Verklaring van reserve-eerste luitenant L.C. van Heukelom
Reserve Eerste Luitenant L.C. van Heukelom van 1-I-8 R.A. verklaart bij zijn
verschijning voor de Commissie Militaire Onderscheidingen op 6 Maart 1947:
Deze waarnemingspost was gevestigd in een boom, waarin voor dit doel opgebouwd op 12m. hoogte een houten hokje, van achteren toegankelijk en door middel van een ladder en een klimtouw vanaf de bodem bereikbaar. Aan de voorzijde was over de volle breedte op borsthoogte een waarnemingssleuf aangebracht. Deze had in verticale richting een lengte van ongeveer een halve meter. De houten opbouw was donker gecarbolineerd.
Mijn waarnemingsgebied liep in Oostelijke richting tusschen de Zuidelijke Rijndijk en de Noordelijke grens van Wageningen. Uitzicht in dit waarnemingsgebied werd verschaft door tevoren gemaakte bekappingen in de takken en het loof voor de waarnemingspost.
Ik heb geen vuren geleid maar wel meldingen en correcties gegeven op voorbereide kaartvuren, die al of niet gewijzigd voor de lengte, de zijdelingse richting en de breedte, door mijn batterij werden afgegeven.
Melding van de uitwerking van ons vuur was mij doorgaans niet mogelijk, ofwel doordat het doel voor mij door het loof van de boomgaarden tegen zicht was gedekt ofwel (en zo ik het terrein al kon inzien) het doel mij onvoldoende nauwkeurig bekend was. De juiste of onjuiste ligging dezer vuren kon door mij uiteraard wel worden waargenomen, gemeld en eventueel gecorrigeerd.
Enkele bijzonderheden waren de volgende: | |
a) | Rookontwikkeling, waarschijnlijk van vurende vijandelijke Batterij, in de richting en ter hoogte van Kruiponder. |
b) | Rookontwikkeling, waarschijnlijk van vurende vijandelijke Batterij zwaarder dan 10 cm. in de richting van Heeteren, Randwijk. |
c) | Vernietiging van een vijandelijke Batterij in stelling gekomen op plein aan oostzijde van de N.H.Kerk in Wageningen. Ik kon dit constateren uit de volgende waarnemingen: de ontbranding van onze eigen projectielen, een langdurig zwaar gedreun veroorzaakt door de ontbranding van vijandelijke munitie in de stelling en het oprijzen van een zware rookwolk, welke, vanuit mijn waarnemingspost gezien, boven de kam van de Wageningse Berg uitkwam. Dit vuur werd door meerdere Batterijen van mijn Afdeling afgegeven. |
d) | De aanvraag "Stormvuur", nadat ik lichtkogels van met de Infanterie afgesproken kleur en aantal had zien afschieten. |
e) | De waarneming van dit stormvuur. Dit lag aan de korte kant en ik heb dienaangaande corrigerende meldingen gedaan. |
Mijn waarnemingspost kwam in den loop van den 11de mei onder toenemend vijandelijk vuur, overwegend artillerievuur te liggen, dat bij tijden hevig genoemd kon worden. Eenig geweer- en mitrailleurvuur is er misschien ook geweest. In de morgenuren van dezen dag trof mitrailleurvuur van een stekend vijandelijk vliegtuig doel in den boomstam naast den ingang tot mijn waarnemingspost. Een Wachtmeester Verkenner die ik op dat moment bij mij had en die naar buiten hing om te trachten het vliegtuig te zien zag den inslag en trok deswege haastig zijn hoofd terug.
De waarnemingspost werd door scherven herhaaldelijk doorboord en de loofmaskering aan de voorzijde van den boom kwam tenslotte vrijwel geheel te vervallen, waardoor het waarnemingsgebied o.a. op de vleugel van links werd uitgebreid tot ten westen van de toren van Ede.
