Verslag van reserve-kapitein W. Labots

Afschrift.

GEVECHTSVERSLAG 19e COMPAGNIE Pag.

Donderdag 9 Mei 1940.

  Des avonds om plm. 11.00 uur ontving ik graad van strijdvaardigheid 3. Met mijn officier, den 1e Luitenant G. SCHOUTEN, heb ik mij toen naar mijn compagnie begeven, teneinde de voor graad 3 voorgeschreven maatregelen te treffen.

Vrijdag 10 Mei 1940.

  Bij mijn terugkeer in mijn kwartier in den vroegen morgen van 9 op 10 Mei 1940, werd graad van strijdvaardigheid 4 afgekondigd. Op dat oogenblik plm. 4.00 uur bevonden zich groote groepen vliegtuigen van vreemde nationaliteit boven Rhenen en omgeving. Ik heb mij toen zoo spoedig mogelijk in gezelschap van den 1e Luitenant G. SCHOUTEN per motor naar de compagnie begeven.
  De compagnie heeft ruim binnen de voorgeschreven 2 uur haar opstellingen ingenomen.
  De 3 stukken, welke waren ingedeeld bij II-8 R.I. zijn afgemarcheerd onder leiding van sergeant MEIJER, terwijl de 19e Compagnie pag. min 3 stukken onder commando van den reserve 1e Luitenant G. SCHOUTEN naar de opstellingen in het vak van III-19 R.I. is afgemarcheerd. Zelf heb ik mij met de commandogroep gemeld bij Commandant III-19 R.I.
  Ik heb toen eerst maatregelen getroffen voor het onderbrengen van den munitietrein (3 vrachtwagens), dien ik gedurende de oorlogsdagen steeds zelf in de hand heb gehad, teneinde van een directe munitie-aanvoer verzekerd te zijn. De munitietrein werd regelmatig door mij verplaatst, rekening houdende met de gevechtsomstandigheden.
  In den loop van den dag heb ik mij met mijn sergeant toegevoegd enkele malen naar de opstellingsplaats van de 3 in vak III-19 R.I. opgestelde stukken begeven; eveneens na het invallen van de duisternis. (De 3 overige stukken stonden rechtstreeks onder commando van Commandant II-8 R.I., respectievelijk Commandant Compagnie Pag.).
  Pantserwagens of vechtwagens werden niet waargenomen.

Zaterdag 11 Mei 1940.

  Voor dezen dag meen ik te kunnen verwijzen Vrijdag 10 Mei 1940. Pantserwagens of vechtwagens werden op dezen dag evenmin waargenomen.

Zondag 12 Mei 1940.

  Ook op dezen dag heb ik mij bepaald tot het regelmatig bezoeken van de opstellingen.
  In den avond werd bericht ontvangen, dat de stelling bij Kruiponder was doorgebroken. De verbinding met het nevenvak II-8 R.I. was verbroken, waartoe aan een groep onder commando van een officier opdracht werd gegeven het verband op te nemen. Dit is niet gelukt.
  Voorzoover ik mij kan herinneren werd door den commandant van boven genoemde groep mededeeling gedaan, dat hij meerdere malen door den vijand werd beschoten. Teneinde aan een eventueele flankaanval het hoofd te kunnen bieden en tevens een oprollen van III-19 R.I. te voorkomen, werd bevel gegeven: front Zuid te maken. Hierdoor kwamen de Pag. opstellingen dus vrijwel onbeschermd te staan, daar de neven-tirailleuropstellingen door het gewijzigde front een frontalen aanval uit Zuidoostelijke richting op de Pag. opstellingen door vijandelijke infanterie niet meer konden helpen afslaan. Het "front Zuid maken" door de stukken Pag. was onmogelijk, omdat daardoor het uitbrengen van vuur onmogelijk werd gemaakt en tevens de eigen tirailleuropstellingen door het Pag. zouden worden beschoten.
  Na overleg met Commandant III-19 R.I. heb ik toen getracht op eenigerlei wijze verband op te nemen met den 1e Luitenant G. SCHOUTEN, ten einde andere opstellingen voor de stukken Pag. uit te zoeken.
  Ik ben toen te voet met een ordonnans naar voren gegaan (plm. 21.00 uur), tijd herinner ik mij niet precies meer; mijn horloge was defect. Bij een der voorcompagnieën aangekomen, heb ik eerst getracht telefonisch verbinding te verkrijgen, hetgeen mislukte. Van den 1e Luitenant WEVERS, die aldaar juist met een afdeeling passeerde, vernam ik, dat een van de Pag. opstellingen en wel die aan de Weteringsteeg in brand stond. Later werd mij door den 1e Luitenant G. SCHOUTEN medegedeeld, dat de tirailleuropstelling naast hem niet was bezet en de vijand zoo dicht was genaderd, dat hij op het laatste oogenblik nog juist kans had gezien zijn opstelling in brand te steken en te verlaten. De 1e Luitenant G. SCHOUTEN heeft zich toen geheel alleen, nadat hij aan de manschappen, onder leiding van een sergeant opdracht had gegeven zich naar de Regimentscommandopost te begeven, bij Commandant III-19 R.I. gemeld, teneinde te trachten verband met mij op te nemen. Bij mijn terugkeer langs de Cuneraweg ontmoette ik den 1e Luitenant G. SCHOUTEN, die mij zijn bevindingen mededeelde.
  "Een stuk onder commando van sergeant v.d. ESSCHERS, J. geplaatst aan de Dijkscheweg, had evenmin steun van infanterie gehad bij de nadering van den vijand. Sergeant v.d. ESSCHERS, J. had zijn stuk eveneens op het allerlaatste oogenblik onklaar kunnen maken door het uitnemen van het sluitstuk en dit in een sloot te werpen". Voor zoover mij bekend, heeft de 1e Luitenant G. SCHOUTEN nog kans gezien verband op te nemen met den sergeant J. v.d. ESSCHERT, alvorens hij zich naar den commandopost van III-19 R.I. heeft begeven.
  De commandanten van de 2 stukken geplaatst in vak II-8 R.I. hadden zich voordien gevoegd bij den sergeant J. v.d. ESSCHERT, onder mededeeling, dat zij zonder meer bevel hadden ontvangen terug te trekken. Nadere bevelen waren niet gegeven. Daarop is door den 1e Luitenant G. SCHOUTEN eveneens opdracht gegeven zich te begeven naar den Regimentscommandopost en nadere bevelen af te wachten. Ik ben toen met den 1e Luitenant G. SCHOUTEN en den ordonnans eveneens naar den Regimentscommandopost gegaan, teneinde den toestand uiteen te zetten en een nieuwe opdracht te ontvangen.
  Op dat oogenblik had ik dus: 2 stukken uit vak II-8 R.I. en de bedieningsmanschappen van 2 stukken uit vak III-19 R.I.
  Het 3e stuk uit vak III-19 R.I., waarvan ik geen bericht had ontvangen, heeft zich later eveneens bij Regimentscommandopost gemeld. Het stuk bleek geheel intact te zijn.
  Na bespreking werd door Commandant 19 R.I. bevolen de 3 stukken te gebruiken voor afsluiting van Cuneraweg en Oude Veenendaalscheweg. De stukken zijn daarop door mij in stelling gebracht en wel: 2 stukken op den Cuneraweg en 1 stuk op den Ouden Veenendaalscheweg. Bericht hiervan werd eveneens gezonden aan Commandant III-19 R.I.
  Pantserwagens en vechtwagens werden ook dezen dag niet waargenomen.

