Verklaring van kolonel op non-activiteit A.M.M. van Loon

HOOFDKWARTIER VAN DE GENERALE STAF
COMMISSIE VAN ONDERZOEK
--------------------
 

P R O C E S - V E R B A A L

Op 28 Januari en 3 Februari 1948 verscheen voor onze Commissie Kolonel der Infanterie op non-activiteit A.M.M. van Loon, Commandant van de IVe Divisie, die ons het volgende verklaarde:

De bevelen voor het hernemen van de voorpostenopstelling in de nacht van 11 op 12 Mei 1940 en op 12 Mei 1940 zijn het gevolg van de mij door Commandant IIe Legerkorps gegeven opdrachten.
Voor de eerste opdracht ben ik bij Commandant IIe Legerkorps ontboden geworden. De opdracht was, dat de voorpostenopstelling diende te worden hernomen, waarbij werd uitgegaan van de mening, dat er slechts een zwakke, doch driest optredende vijand aanwezig was geweest, waarvoor de voorposten waren gevlucht. De uitvoering is toen aan mij overgelaten, doch mocht niet tot de volgende dag worden uitgesteld. Ik achtte artilleriesteun voor die nachtelijke onderneming niet wenselijk in verband met het noodzakelijke verrassende karakter.
Aan de tweede onderneming moesten volgens de mij gegeven opdracht deelnemen de teruggetrokken delen van de voorposten, die zich moesten rehabiliteren, omdat zij geacht werden, hun opstellingen lafhartig te hebben verlaten.
In opdracht van Commandant IIe Legerkorps heb ik mij toen begeven naar Plantage Willem III (ruim 2 kilometer ten Westen van mijn commandopost), waar dit personeel was verzameld, teneinde hen toe te spreken. Aldaar bleek mij, dat dit personeel voor een groot deel ongewapend was, dat er niet voldoende kader was en dat het personeel gedemoraliseerd was. Ik heb een lijst opgemaakt van ontbrekende wapens, munitie en ledergoed en om geen tijd te verliezen, mij begeven naar de goederentrein in Werkhoven, waar een voorraad wapens was, teneinde deze zonder verwijl op Plantage Willem III te krijgen. Hierbij moet worden in aanmerking genomen de sterke druk, die ten aanzien van het hernemen van de voorposten op mij is uitgeoefend, terwijl er op dat ogenblik geen verontrustende berichten waren, mijn Chef van de Staf op de commandopost was en de Staf in werking.
Op de rit naar Werkhoven slingerde de auto op een bepaald ogenblik sterk. De chauffeur bleek even te zijn ingeslapen. Ik heb toen het stuur zelf ter hand willen nemen, maar op aandringen van den chauffeur dit gelaten. Van hem vernam ik toen dat hij nog niet gegeten had, ben bij een café in Doorn aangereden en heb voor de chauffeur koffie en brood en voor mij koffie besteld. Daarna ben ik doorgereden. Gedurende dit oponthoud ben ik gezien door een Reserve Kapitein der Artillerie, die hieruit verkeerde conclusies heeft getrokken, naar ik later heb vernomen.
Teruggekomen op Plantage Willem III kwam daar een motorordonnans die mij waarschuwde, dat er belangrijke beslissingen waren te nemen, waarna ik terstond naar mijn commandopost ben teruggekeerd. Aldaar bleek mij toen, dat er Duitsers in de hoofdweerstandsstrook waren doorgedrongen. Er waren, toen ik van de commandopost wegging, geen zodanige berichten omtrent de vijand, dat de indruk bestond, dat een aanval op de hoofdweerstandsstrook in voorbereiding was. Deze aanval was wel verwacht met het aanbreken van de dag, doch toen deze uitbleek, werd vermeend, dat deze die dag niet meer was te verwachten.
Er waren in het voorterrein in de vroege morgen van 12 Mei niet zodanige troepenbewegingen gezien, dat daaruit tot een aanvalsvoorbereiding kon worden geconcludeerd. Voor het afgeven van tegenvoorbereidings- of afsluitingsvuren voor de frontlijn was, naar mijn mening dan ook geen aanleiding.
Het vuurplan was zodanig, dat die vuren in zeer korte tijd op elk gewenst punt konden worden gebracht.