Zoolang deze waarnemingspost was betrokken is zij, wellicht met onderbreking van een enkel moment, permanent bezet geweest. Zulks gedurende den nacht van 10-11 mei bij toerbeurt met mijn Wachtmeester Verkenner, waarbij de rust in de open lucht aan de voet van den boom werd genoten. Overdag was de waarnemingspost vrijwel doorlopend door ons beiden gezamenlijk bezet met onderbreking door een enkele korte noodzakelijke rust, welke met toestemming van den Commandant van de pantserkoepels, de sergeant van Meeteren, werd genoten in zijn groepsschuilplaats. Deze was gelegen tusschen de pantserkoepels en onze waarnemingspost. Verder waren er in de boom permanent 1 of 2 telefonisten aanwezig, waarvan de tweede dan in een aan hem toegewezen strook van het waarnemingsgebied aan de waarneming deelnam.
Ik stond met mijn Wachtmeester Verkenner, de dpl.Wachtmeester Donnee op post, toen deze aan de binnenzijde boven in een dij door een scherf werd getroffen. Dit gebeurde in de morgenuren van 11 mei. Ik heb hem zijn broek laten afstropen om te zien hoe het er uit zag. Met onze hulp en op mijn last heeft hij zich met behulp van ladder en touw laten zakken en heeft hij geschuild in de groepsschuilplaats.
Kort nadien heb ik daar met mijn telefonisten voor korten tijd met hem gerust op een moment dat waarneming onmogelijk was door vijandelijk vuur op pantserkoepels en waarnemingspost en door rook- en stofontwikkeling (ik herinner mij dat een der manschappen van de pantserkoepels de vraag opperde of de vijand gas gebruikte) en dat berichtgeving was uitgesloten doordat de telefoonlijn weer eens op ettelijke plaatsen tegelijkertijd was kapot geschoten.
Indien ik mij wel herinner, was het gedurende deze rust dat ik enkele minuten geslapen heb en dat mijn twee telefonisten, die klaarblijkelijk moreel op waren, zonder toestemming zijn vertrokken. Zij blijken nadien bij de Batterij te zijn beland.
Zoodra de waarneming weer mogelijk was heb ik de post weer betrokken. De Wachtmeester Donnee werd weggebracht door ziekendrager Eule en door oppasser Bent van den Batterij Commandant.
Mijn nieuwe telefonisten waren de dpln. Hollink en Lobrecht (of Lobregt), die verder bij mij gebleven zijn. Gedurende dien tijd werd de telefoonlijn voortdurend langsgelopen en hersteld, zulks veelal onder vijandelijk vuur, door de seiners, onder wien ik mij de dpl.Korporaal van der Spoel met zekerheid herinner en de dpl.Wachtmeester Bouma of Bouwman met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid.
Ik liet de telefonist iedere tien minuten en altijd na ieder vijandelijk vuur proefsein draaien maar tenslotte konden de lijnherstellers de verbrekingen niet meer bijhouden. Vrijwel ononderbroken rook- en stofontwikkeling maakten de waakten de waarneming op het onmogelijke af moeilijk en de eenig resteerende verbinding met de Batterij, die per ordonnans was waardeloos geworden door den tijd die er met de berichtoverbrenging was gemoeid, zoowel door het vijandelijke vuur als door het vuren van het eigen onderdeel.
Het was, meen ik in de middaguren dat ik dit gemeld heb. Eenigen tijd nadien werd ik door de Batterij Commandant teruggeroepen. Wij hebben de telefoontoestellen gedemonteerd en medegenomen en hebben ons naar de Batterij begeven.
Bij het vallen van de duisternis op 11 Mei werd van stelling veranderd, naar het de bedoeling was naar de normaalstelling. Op weg daarheen langs de straatweg, bleek deze stelling te worden gebombardeerd. Op de straatweg en ongeveer voor het Stadhuis Rhenen kwam de aangespannen Batterij onder vuur te liggen. Nadien werd doorgereden naar de reservestelling in de tuin van de villa van den Heer van Heyst, directeur Hoboken's Bank te Rhenen.
Nauwelijks was deze stelling betrokken of er werd een lichtkogel afgeschoten en na een korte onderzoekingstocht werd ongeveer 50 meter voor de Batterij door de Kornet Piepers een lichtpistool gevonden. De dader werd niet gevonden..
