Verslag van cadet-vaandrig J. Vrieling

Cadet-vaandrig J. Vrieling - 1e sectie 3-III-8 R.I.

Warffum, 8 Augustus 1941.

Mijne Heren,

Enkele dagen geleden ontving ik van U een schrijven om mijn belevenissen vóór de Grebbeberg te vertellen. Ik heb me met mijn Compagniescommandant in verbinding gesteld. Deze vertelde dat hij Kolonel Lucardie het gebeuren op 11 Mei heeft uiteengezet. Verder had hij geen notities meer, deze waren op last in beslag genomen.
Na de oorlog ben ik zelf niet ondervraagd en ik zal daardoor hier en daar een leemte niet kunnen vullen (na ruim 1 jaar). In ieder geval zal ik trachten naar waarheid het gebeuren voor de geest te werpen.

Inleiding.

Klik hier voor een uitvergroting
Schets 1e sectie 3-III-8 R.I. behorende bij het verslag van cadet-vaandrig J. Vrieling. (8 augustus 1941)
Begin December 1939 werd ik als cadet-vaandrig (oudste studiejaar van het wapen der Infanterie Hogere Krijgsschool) geplaatst bij het 8e Regiment IIIe Bataljon, 3e Compagnie. Het commando werd mij toegewezen over de 4e sectie. De stellingen hiervan lagen West van Wageningen en wel op de uiterste linker vleugel van de voorpostenstrook, ingenomen door III-8 R.I., grenzende aan het geïnundeerde gebied (waar het toen blank stond, maar waar de 6e Mei niets te bespeuren was). Twee maanden heb ik in die hel (het was er koud, er mocht niet geschaatst worden, er moest gewerkt worden en er kon niet gewerkt worden behalve het open houden van de cunetten in de anti-tankgracht) gewerkt met mannen uit Betuwe en Achterhoek. Het waren echte goede kerels maar verstokte individualisten.
Begin Februari werd ik terug geroepen naar de K.M.A. In April ging ik terug naar het Veldleger. Sergeant-capitulant G.J. van den Esschert had het commando gekregen over de 4e sectie en ik verhuisde naar de 1e sectie, die er naast lag. Deze sectie bestond uit een oudere generatie (in hoofdzaak). De verdedigingsvoorwaarden leken me ongunstiger, vooral het boomgaardperceel rechts voor me beviel me matig. Ik dacht echter als de nood hoog wordt, zullen we de tijd wel hebben deze op te ruimen (door de verwarring op 10 Mei was dit volkomen onmogelijk).
Na 2 weken scheen de toestand bevredigend en ik ging terug naar de K.M.A. Maandagmiddag 6 Mei ging ik weer naar het Veldleger en Dinsdagmorgen was ik weer bij de 4e sectie. De sectie had 2 steunpunten: de vóórste (voor 2 groepen, pl.m. 25 man) en de achterste (1 groep). Bij de voorste had ik 2 onderofficieren, 2 dienstplichtige sergeants, waar ik niet veel steun van ondervond. Enkele dagen vóór 10 Mei kwam nog een sergeant der S.R.O.I. bij de sectie en deze verleende goede diensten, een goed voorbeeld. Ook korporaal H. Branbergen dien ik als een goed soldaat te vermelden. In het achterste steunpunt voerde dienstplichtig sergeant G.G.J. Schut de scepter.
De stellingen waren klaar, dat wil zeggen een goede beschutting boden de steunpunten tegen vijandelijk vuur want borstwering en rugweer waren even hoog. De schietgaten boden weinig uitzicht. Dit was des te ongunstiger daar het gras lang was, de sloten droog, de boomgaarden vol groen en bloesem.
Munitie hadden we genoeg, de mitrailleurs werkten goed, de handgranaten waren aanvals[handgranaten].
Houten ladders (lengte pl.m. 1.5 meter) verrichten goede diensten om op te staan bij het schieten door de infanterieschilden.
In front hadden we een schootsveld van pl.m. 350 meter, richting de heg op die afstand was het schootsveld vlak. Boomgaard a [zie schets] was een pijnlijk geval. Nog pijnlijker bleek de proeftuin b die tot aan het steunpunt reikte. Gebrek aan kijkers deed zich gelden, slechts 1 voor de gehele sectie.
Rechts naast mij waren de steunpunten voor de proeftuin van de 2e sectie (Commandant 1e Luitenant Garssen). Links naast mij was de 4e sectie, waarvan ik voordien Commandant was geweest. Een sectie van 19 R.I., Commandant 1e Luitenant De Haas, was de enige sectie vóór de inundatie (naast de 4e sectie).
De commandopost van de Compagniescommandant (3-III-8 R.I.) was vlakbij het achterste steunpunt van mij. De Compagniescommandant Kapitein Zwarts wilde ondanks z’n maagstoornis zijn post niet verlaten. De 1e Luitenant Hoorn stond hem bij.
Mij rest nog te vermelden dat een telefonische verbinding van Sectiecommandanten naar Compagniescommandant niet bestond. Ordonnansverbinding bleek 's nachts en onder het vuur onmogelijk. Dit feit had ik trouwens maanden geleden al gezegd.