De maatregelen in verband met het binnendringen van de Duitsers in de hoofdweerstandsstrook, door mij bevolen, hadden de volgende doelstellingen: Tegenstoten tot het terugdrijven van de vijand, versterken van de stoplijn en door nieuwe troepen opnieuw doen bezetten van de frontlijn, waarbij daarna ook het hernemen van de voorposten in de bedoeling heeft gelegen.
Bovendien werden maatregelen genomen voor de bezetting van de spoorweg bij Rhenen, die diep ingesneden is en waar een stelling was voorbereid.
De verschillende acties in het vak van 8 R.I. zijn inderdaad door mij bevolen, doch ik weet zeker, dat Commandant 8 R.I. is ingelicht; ik herinner mij telefoongesprekken met Kapitein Hulleman van Staf 8 R.I.
Van de troepen, die zijn ingezet op de Grebbeberg, behoorde de 1e Compagnie van II-19 R.I. slechts tot mijn Divisiereserve, de andere troepen, namelijk III-11 R.I. (gedeeltelijk), I-24 R.I. en 3-4 R.H. zijn mij door de Legerkorpscommandant achtereenvolgens ter beschikking gesteld en zijn de opdrachten rechtstreeks mijnerzijds gegeven.
Dat deze troepen niet voldoende op de hoogte waren van de toestand ter plaatse is mogelijk. Ik betwijfel het echter.
Zolang tegenstoten op de Grebbeberg in gang waren, konden op die berg geen vuren worden afgegeven. Dat in die periode geen artillerie-afsluitingsvuren voor de frontlijn zouden zijn afgegeven, kan ik thans niet meer verklaren.
Omtrent het resultaat van de verschillende maatregelen is slechts gaandeweg iets uitgelekt. De toestand op de Grebbeberg in de avond van 12 Mei was niet duidelijk; wel was de indruk, dat alles was mislukt na het bericht dat Majoor Jacometti was gesneuveld. De berichten wezen erop, dat de frontlijn op het noordelijk deel van de Grebbeberg was ontruimd door de eigen troepen.
In de middag en avond van 12 Mei zijn mij geleidelijk troepen o.a. van Brigade B. ter beschikking gesteld.
Eerst heb ik een mededeeling gekregen, dat Commandant IIe Divisie in mijn vak een aanval met twee Bataljons zou doen, doch ik heb de Legerkorpscommandant gevraagd om de actie in mijn vak aan mij over te laten, hetgeen deze heeft goedgekeurd.
Ik heb nimmer geweten, dat ik practisch de gehele Brigade B. kreeg toegewezen. De Commandant Brigade B., Kolonel Nijland, is in mijn commandopost verschenen. Dit bezoek heb ik benut om met hem te overleggen. Volgens de mededeeling, die ik had van Commandant IIe Legerkorps zou de aanval ter herovering van de Grebbeberg - onder bevel van Commandant IIe Divisie, plaatshebben van West naar Oost over de ingezonken spoorweg, hetgeen een onmogelijkheid was, daar dit ravijn en het terrein Oostelijk daarvan zwaar met prikkeldraadversperringen was bezet. Ik heb zelf doorgezet, dat die plaats zou hebben ten Oosten van die spoorweg over Achterberg.
Kapitein Le Fèvre de Montigny heeft aan Kapitein Kamerling (toegevoegd aan Kolonel Nijland) gevraagd om een handje te helpen, doch hij zei ander werk te hebben. Ik heb aan Kolonel Nijland inlichtingen gevraagd over de plaatsen, waar de te mijner beschikking gestelde delen zijner Brigade zich bevonden, doch juiste inlichtingen kon ik niet krijgen. Overigens heeft Kolonel Nijland mijne aanwijzingen voor de verplaatsingen van de ter mijner beschikking gestelde onderdeelen zijner Brigade overgebracht.
Doordat mij allerlei vreemde onderdelen afzonderlijk werden beschikbaar gesteld, waaromtrent bovendien werd medegedeeld, dat zij zeer vermoeid waren en geen eten hadden gehad, door de verschillende wrijvingen, de bevelen van Commandant IIe Legerkorps, de talloze tegenstrijdige berichten uit de voorste lijn, het steeds terugvloeien van troepen, enz., was het een zeer moeilijke tactische opgave, waar wij voor stonden. Ik ontken echter, dat er een toestand van besluiteloosheid heerste.
Wel waren zowel mijn Chef van de Staf als ik zeer vermoeid en toen de Kapitein Fièvez aanbood om mijn Chef van de Staf een poosje te vervangen, heb ik er zelf op aangedrongen dat deze wat ging rusten.
Met Kapitein Fièvez aan het telefoontoestel en ik bij de kaart is toen de bevelvoering normaal verlopen.