Op een van de volgende dagen kreeg de Batterij aldaar eenig mitrailleurvuur van onbekende herkomst uit noord-westelijke richting. Het was in een phase dat Fransche hulp uit de Betuwe tegemoet kon worden gezien. De Kapitein Bakker en ik bevonden ons op de rechtervleugel van de Batterij met uitzicht op de straatweg. Op last van den Kapitein Bakker was het linker stuk teruggehaald 1600 naar links gezwenkt en gaf dit b.g.k.t.o-vuur af op de noord-westelijk gelegen terreinrand, waaruit mitrailleurvuur scheen te komen.
Plotseling zagen de Kapitein Bakker en ik een sergeant der infanterie uit een dakkapel van de villa klimmen, met de handen aan de mond naar de terreinrand roepen dat het huis onbezet was en weer naar binnen klimmen. Het was in een moment gebeurd. Kapitein Bakker heeft de villa terstond laten doorzoeken, maar er is niets en niemand gevonden. Een ander verschijnsel dat wij niet thuis konden brengen was een militair, herhaaldelijk waargenomen, staande voor een geopend oostelijk raam van en bovenverdieping van de westelijk van onze reservestelling gelegen villa van Dr.Waller. Hij hield een veldkijker voor de oogen, maakte het armgebaar behorend bij het wachtwoord, ik meen "schapenscheerder" en linkerhand op de rechterschouder, en verdween wanneer wij de kijker op hem richtten.
Het zal in de middaguren van 13 mei geweest zijn, dat de Kapitein Bakker, waarschijnlijk mede wegens of in verband met dit onverklaarbaar mitrailleurvuur, de Batterij liet verzamelen op de straatweg bij het toegangshek van de villa.
Het terugstroomen van troepen was toen in vollen gang, alhoewel eenige Marechaussees hen, met gedeeltelijk succes trachtten tegen te houden. Ik herinner mij een aldaar rusthoudende colonne caissons van 6 Veld, die haar Commandant kwijt was en niet wist waarheen te gaan. En ik herinner mij een detachement dat door het terrein heen uit noord-oostelijke richting de straatweg bereikte, deze overstak en in de terreinrand boven de uiterwaarde met handvuurwapenen richting Amerongen in stelling ging liggen, zulks in de stellige overtuiging dat dit de aanvalsrichting was.
Waar de Kapitein Bakker wel meer een arglistige indruk kon maken, baarde het in dit milieu dan ook geen verwondering, hem op dit moment aan de betrouwbaarheid van sommige zijner Onder-Officieren te horen twijfelen. Toen deze Officier de kijkers van sommige zijner Wachtmeester-Verkenners voor een herkenningsteken bleek te verslijten, toen bleek dat hij zich persoonlijk bedreigd gevoelde (reeds lang werd hij door sommige zijner minderen gehaat). En toen hij abnormaal rood in het gezicht werd, drong het, het eerst tot den Luitenant Ter Horst die hem het langst kende, door, dat hij door een zekere vervolgingswaan was bevangen.
Gevolgd door mij, heeft de Luitenant Ter Horst de Batterij dan ook weer in stelling genomen en de Kapitein Bakker volgde toen ook.
Korte tijd nadien kwamen de Afdelings-Commandant, Majoor van der Wiel en diens Officier Vuurregelingsdienst, de Luitenant Heffener, per auto in de stelling. De vijand zou Km.paal 25 reeds hebben bereikt of zijn gepasseerd, de stelling moest met de stukken worden verlaten. De Kapitein Bakker had de voorwagens gelukkig reeds eerder laten aanrukken en ongeveer 1 km westelijk langs de straatweg zouden nadere orders worden gegeven.
Aan deze order werd voldaan en ingevolge een nieuwe order kwam de Batterij in de namiddag in de Amerongensche Bosschen in stelling.
De Kapitein Bakker heeft zich zelfstandig en naar ik meen achter op een motorrijwiel bij den dpl.Wachtmeester Cox, van de reservestelling naar de stellingname Amerongensche Bosschen begeven.
De Majoor van der Wiel zou aldaar aan den Kapitein Bakker hebben gevraagd of hij in staat was de Batterij te commanderen en het antwoord zou ontkennend hebben geluid.
In ieder geval, ingevolge opdracht van Majoor van der Wiel, eerst gegeven aan ter Horst en toen aan mij omdat ik de oudste bleek te zijn, is de Batterij aldaar gereed gesteld tot afgeven van een afsluitingsvuur op de straatweg vlak achter de Grebbesluis. Dit vuur is niet meer afgegeven.