10 Mei.
's Ochtends pl.m. 1.00 uur wordt ik gewekt door mijn collega (beiden zelfde kosthuis). Alarm. Te 3 of 4 uur moest de stelling bezet zijn. Gedachten aan oorlog hadden we nog niet. Safe voelden we ons niet.
In de school (legering 3-III) was alles in rep en roer. Te pl.m. 3 uur hadden we de stelling bereikt. De radio vertelde ons daarvoor van vliegtuigen (een radio moest in de stelling geweest zijn!). Plotseling vlogen massa’s vliegtuigen over, hoogte pl.m. 2500 meter. Een angstig moment. Weerloos beneden. Het gezoem blijft in de lucht en dit mag wel één van de meest tegenvallende dingen genoemd worden. 's Morgens vertelt de Compagniescommandant van parachutisten te Rotterdam en van Nederland in de oorlog.
Voor mijzelf had ik het gevoel dat we de volgende dag in de strijd gewikkeld zouden worden en ik wilde het meest noodzakelijke nog doen. Een enkele prikkeldraadversperring werd nog vlak voor en links naast me gelegd voor de nabijverdediging en vooral voor de nacht.
In de nacht zou het hopeloos geweest zijn bij deze ijle bezetting en de gelijke verdedigingsvoorwaarden.
Een sombere stemming heerste er. De grootste lastposten zwegen nu echter ook, zodat ik meermalen een lach niet kon onderdrukken. De menage werd goed verzorgd; keuken bij de boerderij ter hoogte van de commandopost. Ik herinner me nu nog te pl.m. 10.00 uur op 11 Mei een goed bord capucijners gegeten te hebben.
Ik was steeds bij het voorste steunpunt en heel wat korte berichten kwamen door per ordonnans, bijvoorbeeld herkenningsteken Engelse vliegtuigen, België en Frankrijk in de oorlog, parachutistengevaar in de omgeving van Doorn enz. De uitrustingen waren zo licht mogelijk.
Tegen de avond begon het schieten van de artillerie over en weer en hoorden we dat Wageningen door de Duitse troepen was bereikt. De avond viel. Voor de alarmering van het 50 meter lange steunpunt had ik ingesteld 2 posten - 1 op elk einde van het steunpunt en 1 post met de verrekijker halverwege de stelling op de rugweer liggende. Het was een duistere nacht. Elk ogenblik viel een schot, ratelde een mitrailleur en dan begon de hele voorpostenstrook te ratelen dat het een lust was (de mitrailleurs hebben we op 10 Mei even beproefd).
Met de 3 onderofficieren had ik de nacht verdeeld; bij gevaar werd ik direct gewekt. De overigen sliepen in de veldversterkingen, het hoofd naar de loopgraaf gekeerd zodat elk ogenblik ieder paraat was.