Het heroveren van de frontlijn bij Kruiponder en Zuid daarvan heb ik aan Commandant 4 R.H. opgedragen. De daarvoor aangewezen eskadrons zijn op mijn last weer teruggekeerd, daar ik toen bericht had, dat die frontlijn nog was bezet.
Ik kan mij niet herinneren, dat Commandant 3-4 R.H., de Ritmeester Van Pallandt, in mijn commandopost is geweest met de mededeeling, dat hij de stoplijn niet kon bezetten. Een bevel om terug te gaan achter den spoorweg is hem door mij niet gegeven.
Ik meen, dat de bevelen van Commandant IIe Legerkorps telefonisch en geleidelijk zijn gegeven. Een schriftelijk bevel voor de afgrendeling en de tegenaanval herinner ik mij niet.
De plaats en de richting van de tegenaanval, zoals ik die heb bevolen, was mijns inziens de gunstigste en feitelijk de enig mogelijke, omdat de diep ingesneden spoorlijn bij Rhenen, waarvan de hellingen met draadhindernissen waren bezet, het onmogelijk maakten, om daarover aan te vallen.
De artilleriesteun werd gegeven in vuurconcentraties, die gelegd moesten worden vóór de Grebbesluis en ook voor de Grift tussen de Grebbeberg en Kruiponder. Indien, zoals Uw Commissie mij mededeelt, geen vuren voor de Grebbeberg zijn gelegd, is dat tegen mijn bedoelingen geschied. In de hoofdweerstandsstrook konden geen artillerievuren worden gelegd, omdat geen juiste gegevens beschikbaar waren omtrent de toestand. Verschillende punten waren nog door eigen troepen bezet. Er is niet overwogen om de aanval een dag uit te stellen, omdat uit de reeds door de Legerkorpscommandant gegeven bevelen (die later zijn gewijzigd) bleek, dat de tegenaanval met troepen van de IIe Divisie ook den volgende morgen vroeg zou plaats hebben en dus werd vermeend, dat uitstel niet mocht plaats hebben.
Uit de mij bereikte berichten omtrent de troepen van Brigade B. is niet gebleken, dat er vertragingen van enige uren waren te verwachten.
Alles is gedaan, om de troepen nog eten te verschaffen en de aanval kort na het aanbreken van de dag te doen starten. Op mijn commandopost is niet gebleken, dat de toestand aan de spoorweg niet goed was, wat de bevelsverhoudingen betreft. Daar er een beroepsofficier van de Cavalerie met het bevel over alle troepen was belast, werd vermeend, dat de toestand aldaar goed was. Er is ook niet gebleken, dat er feitelijk slechts bij het station Rhenen Duitsers stonden. De berichten van 13 Mei deden het toeschijnen, dat er aan de gehele spoorweg tot kilometerpaal 25 toe Duitsers waren.
Ik herinner mij niet, dat duidelijk is geworden, dat tussen kilometerpaal 25 en Achterberg, waar een bataljon was ingezet, de toestand niet klopte met de gegeven bevelen.
Het terugtrekken van troepen, waartegen reeds op 12 Mei maatregelen zijn getroffen, ging op 13 Mei door. De gegevens, zoals die op commandopost bekend raakten, zijn in de morgen van 13 Mei voor de Chef Geneeskundige Dienst en de Divisieartilleriecommandant aanleiding geweest, om mij onder het oog te brengen, dat de toestand onhoudbaar werd, zodat gesuggereerd werd, te doen terugtrekken. Hierop ben ik niet ingegaan. Wel heb ik de Legerkorpscommandant erop gewezen, dat het noodzakelijk was, dat de troepen mijner Divisie werden afgelost, omdat zij sedert de nacht van 9 (velen zelfs al sinds de morgen van die dag) op 10 Mei voortdurend in touw en doodvermoeid waren. Toen hij mij die aflossing niet kon toezeggen, heb ik medegedeeld, dat ik het dan niet zou kunnen houden. Aan de Commandant van een bataljon, dat in reserve was (wegens vermoeidheid), heb ik in de loop van de morgen van 13 Mei opdracht gegeven, bij Elst een stelling te verkennen voor twee bataljons en twee mitrailleurcompagnieën (die mij waren toegezegd), teneinde in staat te zijn, wanneer het misliep, in de lijn Elst - Veenendaal (aansluitende aan de IIe Divisie) een nieuwe weerstandslijn te bezetten.
