Verklaring van kapitein G.J. le Fèvre de Montigny

HOOFDKWARTIER VAN DE GENERALE STAF
COMMISSIE VAN ONDERZOEK
--------------------

P R O C E S - V E R B A A L

Op 12 Januari en 12 Februari 1948 verscheen voor onze Commissie G.J. Le Fèvre de Montigny, Luitenant-Kolonel van de Generale Staf, in 1940 Kapitein van de Generale Staf, Chef van de Staf van de IVe Divisie, die ons het volgende verklaarde:

"Toen de rechtervleugel van de voorposten op 11 Mei 1940 terugtrok, heb ik persoonlijk aan Commandant IIe Legerkorps gevraagd, of wij mochten beschikken over een Compagnie van II-19 R.I. om een tegenstoot te doen, hetgeen niet werd toegestaan. Dit moest gevraagd worden, omdat er op de Divisiereserve een claim was gelegd door de Legerkorpscommandant (L.K.C.).
Met de actie van II-19 R.I. tot het hernemen van de voorpostenstrook in de nacht van 11 op 12 Mei en op 12 Mei, was Commandant IVe Divisie het niet eens, doch het moest op last van Commandant IIe Legerkorps toch worden doorgezet. De bezwaren van de Divisiecommandant waren niet zo zeer gelegen in het hernemen van de voorpostenstrook als zodanig, als wel in het feit, dat de daartoe nodige actie onuitvoerbaar werd geacht. Toen later de order van IIe Legerkorps kwam, dat nogmaals een poging moest worden gedaan om de voorpostenstrook te veroveren, welke voor een deel door de gevluchte en weer opgevangen troepen van de voorposten moest worden uitgevoerd, waarmede deze zich moesten rehabiliteren, ging er in de ochtend en middag van 12 Mei veel tijd verloren met de reorganisatie van deze troepen (resten van III-8 R.I.).
De Kolonel Van Loon heeft op 12 Mei de commandopost enige tijd verlaten om in de Plantage Willem III regelend op te treden bij het organiseren van de resten van III-8 R.I. Hij kreeg hierbij een zeer slechte indruk van het moreel dier troepen en heeft in verband hiermede de troep aldaar nog toegesproken. De Divisiecommandant is toen persoonlijk naar Werkhoven gegaan om wapens te halen. Naar mijn mening heeft de Divisiecommandant zijn commandopost niet verlaten, doch heeft hij de order van IIe Legerkorps, dat speciaal III-8 R.I. moest worden ingezet, zelf willen uitvoeren. In hoeverre de Kolonel hierbij langer is weggeweest, dan misschien noodzakelijk was, kan ik niet beoordelen.
Er is voor deze actie een sterke druk op de Divisiecommandant uitgeoefend door de Legerkorpscommandant. Wellicht is hieruit te verklaren, dat de Kolonel zich persoonlijk met het verstrekken van wapens uit Werkhoven heeft bezig gehouden.
De opmars van III-11 R.I. naar de Grebbeberg is een uitvloeisel van de vraag van Commandant 8 R.I. om versterking van de stoplijn. De verschillende acties, namelijk van 1-II-19 R.I., III-11 R.I., I-24 R.I. en 3-4 R.H. zijn niet geheel buiten Commandant 8 R.I. omgegaan. Er is overleg aan voorafgegaan.
Een en ander heb ik telefonisch aan Commandant 8 R.I. medegedeeld, doch de Overste Hennink schijnt juist in die tijd verkenningen in het voorterrein te hebben verricht, zodat dat overleg met zijn adjudant kan hebben plaats gehad.
Een officier-bevelsontvanger van III-11 R.I. heeft van mij het bevel ontvangen, dat luidde:
"de stoplijn bezetten aan weerszijden van de kunstweg in vak I-8 R.I."
De grondgedachte, die ten grondslag lag aan de bevelen van Commandant IVe Divisie in dit stadium van het gevecht, was de volgende:
Hernemen van de frontlijn, versterken van de stoplijn en door een nieuw aangevoerd onderdeel de frontlijn doen bezetten, na aflossing van de aanwezige onderdelen.
Na het inzetten van III-11 R.I. en van 1-II-19 R.I. in de Heimersteinselaan werden van de actie van dit laatste onderdeel gunstige berichten ontvangen, waarop het eskadron van Van Pallandt (3-4 R.H.) werd ingezet en eerst daarna werd een opdracht voor I-24 R.I. gegeven.
In de Divisiestaf heerste toen de mening, dat wij erin zouden slagen de Duitsers van de Grebbeberg af te jagen en eerst later drong het door, dat het op de Grebbeberg misliep.
Voor het opnieuw bezetten van de frontlijn werd aangewezen I-24 R.I. en Kapitein Hendriks, toegevoegd aan onze Staf werd belast met het overbrengen van een bevel voor I-24 R.I. Hij is vóór hij vertrok bij mij geweest. Op de kaart heb ik precies aangewezen, wat I-24 R.I. moest doen. Ik wist niet, dat Kapitein Hendriks de opdracht onjuist heeft overgebracht.
De bedoeling was, dat I-24 R.I. de frontlijn opnieuw moest bezetten, wanneer de tegenstoten waren gelukt en de onderdelen, die daaraan hadden deelgenomen, dienden te worden afgelost. Daarmede komt overeen de frontbreedte van 800 meter, die in de opdracht van Kapitein Hendriks is vermeld.
De mogelijkheid, die U oppert, dat bij het geven van de opdrachten te weinig rekening is gehouden met de onbekendheid van de Commandanten der ingezette onderdelen met de plaatselijke toestand, acht ik niet uitgesloten. De aandacht zij erop gevestigd, dat gebrek aan oefening in vredestijd, in het bijzonder van het kader en de officieren, hiervan m.i. mede oorzaak is.
Ik kan niet meer voldoende verklaren, waarom op 12 Mei weinig of geen afsluitings- en stormvuren voor de frontlijn zijn afgegeven. Ik meen, dat in de verdedigingsbevelen de gedachte heeft voorgezeten de artillerie zich niet te vroeg te doen demaskeren.
De Divisieartilleriecommandant (D.A.C.) was een goed artillerist en zeer wel in staat, om de artillerievuren te doen brengen waar dit nodig was.
Er moet dus in de morgen niet het inzicht hebben bestaan, dat de toestand zodanig was, dat het nadeel van algemene demaskering van de artillerie moest worden aanvaard. Indien hier fouten zijn gemaakt, treft mij als Chef van de Staf eveneens de verantwoordelijkheid daarvoor.

