Verslag van sergeant E.A.G. Veldkamp
Brief van Sergeant E. Veldkamp aan Overste Hennink.
------------
Weledel Gestrengde Heer,
Met groote blijdschap ontving ik van een vriend van mij een briefkaart geschreven door U dochter waaruit ik vernam dat ook U gelukkig veilig in het Vaderland is teruggekeerd.
Hierbij ingesloten doe ik U toekomen twee verslagen door mij gemaakt over de avonturen die ik op de Grebbeberg heb meegemaakt.
Het huis dat wij in Kesteren noodgedwongen moesten binnengaan om ons wat te drogen, versterken en van andere kleeren te voorzien, heeft voor mij een nog zeer beroerde nasleep aangezien de persoon in kwestie, dit is de Heer Speksnijder, Stationsstraat 181, Kesteren, nu reeds verschillende brieven en kaarten heeft geschreven met voor een Nederlandsch soldaat een leelijke inhoud over vandalisme, schadevergoeding, etc.
Deze brieven zou ik U indien mogelijk zeer gaarne zelf willen laten lezen.
De volgende week ben ik van plan naar den Haag te gaan om mijn zuster te bezoeken en indien mogelijk zou ik U graag persoonlijk nog eens willen spreken.
Met de meeste Hoogachting Uw dw.dn.
(get.) Sergeant E. Veldkamp.
Groningen.
A f s c h r i f t.
V e r s l a g terugtocht naar de Rijn van Staf 8.R.I., vanaf 14 Mei 23.45 uur.
------------
Bij het bereiken van de Rijn, na de prachtig geslaagde terugtocht uit C.P. 8 R.I., melden zich als vrijwilligers om met een bericht om hulp de Rijn over te zwemmen, de dpl. sergeant E.A.G. Veldkamp (1-II-19 R.I.), dpl. korporaal Kolk, dpl. soldaat K. van Doesburg, en dpl. soldaat P.J. van Dijk van Staf 8 R.I.
Daar wij allen goed de zwemkunst machtig waren gelukte het ons, ondanks de sterke stroom, vrij snel de overkant te bereiken, waarna door ons op een signaalfluit vier g's werden geseind.
Wat we verderop zouden vinden was voor ons een groot vraagteken. Eerst voorzichtig sluipende langs de spoordijk bereikten we de eerste boerderij, niemand thuis. Alles eenzaam en verlaten, zoo trokken we verder doch alles onbewoond totdat we na een half uur loopen het dorpje Kesteren bereikten. Wat we hier vonden was wel heel in tegenstelling met het enorme lawaai van de voorgaande dagen, alles rustig, ja zelfs geen enkel levend wezen te bespeuren. In verschillende huizen brandden de lampen nog, zoodat voor ons de uiterste waakzaamheid noodig was.
Sluipend van huis tot huis het dorp door, niets te vinden als rommelige huizen waar duidelijk bleek het overhaaste vertrek der bewoners. Voor ons bleef steeds de vraag over, wat is er hier gebeurd?
Wat we ook probeerden om het doel van onze tocht met succes te beëindigen, het mocht helaas niet baten.
Verschillende telefoontoestellen geprobeerd, maar alles tevergeefsch, alles was kapot en verstoord. Onze ergste vijand werd toen de dageraad; twee van ons hebben de terugtocht naar de Rijn nog aanvaard om de Overste te seinen of te waarschuwen, maar ook dat mocht niet gelukken daar ze dekking moesten zoeken om aan het oog van Duitsche motorpatrouilles te ontkomen.
Ik had me intusschen met soldaat van Dijk teruggetrokken in een huis te Kesteren, waar we ons hebben ontdaan van onze natte kleeren en ieder wat ondergoed en een pak geleend hebben van de eigenaar van dat huis.
We hadden alle gordijnen goed gesloten en om de beurt hielden we bij het raam de wacht om uit te kijken. Om ongeveer negen uur 's-morgens, dus Woensdag 15 Mei gelukte het ons voor de radio een A.N.P. bericht op te vangen met de volgende inhoud: "Alle onderdeelen van de Nederlandsche Weermacht moeten gelegerd blijven in die plaatsen waar ze vertoeven", namens de Opperbevelhebber Generaal Winkelman.
Dat we toen van de heele situatie geen idee meer hadden, valt te begrijpen, temeer daar bij niemand van ons de gedachte van capitulatie opkwam.
Vanaf dat tijdstip gingen verschillende Duitsche patrouilles voorbij, zoodat we nog niet weg konden gaan. Om ongeveer tien uur kwam er een vrachtauto met verschillende geëvacueerden terug; één van deze mannen hebben we toen ondervraagd. Deze vertelde ons, dat de Nederlandsche Weermacht Dinsdag 's-avonds, op bevel van de Generaal, de wapens had neergelegd. Toen nog, konden wij vieren het niet geloven.
We zijn na rijp beraad de richting van Tiel op gegaan, waar we onderweg niet anders zagen als verlaten stellingen zonder dat daar een schot uit was gelost en verschillende burgers die naar hun huizen terugkeerden. Daar we ons geen van allen konden legitimeren, omdat we alles in onze veldjassen hadden achter gelaten, waren we nog zeer voorzichtig.
Daar Van Dijk en Van Doesburg dachten dat hun echtgenooten vermoedelijk in Tiel zouden zijn, gingen we uit elkaar. Kolk en mijn persoon hadden het geluk een auto te ontmoeten die naar Utrecht ging, waar we in de avond aankwamen en logeerden bij een familielid van Kolk.
De volgende dag zijn we geloopen naar de Bilt waar we weer een auto aanhielden. Deze meneer was zo vriendelijk om met ons te rijden naar Rhenen waar we op de plaats, waar we de troep verlaten hadden, alles afzochten om nog iets terug te vinden, doch helaas konden we geen enkel spoor van de troep gewaar worden. Dit was voor ons beiden een zeer groote teleurstelling.
Ontmoedigd zijn we naar Utrecht teruggegaan en hebben ons gemeld in de kazerne aan de Croesselaan met als eenig bewijs het visitekaartje van de Overste met erop het bericht om hulp.
Daar hoorden we dat 8 en 19 R.I. samengetrokken waren in Benschop ten Westen van IJsselstein. Hier vonden we de Staf van de IVe Divisie doch ook daar konden ze ons geen inlichtingen geven over Staf 8 R.I.
Hier kreeg ik de opdracht van de Kolonel om een verslag te schrijven over de terugtocht van 8 R.I., waarvan een afschrift hierbij ingesloten.
Groningen, 14 Juni 1940.
(get.) E. Veldkamp.
Sergeant 1-II-19 R.I.
|