Verklaring van reserve-majoor Dr. H. de Groot

Verklaring van den Dr. H. de Groot, Reserve-Majoor, Commandant II-19 R.A.,
afgelegd in de vergadering der Commissie Militaire Onderscheidingen d.d. 6 Februari 1947.
--------------------

  Ik stond eerst met de afdeeling aan het Oostfront van de Vesting Holland tusschen de Hojel-kazerne en het Merwede-kanaal. Mijn afdeeling bestond uit drie batterijen. In April kreeg ik bevel om naar den Grebbeberg te gaan.

  De afdeeling was opgesteld in een driehoek. De voorste batterij (de 1e) en de linker-achterbatterij (2e) kwamen in de oude stellingen van I-15 R.A. De 3e batterij is eerst als zelfstandige batterij geplaatst geweest aan den oever van den Rijn. Later (waarschijnlijk omstreeks 10 April) is deze batterij verplaatst naar een punt 150 meter ten Zuiden van den straatweg Rhenen - Wageningen.

  De voorste batterij stond vlak achter de stoplijn (50 meter), dichtbij Ouwehands Dierenpark. Mijn commandopost was ingegraven (bedekt met 1 meter zand) en was plm. 200 meter verwijderd van den commandopost van den Majoor Landzaat. De 1e en 2e batterij zijn niet verplaatst.

  De Kapitein Vorstman was Commandant van de 2e batterij. De 1e Luitenant-verkenner Dietz heeft het vuur op de toren van Wageningen geleid. Hij was rechtstreeks verbonden met de vurende batterij, waarmede ik eveneens was verbonden, zoodat ik de vuuropdrachten kon volgen. De 2e batterij heeft deelgenomen in den nacht van 10 op 11 Mei aan het storend afdeelingsvuur op Wageningen en tevens aan het afdeelingsafsluitingsvuur (126) op 12 Mei. Dit laatste vuur lag goed, naar ik naderhand bij geruchten heb gehoord. De 1e batterij heeft vuur afgegeven op de toren van Wageningen op 11 Mei (geleid door den 1e Luitenant Dietz).

  Ik heb Kapitein Vorstman bezocht tijdens de vuurpauzen van den vijand. Hij was zeer rustig en gaf blijk van koelbloedigheid en groote strijdlust. De bezetting toonde niet de minste angst. Bij de geheele afdeeling was slechts één lichtgewonde.

  Het uitelkaargesprongen kanon was van de 2e batterij. Dit geschiedde tijdens het vuren, de oorzaak is mij onbekend.

  De 1e en 2e batterij lagen voortdurend onder vijandelijk artillerie- en mitrailleurvuur. De ligging van deze batterijen was bij den vijand kennelijk goed bekend.

  Naast mijn commandopost is de telefoon-centrale geheel vernield. De vijand schoot met schok-projectielen met zeer gevoelige buizen. Kaliber 15 à 20 cm.

  De Luitenant Dietz leidde het vuur vanaf de afdeelingswaarnemingspost (uitzichttoren Ouwehands Dierenpark). Toen ik hem het bericht van 8 R.A. doorgaf (van den Divisieartilleriecommandant (= D.A.C.)) "het vuur kan gestaakt worden", antwoordde hij, dat dit hem niet onwelkom was, daar de kogels hem om de ooren vlogen. De toren van Wageningen was geheel in rook gehuld, waardoor dit doel dus onzichtbaar was, terwijl de vijandelijke waarneming ons ook niet meer kon zien. Op de Wageningsche toren hebben wij met granaatkartetsen gevuurd. Dit was van hoogerhand gelast. Mijn aanteekeningen hierover zal ik U nog toezenden. De Luitenant Van den Briel (Luitenant Vuurregelingsdienst) heeft aan het hooger commando gevraagd of hij niet met brisantgranaten mocht vuren, maar dit werd niet goedgekeurd.

  Dietz was een heel plichtsgetrouw man en altijd ijverig bezig.

  Betreffende Kornet Coppoolse en dienstplichtige Ruijtenaar: Hun houding vond ik niet zoo prijzenswaardig. Ruijtenaar was niet van mijn afdeeling, van hem weet ik verder niets af. Het vuren van de 3e batterij is vertraagd, doordat de berekeningen van den Kornet Coppoolse overgemaakt moesten worden. Coppoolse is inderdaad nog verder Rhenen ingegaan om te verkennen.