Wat de aanvoer van troepen van Brigade B betreft, merk ik op: Noch de Kolonel, noch ik kende de samenstelling van Brigade B. Kolonel Nijland, Commandant Brigade B, zag ik op een gegeven moment op onze commandopost. Ik vroeg toen nog of de Kolonel met zijn Staf ons niet kon helpen. Het antwoord luidde, dat zij als belangstellenden waren gekomen, doch bovendien een andere opdracht hadden. De toenmalige Kapitein Fiévez, die de door de Kolonel bevolen tegenaanval verder uitwerkte, heeft vermoedelijk zelf niet geweten, dat Kolonel Nijland een andere taak had. De Kolonel heeft zelf bevolen, dat de tegenaanval zou plaats hebben, waar die voor 13 Mei is bevolen. Ik herinner mij, dat hij de aanval over de spoorlijn onmogelijk achtte, zowel door de draadversperringen die in de wanden van het spoorwegravijn waren aangelegd, als door het mijnenveld bij paal 25.
Het besluit was feitelijk reeds gevallen, vóórdat Kapitein Fiévez in de commandopost kwam.
De Kolonel Van Loon was een rustig Divisiecommandant. Hij moge fouten hebben gemaakt, doch ik heb niet meegemaakt, dat hij zijn hoofd kwijt was. In de avond van 12 Mei waren de Kolonel en wij allen oververmoeid. De Kolonel zelf was sedert de nacht van 9 op 10 Mei voortdurend in actie geweest. Vóórdat de Kapitein Fiévez mij tijdelijk heeft vervangen, waren de bevelen en berichten nog niet verwerkt.
Het was niet eenvoudig om al de verschillende onderdelen van Brigade B, die in opmars waren, uit elkaar te houden en daar Commandant Brigade B zelf niet was ingeschakeld, kwamen deze onderdelen tenslotte alle onder rechtstreeks bevel van Commandant IVe Divisie.
Ik weet zeker, dat Commandant 4 R.H. van mij persoonlijk de order had gekregen: contact opnemen met Commandant II-19 R.I. en het vak te bezetten aan de spoorbaan.
Op 13 Mei pl.m. 12.00 of 13.00 uur kreeg ik bericht, dat 4 R.H. was teruggevloeid. Dit trof mij des te erger, omdat ik tevoren alle hoop op de huzaren had gezet, menende, dat door het bezetten van de spoorbaan door 4 R.H. de andere aldaar aanwezige troependelen ook verder stand zouden houden. Ik was dan ook zeer ontstemd toen ik in de namiddag ergens nabij Elst de "standaard" van het regiment zag en heb me toen nog woedend uitgelaten, dat ze beter die standaard aan de spoorbaan hadden kunnen laten staan. Naar mijn mening zijn de huzaren aan de haal gegaan en door het teruggaan van de huzaren hebben ze andere, aan de spoorbaan staande troependelen meegetrokken. Commandant 4 R.H. heeft later, na onze terugtocht achter de waterlinie, aan mij zijn terugtocht willen motiveren, doch ik ben ook toen bij mijn mening gebleven, namelijk 4 R.H. is zonder bevel van de Divisiecommandant vertrokken en daardoor mede schuldig aan het daarna terugvloeien van andere aan de spoorbaan aanwezige troepenonderdelen.