11 Mei.
De lange nacht was voorbij en de morgen van 11 Mei brak aan met hetzelfde zonnige weer. Tegen 11.00 uur 's morgens begon over en weer schoten te vallen, mitrailleurs ratelden. Voor mij deed zich kip noch kuiken voor en ik zweeg als het graf. Hoelang dit voortduurde, ik weet het niet, misschien een uur.
Plotseling trok een groepje soldaten van de 4e sectie terug met mitrailleurs. Meerdere volgden. Ik begreep er niets van, in ieder geval gaf ik opdracht hen te steunen met vuur om terug te trekken. De linker flank werd dus onbeschermd. Een ordonnans heb ik uitgezonden om te weten te komen wat er gaande was.
Ik was echter vooral op de rechter helft van het steunpunt, waar zich iets bijzonders had voorgedaan. Enkele soldaten vluchten weg uit dit gedeelte want er vielen schoten. Het maakte de indruk van dichtbij. Ik keek eens even goed uit en zag zakdoeken enz. op de stelling Garssen staan. Ik begreep op dat moment niet goed wat dat betekende. Het hagelde van de kogels - kort en venijnig schoten de vijandelijke mitrailleurs. We gooiden een paar handgranaten te midden van de bloesem van de proeftuin.
Zien deden we niets. Het maakte een verduiveld onprettige indruk dat vijandelijke schoten van een kant vielen die ik niet verwachtte. We voelden ons als in een muizenval in die stelling; daarom fluks de infanterie-schietschilden op de stelling op borst en rugweer; overal waar beweging te zien was werd op geknetterd. Met geen mogelijkheid kon ik echter doelen onderkennen behalve 1x toen een mitrailleur op pl.m. 200 meter rechtsvoor uit de boomgaard op ons schoot. Soldaat Schuurman die dapper achter de rechter mitrailleur stond bracht hem behoorlijk tot zwijgen. De schoten vielen steeds van achteren, rechtsachter en ook van de linker vleugel van de dijk werd vuur ontvangen. Reserve-sergeant Jackl had intussen de lichte mitrailleur buiten het steunpunt gesleept en daarachter opgesteld - bijna zonder dekking. Hij begon fanaat te vuren op elke beweging in het terrein achter ons en rookte ondertussen z’n cigaret. Het vuur van de achterste mitrailleur was behoorlijk. Ik had het vermoeden dat het versterkt was met de mitrailleurs van de 4e sectie (en sectie Haas?). Graag wilde ik weten wat er links en rechts gaande was, maar met geen mogelijkheid was hier een ordonnans uit te zenden, zo gauw iemand z’n hoofd buiten z’n schild stak, joeg een kogelregen om z’n oren.
Een tweetal soldaten zat als levenloos in de loopgraaf. Ik had geen tijd om mij daarmee te bemoeien en het vuren ging door, trommel na trommel, raak of niet raak, overal waar we iets zagen of meenden iets te zien, want ik had het gevoel dat een wonder moest gebeuren om hier heelhuids uit te komen.
Ik sta naast de mitrailleurschutter van de rechter mitrailleur. Een soldaat, Te Pas geheten, komt de stelling doorrennen. "Vaandrig, Vaandrig, de Kapitein heeft overgegeven". Hij wees met z’n vinger naar de commandopost waar alles zweeg en een witte vlag wapperde. Het was of ik door de grond zonk. Dit was pl.m. 13.30 uur. Dat woord kende ik niet. Als gebroken zag ik in dat tegenstand nu hopeloos was. Sergeant Jackl was ook de wanhoop nabij. Dan wij ook, was mijn beslissing. Ik ging de stelling uit. Ik had er genoeg van. Als paddestoelen verschenen goed gecamoufleerde soldaten al brullende "Heraus, Heraus". Ze schenen boven hun theewater want vele slaakten een taal, die voor mij Hebreeuws was. We moesten op de stelling staan, alles uit de zakken doen, handen omhoog.
Sergeant Jackl maakte een tegenwerping en kreeg een kogel. Ik zag hem niet vallen, want de kogels van de zware mitrailleur achter mij vlogen om onze oren. God zij dank werd daardoor niemand geraakt. De soldaten van de steunpunten achter mij werden ook op dat van mij gebracht. Plusminus 10 minuten moesten we staan. De Duitse soldaten (pl.m. 50 man) in of geknield achter het steunpunt. Toen die pijniging voorbij was werden we afgevoerd naar de Haarweg, met de ziekelijke Compagniescommandant op ons steunende naar de Wageningse berg. Nog meer gevangenen. Toen naar Arnhem.

Pinksteren Maandag.
Naar Duitsland: Soest, 1 week. Hierna Weinsberg, 3 weken.
Van het achterste steunpunt werden naar ik meen 2 licht gewond. Helaas moest één dapper man, sergeant Jackl (S.R.O.I.-sergeant) op 'n dergelijke wijze z’n leven laten.

P.S.: Een kleinigheid: In de nacht van 10 op 11 Mei werd een terugtochtsweg voor de compagnie (notabene weerstandbiedende voorposten) bepaald. Zodoende verkeerden velen in de mening dat terugggetrokken moest worden.

Zo verliep de strijd op die mooie dag. Tevredenheid kan het niet schenken.

(get.) J. Vrieling.
Cronjéstraat 1
Warffum (Groningen).


Noot van de redactie: Sergeant Wenzel Frederic Jackl, geboren in Jakarta (Nederlands-Indië) en indertijd woonachtig in Den Haag is op 11 mei 1940 vanuit de voorpostenstrook overgebracht naar het Diaconessenziekenhuis (oorlogslazaret) in Arnhem. Daar is hij in de vroege ochtend van 12 mei 1940 aan zijn verwondingen overleden en op 16 mei 1940 op de begraafplaats Moscowa in Arnhem begraven. Op zijn dienstplichtkaart en andere militaire documenten staat 11 mei 1940 als overlijdensdatum, in de overlijdensakte van de gemeente Arnhem en Den Haag staat 12 mei 1940 6.00 uur. In de naoorlogse stukken van de Oorlogsgravenstichting staat: "Op 11 Mei 1940 gewond, de volgende dag overleden in het Diaconessenziekenhuis te Arnhem".

Download brondocument in PDF-formaat Brondocument
(PDF, 1.75 MB)