Ingevolge nieuwe orders zijn de stukken bij het vallen van de schemering opgelegd en is afgemarcheerd naar Wijk bij Duurstede. Bij aankomst aldaar bleek Majoor van der Wiel geen nieuwe orders te hebben ontvangen, doch met behulp van diens Kapitein Adjudant, de Reserve Kapitein ter Weele, kreeg ik van een hooger commandant, wellicht uit Zeist maar ik weet het niet meer, de opdracht langs de Lekdijk door te marcheren naar Jutphaas. Aan deze opdracht is voldaan met verlies van 1 paard achter aan de Batterij los meeliep. Aan deze opdracht had ik nimmer op deze wijze kunnen voldoen zonder de groote terreinkennis en bijstand van den Wachtmeester 1e Klasse van den Broek.
De terugtocht van de Amerongensche Bosschen op Jutphaas heeft de Kapitein Bakker gemaakt in een automobiel, waarbij hij zich als een soort lijfwacht heeft doen begeleiden door den Luitenant ter Horst, door zijn oppasser Bent en door mijn zeer betrouwbare oppasser Annee. Op deze tocht heeft de Luitenant ter Horst er onder meer goed aan kunnen doen, zich door een willekeurige militair een vlammetje voor zijn sigaret te laten toereiken, opdat de Kapitein Bakker zou kunnen zien dat deze man geen revolver in zijn mouw verborgen hield en dat hij het evenmin op den Kapitein Bakker had gemunt. Dit werd mij o.m. door de Luitenant ter Horst medegedeeld en wordt hier door mij vermeld ter nadere toelichting van de staat waarin de Kapitein allengs (en onder aanvankelijk oogenschijnlijk behoud van zijn kalmte) geraakte.
Bijzonderheden betreffende persoonlijke gedragingen:
Betreffende oppasser Bent: | Is behulpzaam geweest bij het vervoer van Wachtmeester Donnee en is enkele keeren koerier geweest tusschen mijn waarnemingspost en de Batterij. |
Betreffende Lt. Ter Horst: | Heeft de stelling weer betrokken zoodra hij de geestesverwarring van den Kapitein Bakker inzag en heeft ook verder een rustig, opgewekt en vertrouwenwekkend commando gevoerd. |
Betreffende de dpln. Hollink en Lobregt (seiners): | Hebben onder voor hen soms zware omstandigheden voldaan aan de opdracht waarvoor zij waren opgeleid en hebben daarenboven waardevolle hulp verleend bij de waarneming. |
Betreffende Wr. Donnee: | Heeft bevredigend aan zijn opdracht voldaan en zijn verwonding rustig opgenomen. |
Betreffende Wr. Bouma en Kpl. v.d. Spoel (seiners): | Hebben onder soms zwaar vijandelijk vuur de telefoonlijn voortdurend gecontroleerd en gerepareerd, waardoor de goede verbinding tusschen waarnemingspost en Batterij (en daardoor de waarnemingspost) langer heeft gefunctioneerd dan anders mogelijk zou zijn geweest. |
Betreffende Wr. v.d.Broek: | Heeft onmisbare bijstand verleend in de terugmarsch op Jutphaas, waardoor deze Batterij als gevechtswaardig onderdeel in de stelling Holland aankwam. |
Afgezien van de vraag of de bovenstaande militairen, in verhouding tot hun taak of tot anderen taakvervulling, iets buitengewoons gedaan hebben, meen ik te mogen zeggen dat zij voor het meerendeel op uitstekende wijze hun dienst hebben gedaan onder omstandigheden welke grooter uithoudings- of doorzettingsvermogen vereischten, dan die welke van het bereden of vuurmondpersoneel werd gevergd.
De Luitenant ter Horst en de Wachtmeester van den Broek vallen te dezen uiteraard onder respectievelijk het vuurmondpersoneel en het bereden personeel. Doch hun bevelvoering en voorbeeld hebben zeer zeker bijgedragen tot nauwkeurig schieten en zorgvuldig rijden.
Heemstede, 6 Maart 1947
de Reserve Eerste Luitenant
L.C. van Heukelom.