Verslag van de ervaringen op de Grebbeberg van Albertus Huisman van 2-I-46 R.I.
Mobilisatie en eerste inzet
In september 1939 werd Bartus Huisman, geboren in het jaar 1912, opgeroepen voor de mobilisatie. Hij was toen getrouwd; zijn oudste zoon (Joop) was geboren in 1938. In november 1939, tijdens de mobilisatie, werd zijn tweede zoon (Jan) geboren. Hij kreeg toen twee dagen verlof om zijn vrouw en kinderen te bezoeken.
Bartus was als (lichte-)mitrailleurschutter ingedeeld bij 2-I-46 R.I. waar Martinus Johannes (Martin) Tiebosch (geboren 1906) zijn kameraad was. De mitrailleur (model M.20) waarmee hij moest schieten was een oud wapen dat was ontwikkeld kort voor de Eerste Wereldoorlog. Schot voor schot schieten kon nog wel, maar je kon er niet continue mee schieten want dan trok de loop krom. Tussentijds moest de loop dan gekoeld worden.
Het onderdeel waar ze bij hoorden bestond voor een belangrijk deel uit "oudere lichtingen". Om die redenen werden zij aanvankelijk in reserve gehouden.
46 R.I. was het reserve- of oorlogsregiment van 22 R.I. waarin de oudere lichtingen waren ingedeeld. Het 1e bataljon van 46 R.I. (I-46 R.I.) diende als Brigadereserve van Brigade A en was gelegerd in Ingen. In de winter moest deze eenheid onder meer helpen met het ijsvrij maken en houden van de Nederrijn. Bij de Duitse inval op 10 mei werd 46 R.I. ingezet om gevangenen en gearresteerde landverraders te bewaken. Een compagnie van 46 R.I. vertrok met deze gevangenen naar Den Haag, de rest werd ingezet om de zgn. "Ruglijn" te bezetten.
Volgens Bartus wilde de commandant "de held" uithangen en meldde hij zich met zijn onderdeel om vrijwillig ingezet te worden. Zij werden daarop op 12 mei 1940 ingezet bij de gevechten op de Grebbeberg.
De nieuwe opdracht aan I-46 R.I. luidde dat men de Divisiereserve (II-19 R.I.) in de Ruglijn langs de spoorlijn moest versterken. Ze kwamen daar op die 12 mei 1940 rond 21:00 uur aan. Beide bataljons van 19 en 46 R.I. kwamen daar in principe door elkaar te liggen, terwijl ook niet goed geregeld was wie het bevel zou moeten krijgen. De Marechaussee plaatste (onder commando van kapitein Gelderman) ook mitrailleurs aan de westkant van het viaduct.
In de stelling
De positie van 2-I-46 R.I. was aan de westkant van de ingraving van de spoorbaan Amersfoort - Kesteren, gelegen aan de Oostrand van Rhenen. De stelling werd betrokken iets ten noorden van het viaduct over de spoorlijn (Achterbergse kant). Zuidelijk van hen lag nog 1-4 R.H. Kort na aankomst in de stelling (rond 22:00 uur) brak een SS-onderdeel van naar schatting ca. 200 man onder Obersturmbahnführer Wäckerle door de Stoplijn. Na een vergeefse poging het viaduct in een stormloop te nemen verschansten ze zich vervolgens in de nabijgelegen timmerfabriek "De Stoomhamer" en huizen in de omgeving van het viaduct. Ondanks dat deze groep SS'ers afgesneden was van de rest van de Duitse troepen (de Stoplijn werd achter hen weer hersteld) bleven zij de avond, nacht en ochtend vanuit die positie beschietingen en aanvallen uitvoeren. 2-I-46 R.I. lag binnen schootsafstand van de timmerfabriek, het viaduct en de SS-ers. De sectie waartoe Bartus behoorde keek vanuit hun opstelling uit op de ingraving en huizen aan de overkant (de huidige Kastanjelaan).
Toen ze in de stelling kwamen die ze moesten verdedigen, bleek dat er nauwelijks munitie was. De meeste munitiekisten waren gevuld met zand. Een korporaal met 2 soldaten kreeg opdracht om achter de linies munitie te halen. Na enige tijd kwam de korporaal met een van de soldaten terug en meldde dat de andere soldaat, Hendriks, een grote sterke boer uit Kootwijkerbroek, gesneuveld was.
