mochten branden. Er moest snel afgemarcheerd worden, daar wij vóór het aanbreken van den dag fort Honswijk moesten bereiken.
    Met Officier van Gezondheid Sekhuis ben ik per auto aan het hoofd der colonne gaan rijden. Uit Cothen had ik een gids meegenomen. Onderweg bleek de gids zich in den weg te hebben vergist. Het mistte sterk dien nacht. Daarop hebben we een inwoner uit bed gehaald, die verder den weg heeft gewezen.
    Gelukkig bleef het mistig weer, zoodat we zonder veel gevaar uit de lucht fort Honswijk konden bereiken.
    De trein van II-19 R.I., in geheel intact op fort Honswijk aangekomen, heeft daar o.a. in de verpleging van 11 G.B. en II-19 R.I. (minus 1 sectie) en een gedeelte van III-19 R.I. kunnen voorzien.

14 Mei 1940.

    Luitenant van Deventer wordt uitgezonden om orders van den Divisiecommandant te halen.
plm. 14.30 uur.
    Op het fort komt zich melden de Sergeant-majoor-instructeur Vos van 4 M.C.
    4 M.C. heeft zich aan den vijand overgegeven en nu wordt Vos door den Duitschen commandant naar ons gezonden met het bericht, dat het fort zich moet overgeven. Zoo niet, dan zal te 16.00 uur precies het fort bloot staan aan een hevige artillerie-beschieting.
    Luitenant van Suylen komt in Honswijk en deelt mede, dat 19 R.I. niet in Honswijk moet blijven, doch naar IJsselstein moet vertrekken. Officiële orders hierover blijven echter uit, zoodat wij in het fort blijven.
    Als het 16.00 uur is, wachten we op het eerste kanonschot van den vijand. Maar er gebeurt niets. Te plm. 16.30 uur deelt de Commandant van 19 R.I. ons mede, dat wij op last van den Opperbevelhebber van Land- en Zeemacht de wapenen moeten neerleggen.
    Tegen de duisternis komen Duitsche officieren in het fort.
    Wij, de officieren moeten aantreden en de wapens inleveren. Ook helm en gasmasker. Den dolk mag ik behouden. Deze wordt mij echter naderhand ook ontnomen.
    Wij worden in krijgsgevangenschap naar Duitschland gevoerd.

Almelo, 18 Juli 1940.
De Reserve majoor,
voormalig Commandant II-19 R.I.
voormalig Commandant Divisie Reserve IVe Divisie

J. van Apeldoorn.

Aan
voormalig Commandant IVe Divisie.

Voorgelezen, volhard en geteekend,
De Reserve majoor,
w.g. J. van Apeldoorn.

Voor eensluidend afschrift,
De kapitein,
(get.) J.K.H. de Roo van Alderwerelt.

(Dit verslag is tot stand gekomen door medewerking van Wim van Rumpt.)

Download brondocument in PDF-formaat Brondocument 1
(PDF, 20.76 MB)
Download brondocument in PDF-formaat Brondocument 2
(PDF, 7.25 MB)
Download brondocument in PDF-formaat Brondocument 3
(PDF, 5.64 MB)
Download brondocument in PDF-formaat Brondocument 4
(PDF, 7.69 MB)