  Op 12 Mei ongeveer te 9 uur kreeg ik bericht van den Kolonel Bartels (de Legerkorpsartilleriecommandant (= L.K.A.C.)) "de Generaal Harberts heeft besloten, dat II-19 R.A. zich klaar moet maken voor stellingverandering". Ik zou twee trekkers krijgen en wij moesten broksgewijze van stelling veranderen. Die trekkers zijn gekomen. Ik besloot eerst de 2e batterij te laten weghalen, omdat deze het meest aan het vijandelijk vuur bloot stond. De Luitenant Westbroek werd hiermede belast. De eerste twee stukken moesten naar kilometerpaal 104, dat is in de buurt van het nieuwe stellingterrein, aangewezen door den Majoor Van den Abeelen (van den Staf van den Kolonel Bartels). Na ongeveer drie kwartier waren de trekkers nog niet terug. De Kapitein Vorstman achtte het niet verder verantwoord om in de stelling te blijven, liet het eenig overgebleven stuk onbruikbaar maken en stuurde de bezetting weg. Hij is er nog tien minuten gebleven en toen zelf ook weggegaan, (alles buiten mijn voorkennis om. Ik ben het met deze houding niet eens). Na het vertrek van den Kapitein Vorstman kwamen de trekkers terug. De eerste trekker vond de 2e batterij leeg en keerde terug. Bij het viaduct kwam deze de tweede trekker tegen, waarop de chauffeur van de eerste trekker zei: "Ga maar terug, want er is niemand meer". De Luitenant Westbroek had met de trekkers terug moeten komen. Dit is echter niet gebeurd. Hij kwam den Luitenant Kruif (van den Staf van den Overste Enklaar) tegen.

  De Kapitein Van Exter heeft vroegtijdig de stelling verlaten eveneens zonder mijn voorkennis (na de zware artilleriebeschieting) en zich naar het Westen verplaatst met achterlating van den batterij-officier en de overige bezetting. De telefoon werd normaal bediend, zoodat bij mijn weten alles nog intact was.

  De Kapitein Van Exter stuurde den wachtmeester Beelaerts van Blokland met de volgende boodschap naar de Overste Enklaar: "De waarnemend afdeelingscommandant deelt mede, dat de toestand van II-19 R.A. onhoudbaar is geworden." De Overste stuurde hierop den Luitenant Kruif naar mij toe. Deze kwam den Luitenant Westbroek met de twee kanonnen tegen en gaf hem opdracht nog verder Westelijk te gaan, hetgeen verklaart, waarom de trekkers zoo lang wegbleven. Dit had weer tot gevolg, dat de Kapitein Vorstman wegging.

  Ik heb het bevel tot stellingverandering direct doorgegeven. Daarna kregen wij twee uur zwaar artillerievuur. Ik had inmiddels twee Luitenants weggestuurd om vrachtauto's te vorderen (in opdracht van den Kolonel). Dit is geschied in Amsterdam en duurde hierdoor zeer lang. Wij hebben gewacht tot 3.30 uur. De lichte artillerie achter mij vuurde over ons heen op de stoplijn. Hieruit begreep ik, dat de vijand kort vóór of in de stoplijn moest zitten. Wanneer dit vuur nog iets naar achteren zou worden verplaatst, zouden wij onder eigen vuur komen. Bovendien hadden wij daar zeer groote hoeveelheden munitie in de stellingen en ik had geen enkel contact meer, want de telefoon-centrale was vernield (de Overste Enklaar zat in Leersum, 13 kilometer achter mij, waardoor contact middels ordonnansen ook geen zin meer had). Ik moest dus op eigen gezag handelen. De Kanonnen waren er zonder trekkers niet uit te krijgen, die heb ik onklaar laten maken. Hierna heb ik de menschen en het lichte materieel op drie vrachtauto's geladen. Ik verliet als laatste de stelling.

's-Gravenhage, 6 Februari 1947.

(get.) Dr. H. de Groot.

Opgenomen: FMV.
Typ.: K.

Download brondocument in PDF-formaat Brondocument
(PDF, 2.29 MB)