Na een paar uur hoorden ze achter de stelling een piepend geluid, net of er een wiel "aan liep". Het geluid bleek van een kruiwagen te zijn waar de dood gewaande Hendriks achter liep. Op de kruiwagen had hij zoveel mogelijk kisten munitie geladen. Onderweg had hij een grote zak met kuch (een soort brood) gevonden en die er maar bij opgeladen. Het brood kon altijd nog van pas komen. De blijdschap was groot en toen ze Hendriks vroegen hoe hij het had overleefd zei hij heel eenvoudig: "We hoorden wat kogels fluiten, waarop de anderen het bijna in hun broek deden en meteen terug renden".
Bartus viel waarschijnlijk onder het commando van reserve-tweede luitenant Scheepstra. In zijn getuigeverslag meldt hij verschillende patrouilles om munitie te halen. De met zand gevulde munitiekisten worden ook door Scheepstra genoemd. Tegenwoordig wordt aangenomen dat het hier niet om bewuste sabotage ging: de lege munitiekisten werden tijdens de oorlogsdagen met zand gevuld en vervolgens gebruikt om de stellingen te verstevigen. Dit zorgde vermoedelijk voor misverstanden wanneer andere eenheden, die de vuurdoop nog moesten ondergaan, die bewuste stelling betrokken.
Eerste gevechten
Een van hun eerste opdrachten was het (met anderen) uitvoeren van een verkenningspatrouille. Vooraf zeiden ze tegen elkaar "als ik een mof tegenkom dan schiet ik hem niet dood, dat kan ik niet". Op een gegeven moment moesten zij een weg oversteken die onder spervuur lag. De patrouille ging in dekking in de berm om een vuurpauze af te wachten en dan de weg over te steken. Bartus en Tiebosch lagen naast elkaar. Bij de eerste vuurpauze kwam het commando om de weg over te steken. De groep sprong op, maar Tiebosch bleef liggen. Hij bleek een schot in zijn hoofd te hebben. Hij moet op slag zijn gedood, want niemand, ook Bartus niet, had er iets van gemerkt toen ze in dekking lagen. Ze hebben een jas over hem heen gelegd en daarna de patrouille vervolgd. Zijn ransel en geweer hebben ze meegenomen, want die hadden ze hard nodig.
Luitenant Scheepstra meldt in zijn verklaring uit 1972 de dood van soldaat "Striebos" bij de ingang van de afgebouwde stelling. Dat moet Tiebosch zijn geweest. Kapitein Knippenberg meldt ook een dode door vijandelijk vuur. Het lichaam van Tiebosch is na de strijd gevonden in de stelling ten noorden van het viaduct aan de westzijde van de spoorbaan. Kennelijk was de patrouille nog niet ver op weg toen Tiebosch sneuvelde. Tiebosch wordt soms ook genoemd als slachtoffer van het Stuka-bombardement op 13 mei, maar dat is dus niet correct.
Bij de patrouille was ook een rekruut die nog maar net in dienst was. Deze jongen werd tijdens het verdere verloop van de patrouille ook getroffen en was zwaar gewond maar wel bij kennis. Hij riep steeds "neem mij toch mee, neem mij toch mee". Hierop heeft Bartus hem op z'n nek genomen, terwijl de anderen zijn ransel en geweer meenamen. Op een gegeven moment voelde Bartus dat die jongen slap werd, waarna hij hem op de grond heeft gelegd. Ze dachten allemaal dat hij dood was. Ze hebben een jas over hem gelegd, zijn ransel en geweer meegenomen en de patrouille afgemaakt. Na afloop van de patrouille werd verslag uitgebracht en gemeld dat er twee doden waren. Dat kwam enorm hard aan, want ze hadden in feite nog weinig van de oorlog gemerkt.
Later is een groep de lijken gaan ophalen. Tiebosch lag nog op de zelfde plaats, maar die jongen konden ze niet vinden. Alleen de jas die over hem heen was gelegd, lag op de aangegeven plaats. Later werd zijn stoffelijk overschot gevonden in een roggeveld dat daar in de buurt was. De conclusie is dat hij, toen ze hem onder zijn jas hebben achtergelaten, niet dood maar bewusteloos was. Later is hij bij kennis gekomen en in het roggeveld terecht gekomen, waar hij overleden is. Bartus zei later: "Had ik hem maar meegenomen, ook al dachten we dat hij dood was. Dan had hij nu misschien nog geleefd". Hij heeft zich dit altijd enorm aangetrokken.