Over de tegenaanval kwamen aanvankelijk geen ongunstige berichten binnen. Er waren officieren van mijn Staf in de nabijheid der aanvalstroepen opgesteld, die mij van hoge uitzichtpunten de vorderingen mededeelden.
In de loop van de morgen van 13 Mei zijn tweemaal berichten binnengekomen, omtrent het bezetten van de Koerheuvel door de Duitsers. Op het eerste bericht heb ik bevel gegeven de Koerheuvel te hernemen en bericht ontvangen, dat dit was geschied. Ook heb ik toen bevel gegeven de spoorbrug bij Rhenen te vernielen.
Later bereikten mij berichten, dat de tegenaanval was mislukt en dat de troepen terugvloeiden. Omtrent de spoorlijn vernam ik op een tijdstip, dat ik niet meer weet, dat 4 R.H. was teruggegaan en toen bestond de indruk, dat aldaar nog slechts onderdelen van II-19 R.I. stand hielden. Commandant 4 R.H. heeft zich niet bij mij gemeld en waar hij zich bevond, is mij nooit bekend geweest. Ten slotte heb ik van de Divisieartilleriecommandant vernomen, dat onderdelen der Artillerie de vuurmonden onbruikbaar hadden gemaakt. Al deze berichten tezamen hebben de stellige mening bij mij doen postvatten, dat de verdediging en de tegenaanval ineen waren gestort en dat de Duitsers opdrongen.
In die toestand is mij bericht, door wie weet ik niet meer, dat de Duitsers op korte afstand van de commandopost waren genaderd, zodat wij kans liepen te worden afgesneden. Zelfs is mij medegedeeld, ik meen door Dr. Van Maanen, dat er gewonden van de beveiligende sectie Infanterie waren binnen gebracht.
Ik heb toen bevolen de commandopost te verplaatsen naar Elst, teneinde te trachten aldaar opnieuw weerstand te organiseren.
Indien later is gebleken, dat er voor de terugtocht geen aanleiding is geweest en dat de Koerheuvel niet door de Duitsers is bezet geweest, moet ik dat aannemen, doch ik zat toen in mijn ondergrondse commandopost en moest afgaan op de berichten, die ik kreeg, zowel over de steeds toenemende hoeveelheid troepen, die terugvloeide, het mislukken van de tegenaanval, als de andere reeds genoemde feiten. Juiste berichten over de toestand in voorste lijn en aan de spoorbaan hebben mij niet bereikt. In het algemeen tastten wij daaromtrent in den blinde.
Ik kan mij niet voorstellen, dat bij het verlaten van de commandopost officieren zijn vergeten. Ik heb nadat ik de Legerkorpscommandant had ingelicht alles wat mij te doen stond overwogen. Ik herinner me bijvoorbeeld nog zelf het keukenpersoneel van de Divisiestaf te hebben gewaarschuwd.
Achteraf bezien, nu ik door Uw mededelingen meer inzicht krijg in de toestand, ware het wellicht beter geweest om een officier met enkele manschappen te laten op de commandopost. Bovendien zou ik er dan nog niet zijn toe overgegaan om de commandopost te verplaatsen. Bij het verlaten van de commandopost heb ik op enige afstand in een houtrand Duitsers gezien met gecamoufleerde mantels. Wellicht parachutisten. Met de mening van Uw Commissie, dat dit uitgesloten moet worden geacht, kan ik niet instemmen, want later bij de voorraad verzamelde goederen, die aan de Duitsers moest worden overgegeven, bevonden zich parachutes, die in de omgeving van mijn commandopost zijn gevonden. Ik herinner mij dit goed omdat men mij nog heeft gesuggereerd er een van te houden, hetgeen ik niet heb willen doen.
Het verlaten van de commandopost is in zoverre een voordeel geweest, dat wij inzicht kregen in de werkelijk chaotische toestand, die er op de weg Rhenen - Elst bleek te bestaan en die nog veel erger was, dan wij ons hadden voorgesteld. Er heerste een onbeschrijflijke verwarring doordat troepen in Westelijke richting terugtrokken, terwijl treinen (van Brigade B.) in Oostelijke richting trokken.