Maandag 13 Mei 1940.

  Door mij werd aan den 1e Luitenant G. SCHOUTEN om plm. 8.30 uur opdracht gegeven zich te begeven naar Commandant III-19 R.I. teneinde den gewijzigde toestand mondeling toe te lichten.
  Des middags, den juisten tijd is mij niet meer bekend, werd door Commandant 19 R.I. besloten zijn commandopost te verplaatsen. Door mij werd in opdracht een stuk ter dekking achtergelaten.
  In den loop van den middag ontving ik bevel mij ter verdediging in Elst in te richten. Toen mijn manschappen hiermede juist bezig waren, kwam de mededeeling, dat deze troepen zich achter de waterlinie zouden moeten terugtrekken en vervangen zouden worden door versche troepen. Het officieele bevel daartoe werd gegeven door Kapitein PUFFIUS. Er werd teruggemarcheerd onder achterlating van 1 stuk ter dekking van de zich eveneens terugtrekkende andere troepen.
  In Amerongen aangekomen ontving ik het bevel naar COTHEN door te gaan. Alvorens te vertrekken heb ik nog enkele kisten munitie opgeladen, die zich op het terrein van Kasteel Zuilenstein bevonden. In COTHEN zou worden overnacht. Daartoe werden mijn kader en manschappen in een school ondergebracht. Om 24.00 uur ontvingen wij bevel terug te trekken naar fort HONSWIJK en er in ieder geval voor zorg te dragen dit fort voor het aanbreken van den morgen te bereiken. Om plm. 6.00 uur werd fort HONSWIJK bereikt.
  Na bespreking met Commandant 19 R.I. en den Kapitein VAN BUUREN van Staf IVe Divisie werd mij opdracht gegeven zoo spoedig mogelijk opstellingsplaatsen voor de nog 3 in mijn bezit zijnde stukken te gaan verkennen. Ik ben daartoe met den 1e Luitenant G. SCHOUTEN het voorterrein ingegaan en heb toen 3 punten uitgezocht.
  Na terugkomst heb ik Commandant 19 R.I. verzocht een sectie het voorterrein in te zenden ter voorkoming van verrassingen bij het innemen der opstellingsplaatsen en verder ieder stuk te versterken met een groep, teneinde het hoofd te kunnen bieden aan aanvallen van kleine vijandelijke afdeelingen. Persoonlijk hebben wij de stukken naar de opstellingsplaatsen gebracht. Daarna ben ik naar fort HONSWIJK teruggegaan en heb maatregelen genomen tegen een eventueele aanval van pantserwagens, dit na overleg met Commandant 19 R.I.
  Pantserwagens en vechtwagens zijn echter dien dag niet waargenomen.
  Ik meen een beschrijving van de omstandigheden, alsmede van de verdere gebeurtenissen in fort HONSWIJK achterwege te kunnen laten daar deze buiten mijn bevoegdheid liggen.
  Om plm. 20.00 uur werd door Commandant 19 R.I. bevel gegeven tot het neerleggen van de wapens.
  Tot het laatste oogenblik zijn mijn stukken in stelling gebleven.

Arnhem, 10 Juli 1940,
Commandant 19e Compagnie Pag.
de reserve kapitein,

(get.) W. Labots.

Download brondocument in PDF-formaat Brondocument
(PDF, 1.95 MB)