Bij dit deel van het verhaal blijven vraagtekens bestaan. In de eerste plaats is niet duidelijk of er hier wordt gerefereerd aan het bergen van de lichamen na de slag, of dat dit nog tijdens de oorlogsdagen plaatsvond. Wie de gesneuvelde rekruut is geweest blijft onduidelijk. Er worden in de rapporten naast Tiebosch twee andere gesneuvelden genoemd op de avond van 12 mei, nl. Heinsdijk en Smits. Beide waren te oud om rekruut te kunnen zijn. Bovendien werd geen van beiden (volgens de officiële documenten) na afloop gevonden in een roggeveld; Heinsdijk lag in een veldgraf in de berm langs de westkant van de spoorbaan te Rhenen en Smits werd gevonden in de stelling zelf. Wanneer dit bergen van de lichamen na de slag heeft plaatsgevonden blijft nog als mogelijkheid over dat het lichaam van de genoemde gesneuvelde rekruut reeds door anderen richting genoemde roggeakker was verplaatst. Het is namelijk bekend dat op 15 mei 1940 bij deze akker (gelegen naast de begraafplaats) Nederlandse gesneuvelden werden verzameld om te worden afgevoerd richting Wolfheze. Later die dag besloot een Duitse majoor dat de gesneuvelden op de Grebbeberg moesten worden begraven.
Verder verloop van de strijd
Later kwam er een stormaanval van SS-troepen op hun stelling. De SS-ers kwamen bij die aanval vanaf de noordflank van de Grebbeberg richting spoorlijn en stuurden Nederlandse krijgsgevangen voor zich uit om als schild te dienen. Deze krijgsgevangenen riepen het wachtwoord van die dag ("Mijngas") om aan te geven dat ze Nederlanders waren. Het kostte Bartus uit woede en wraak geen enkele moeite om te schieten op de aanstormende SS-ers. Hij beschrijf dat ze bij tientallen werden neergemaaid. Die aanval werd afgeslagen.
"Tien minuten na het (Stuka)bombardement kregen wij den bewusten aanval. 700 meter van onze stelling vanuit den boschrand kwamen de aanvallers. Wij vonden het zeer vreemd. Van onderen was alles donker en vanboven wit. Zij hadden een zakdoek in de hand. Op het moment, dat wij ze zagen, hebben wij gevuurd, maar doordat ze zoo vreemd deden, hebben wij het vuren gestaakt. De manschappen zijn in het land gaan liggen; één van hen is doorgeloopen en kwam recht op onze stelling af. (...) Het bleek een Arnhemmer te zijn. Hij deelde mede, dat zij krijgsgevangenen geweest waren van de Duitschers en gaf order direct op den boschrand te vuren, omdat daar de Duitschers zaten. De Duitschers hadden hen tot op hun hemd uitgekleed. Hij had alleen maar zijn militaire broek, schoenen en puttees aan, anders niets. Zoo waren ze allemaal gekleed. Het waren Nederlanders; zij werden gebruikt als dekking."
II-19 RI lag ten noorden van 2-I-46 R.I. in de Grendelstelling. Mogelijk is Bartus ingezet bij de verdediging van één van deze aanvallen; misschien is zijn plaatsbepaling niet helemaal correct geweest.
Een groot deel van de daaropvolgende nacht en ochtend was er zwaar mitrailleurvuur over en weer en doorlopend Duitse artilleriebeschietingen. Een deel van de granaten kwam bij de stellingen van 2-I-46 R.I.; enkele van de huizen in de buurt werden beschadigd. De stad Rhenen, niet ver achter de Ruglijn/Grendelstelling had het zwaar te verduren en stond tegen het einde van de ochtend van 13 mei grotendeels in brand. Er waren overigens geen of vrijwel geen Duitsers aanwezig in het beboste terrein ten oosten van de spoorbaan.
Catastrofe
De tweede aanval op 13 mei werd ’s middags tegen 13.30 uur voorafgegaan door een bombardement van Stuka-duikbommenwerpers die in de lengte over de stelling vlogen. Bartus had geluk dat hij in een gedeelte van de stelling zat buiten de rechte lijn. Dat stuk kreeg geen voltreffer, maar stortte wel volledig in. Alles, ook hun wapens en munitie, werd onder het zand bedolven. Toen Bartus onder het zand vandaan kwam dacht hij eerst dat hij de enige overlevende was, maar daarna kwamen steeds meer soldaten onder het zand vandaan. Overal lagen lichaamsdelen. Daar stonden ze met lege handen.