Ik heb mij eerst opgehouden op de grote weg bij de Stokweg. Wij hebben ons daar nog moeten dekken in het kreupelhout tegen vliegtuigen, die met mitrailleurs vuurden. Later verbleef ik te Elst, waar ik, naar ik meen met mijn Chef van de Staf en Kapitein Puffius ben geweest. Ik ben vandaar nog de weg naar Veenendaal ingegaan om Majoor De Kruijff, die daar een stelling zou verkennen te zoeken en om troepen, die door het terrein terugtrokken, op te vangen.
In de troepen zat niet de minste weerstandskracht meer. De fut was er geheel uit. Wanneer ze op een punt waren aangehouden, verdwenen ze kort daarna weer in het hout.
Kapitein Leezer heb ik bij Elst en niet bij Amerongen, nog veel minder bij Leersum ontmoet, nadat mijn Chef van de Staf mij had medegedeeld, dat die in de omgeving was. Zijn voorstelling van zaken is geheel onjuist. Indien hij mij om verantwoording had gevraagd, waarom ik mij niet op mijn post bevond, had ik hem wel op zijn nummer gezet.
Van Elst ben ik naar de Oostrand van Amerongen gegaan, omdat de door mij Westwaarts gezonden voertuigen weer terugkwamen en mij door de bestuurders werd toegeroepen dat zij bij Amerongen door een Kolonel Oostwaarts werden gezonden.
Bij Amerongen stond de Kolonel Nijland met personeel van de Militaire Politie, die alles tegenhield en terugzond, ook treinen, waardoor de wanorde werd vergroot. Toen Kolonel Nijland mededeelde, dat hij in opdracht van de Commandant Veldleger handelde, zodat ik de indruk kreeg, dat op last van hogerhand dwars tegen mijn regelingen in werd gehandeld, ben ik een ogenblik wel zeer ontdaan geweest, omdat op die manier geen orde was te krijgen. Daarna ben ik echter met Kolonel Nijland tot overeenstemming en samenwerking gekomen.
Mijn Chef van de Staf heeft zich bij de Oostrand van Amerongen bij mij gevoegd en mij medegedeeld, dat de weerstand, die met de terugvloeiende troepen was gevormd, van geen betekenis was, daar die troepen geen gevechtswaarde hadden. Niet vergeten mag worden, dat onder die omstandigheden er steeds op werd gerekend, dat de Duitsers zouden nastoten. Het heeft ons een volkomen debacle bespaard, dat zij op die terugtocht niet verdacht zijn geweest.
Ik heb mijn Chef van de Staf naar Commandant IIe Legerkorps gezonden om deze in te lichten en hij kwam terug met mondelinge aanwijzingen voor de terugtocht op de Vesting Holland.
In de Oostrand van Amerongen heb ik toen aan de kant van de weg bevelen gegeven voor de terugtocht, die hierop neerkwamen, dat ik de scheidingslijn tussen 8 en 19 R.I. heb verlengd tot in de Vesting Holland en officieren het terrein in heb gezonden om Noord en Zuid van die lijn aan alle troepen opdracht te geven voor het teruggaan, terwijl de provisorische stelling bij Elst als achterhoedestelling fungeerde. Opdrachten aan bepaalde Commandanten kon ik niet geven, daar mij geen standplaatsen meer bekend waren. De plaats, waar Commandant 4 R.H. zich bevond, wist ik evenmin als die van Luitenant Kolonel Land, de Commandant van de Infanterie der tegenaanvallende troepen.
Commandant 19 R.I., de Commandant van het Noordelijke vak van de Divisie, trof ik nota bene aan bij Amerongen. Commandant 8 R.I. op de Grebbeberg werd als gesneuveld of gevangen beschouwd. Alles was volkomen op de terugtocht.
In de mij gegeven aanwijzingen kwam niet voor, dat de terugtocht op de Vesting Holland eerst bij duisternis moest plaats hebben. Na het geven van de bevelen in de Oostrand van Amerongen heb ik mij begeven naar het Stafkwartier te Zuylenstein, ten Westen van Amerongen, dat nog bezet was door enige officieren en aldaar heb ik bevelen gedicteerd voor de terugtocht en eerst daarna ben ik naar de nieuwe bestemming IJsselstein gegaan, waar ik te ongeveer 23.30 uur aankwam. Daar heb ik toen in overleg met den Burgemeester de legering van het Stafkwartier IVe Divisie geregeld.

Volhard en getekend,

(get.) A.M.M. van Loon.

De Commissie van Onderzoek,

(get.) V.E. Nierstrasz,
Generaal Majoor tit. b.d.

(get.) F.A.J. de Klerck,
Luitenant Kolonel der Artillerie b.d.

Download brondocument in PDF-formaat Brondocument
(PDF, 17.98 MB)