Dat de commandopost IVe Divisie "overhaast" verlaten is, geef ik toe. Op dat moment vond ik het verlaten van de commandopost gerechtvaardigd. Wij hadden niets meer te commanderen, de laatste onderdelen vloeiden terug en wij meenden niet anders, dan dat de Duitsers daar achteraan kwamen opzetten. Volgens zeggen van de Divisiecommandant waren de Duitsers reeds op enige honderden meters van onze commandopost verwijderd. De Kolonel was even uit onze ondergrondse schuilplaats weggeweest en deelde mij toen het bovenstaande mede. Hoe hij aan deze wetenschap kwam, is mij niet bekend. Per auto is de Staf weggereden. Op de grote straatweg komende, zagen we nog meer troepen terugtrekken. Ik ben toen bij de Stokweg achtergebleven, terwijl de Kolonel Van Loon zelf naar Elst ging, om daar regelend op te treden.
Toen de commandopost werd verlaten heeft de Divisieartilleriecommandant nog de laatste bevelen gegeven voor het terugtrekken van de nog in stelling zijnde artillerie. Het was toen ook bekend, dat de tegenaanval was mislukt en de daaraan deelnemende troepen in wanorde waren teruggevloeid.
De mededeling van de Kolonel, omtrent de nabijheid der Duitsers, was zeer stellig. In verband met de algemene terugtocht en met deze mededeling had het geen enkele zin meer in de commandopost te blijven, zodat ik het geheel eens was met de Kolonel, dat deze diende te worden verplaatst. De Kolonel en de Staf zijn toen onmiddellijk geraakt midden in de terugtrekkende troepen en wij allen hebben getracht weerstandslijnen te vormen en orde te scheppen.
Dat de Divisieartilleriecommandant niet gewaarschuwd zou zijn, kan niet juist zijn. Ik weet bijna zeker, dat de Divisieartilleriecommandant op de hoogte is gesteld van het verlaten van de commandopost.
In de voormiddag van 13 Mei heb ik de Divisiecommandant, na een vraag van de Divisieartilleriecommandant om de voorwagens aan te trekken, geadviseerd dit na te laten, daar hiermede nog meer onrust zou worden verwekt. Nu U mij dit vraagt, moet ik toegeven, dat de Divisieartilleriecommandant en de Divisiearts in de morgen van 13 Mei aan de Divisiecommandant hebben voorgesteld, om te doen terugtrekken, waaraan de Kolonel niet heeft willen voldoen.
Toen ik namens de Kolonel naar Commandant IIe Legerkorps ben gezonden, waren daar reeds bevelen voor de terugtocht uitgegeven. Er is een officier van Staf IIe Legerkorps met mij meegegaan, om deze aan de Kolonel en mij uiteen te zetten.
Wat de bevelen voor de terugtocht betreft, meen ik zeker te weten, dat de eerste bevelen op Zuylenstein zijn gegeven. De plaatsen der ondercommandanten, met name Commandant 4 R.H. en Luitenant-Kolonel Land, waren niet bekend. Wat Commandant 4 R.H. betreft, meen ik, dat ik bij de Stokweg nog met Majoor De Kruyff had besproken, hoe diende te worden gehandeld.
De regeling van de terugtocht kon niet anders zijn, dan het uitzenden van officieren, die aan de Commandanten der terugvloeiende onderdelen hun bestemming moesten mededelen."

Volhard en getekend,

G.J. Le Fèvre de Montigny,
Luitenant-Kolonel der Generale Staf.

De Commissie van Onderzoek,

(get.) V.E. Nierstrasz,
Generaal Majoor tit. b.d.

(get.) F.A.J. de Klerck,
Luitenant Kolonel der Artillerie b.d.

Download brondocument in PDF-formaat Brondocument 1
(PDF, 8.86 MB)
Download brondocument in PDF-formaat Brondocument 2
(PDF, 7.84 MB)