In de ochtend van 13 mei 1940 was er ten noorden van Achterberg - buiten het zicht van de stellingen langs de spoorlijn - een Nederlandse tegenaanval ingezet in zuidoostelijke richting met als doel de Duitse aanvaller van de Grebbeberg terug te dringen. Tegelijkertijd was er een Duitse aanval gaande in de richting van Achterberg. De genoemde luchtaanval met een 12-tal Junker 87 Stuka-duikbommenwerpers kwam als ondersteuning van deze Duitse opmars. De meeste vliegtuigen vielen Nederlandse eenheden in het open veld aan, maar enkelen gooiden ook bommen op de stellingen langs de spoorlijn. 2-I-46 R.I. was de enige eenheid die een voltreffer kreeg te verduren. De ontreddering in dat gedeelte van de Grendelstelling mag blijken uit het feit dat twee dagen later nog een Nederlandse soldaat levend uit de puinhopen werd gehaald. De Nederlandse tegenaanval ontaarde direct na het luchtbombardement in chaos en vormde geen belemmering meer voor de Duitse opmars richting Achterberg.
Ondertussen kwam de tweede aanvalsgolf van de SS-ers op hen af. Met een aantal anderen heeft Bartus kans gezien weg te komen. Hij vertelde wat angst met een mens kan doen. Hij was finaal over een prikkeldraadversperring gesprongen, wat normaal gesproken absoluut onmogelijk was.
De gehele sectie 2-I-46 R.I. vluchtte in westelijke richting. Al snel volgden ook de andere legeronderdelen. Reserve-eerste luitenant Van Capelle (II-19 R.I.) schrijft hierover in zijn getuigeverslag:
"Na deze bommenaanval ben ik alleen verder in de richting spoorlijn gegaan. Hier ontmoette ik een compagnie, ik meen 2-I-46 R.I., die terugtrok. Ik heb een officier (luitenant) gevraagd waarom zij terugtrokken. Het antwoord was, dat het niet te houden was. Op mijn vraag of zij veel verliezen hadden werd ontkennend geantwoord. Tegelijkertijd zag ik ook links en rechts van me troepen uit de stellingen terugtrekken (2 en 3-II-19 R.I. [..])."
Ook in verslagen van II-19 R.I. wordt gemeld dat Nederlandse troepen vluchtten voor de aanvallende SS-ers. Waarschijnlijk is dit een uit paniek geboren beeld: De Duitse eenheden die Achterberg hadden bereikt bleven daar en trokken vooralsnog niet verder richting Rhenen. De groep Wäckerle had eerder tweemaal geprobeerd het viaduct in te nemen met aanvallen vanuit het terrein van timmerfabriek De Stoomhamer. Beide keren werd de aanval door Nederlands mitrailleurvuur afgeslagen.
Op het moment van terugtrekken 2-I-46 R.I. waren er geen Duitse troepen in het achterland van de Ruglijn. Verschillende andere eenheden meldden echter ook dat ze bij het terugtrekken werden beschoten, onder meer vanaf de Cuneratoren en in Rhenen zelf. De kans is echter zeer aannemelijk dat er werd geschoten door Nederlandse militairen die meenden dat de vluchtende militairen aanvallende Duitsers waren, ofwel door Marechaussee die de terugtrekkende troepen terug wilden drijven naar het front. Aan het eind van die middag kwam het officiële terugtrekkingsbevel voor de gehele Grebbelinie. Duitse troepen begonnen pas na 20:00 uur te beseffen dat de Nederlandse stellingen waren verlaten. Sommige Nederlandse eenheden zijn nog tot in de avond actief geweest tot ze er achter kwamen dat ze vrijwel alleen waren overgebleven.
Verder naar achteren stond een officier die hen uitmaakte voor lafaards en hen zonder wapens terug wilde sturen. Het bleek iemand van de vijfde colonne te zijn vermomd als Nederlands officier. Dit werd ontdekt waarna een marechaussee hem te pakken heeft genomen. Uiteindelijk kwamen ze op een verzamelpunt. Ze zijn niet meer ingezet, omdat de dag erna de capitulatie plaatsvond.
Het is erg onwaarschijnlijk dat dit een lid van de zgn. 5e colonne is geweest. Verhalen over verraders waren heel algemeen, maar achteraf bleken die er niet of slechts heel zelden geweest te zijn. Bovendien zou een verrader juist de troepen niet naar het front hebben teruggestuurd. Hoogstwaarschijnlijk gaat het hier om een officier (van de IVe Divisie of het IIe Legerkorps?) die oprecht probeerde om de vluchtende troepen weer in het gareel te krijgen en terug te sturen naar het front. De identiteit van deze officier blijft onduidelijk.
Met dank aan Hans Huisman.
3519