Gevechtsverslag van vaandrig J. Tack
Afschrift
8e Regiment Infanterie.
IIIde Bataljon. | Mitrailleur Compagnie. 2e Sectie. |
Krijgsverrichtingen 10 - 14 Mei 1940.
-------------------------
Te ca. 4.00 uur afmarsch naar de stelling, welke te ca. 4.45 uur betrokken werd.
Te 5 uur kreeg ik bericht dat gevechtsgraad 4 ingesteld was.
Vanwege het grote aantal vliegtuigen dat overkwam, liet ik de mitrailleurs tegen luchtdoelen in stelling komen en gaf bevel het vuur te openen op vliegtuigen die beneden de 1000m kwamen.
Het vuur is dan ook verscheidene malen geopend, hetgeen meermalen beantwoord werd.
Toen het kalmer werd in de lucht, liet ik alle zakken die verkrijgbaar waren met zand vullen, om een half cirkelvormige opstelling te maken tegen een der opstellingen, om daardoor den mitrailleur en de manschappen beter te beveiligen.
Te ca. 6 uur kreeg ik bericht, dat er alleen geschoten mocht worden op vliegtuigen die lager daalden dan 200m, om munitieverspilling te voorkomen.
Gedurende 10, 10-11 en 11 Mei 1940 heb ik voortdurend patrouilles uitgezonden.
In den avond van 10 Mei werd er in de opstelling van den Sergeant Neut J.C. reeds gesproken over terugtrekken, heb toen te verstaan gegeven, dat dat niet aanging.
Kreeg ook bericht van den Eerste-Luitenant Poortman E., dat als hij terugtrok, welke herkenningsteekenen hij zou gebruiken. In den nacht van 10 op 11 Mei 1940 kwam er bericht dat er gelet moest worden op parachutisten.
Sergeant Thiemessen Th. wilde hiervoor twee posten uitzetten toen ze echter buiten de stelling kwamen, werden zij door een mitrailleur onder vuur genomen, die hen in de rug beschoot, zo als hij mij de volgende dag mededeelde.
Te ca. 7 uur kreeg ik bericht van den Kapitein Cornelissen G., dat ik munitie en levensmiddelen kon laten halen aan de Grebbesluis.
Korporaal Roovers J.G., die ik hier op uitgestuurd had en te ca. 10 uur terugkeerde, deelde mij mede, dat hij alleen levensmiddelen en wat pistool- en revolverpatronen had kunnen krijgen, dit heb ik direct telefonisch doorgegeven.
Te ca. 8 uur kreeg ik opdracht van den Kapitein Cornelissen om één mitrailleur te brengen naar de Cementfabriek "de Hoop", daar de daar aanwezige mitrailleur stukgeschoten was. Heb dit door Sergeant v.d. Neut J.C. laten doen, die te ca. 9 uur hier weer terugkeerde met de andere mitrailleur.
Deze was echter niet te maken, daar deze vooraan bij de vizierkorrel getroffen was.
Hij deelde mij mede dat de vijandelijke artillerie, welke opgesteld stond bij de Graansilo, door eigen artillerie onder vuur zou worden genomen.
Ik ben toen met de kijker op de borstwering gaan staan, om de springpunten te kunnen waarnemen.
Daarbij constateerde ik, dar deze te veel naar links lagen en heb dit direct doorgegeven.
Later zag ik dat het vuur verlegd werd, echter nog meer naar links, ook dit heb ik door gegeven.
Hierna nam de vijandelijke artillerie de commandopost onder vuur.
Mijn ordonnans en patrouilles deelden mij mede, dat zij van alle kanten door eigen troepen onder vuur werden genomen.
Toen ik hiervan te 10.25 uur bericht wilde zenden, bleek de verbinding verbroken te zijn.
Ik heb toen een der verbindingsmanschappen n.l. den dpl. soldaat Peters en den ordonnans Pik uitgestuurd om de verbinding te herstellen. Indien dit niet mogelijk was moest Pik doorgaan naar de cp. en om verdere orders vragen.
Beiden heb ik niet meer teruggezien.
Te 11.25 uur heb ik een ordonnans van den Kapitein Gouda onderschept, hem de toestand uitgelegd en hem opgedragen zijn C.C. (Kapitein Gouda) te vragen of ik via hem verbinding zou kunnen krijgen met mijn C.C (Kapitein Cornelissen).
Ook deze ordonnans heb ik niet meer teruggezien.
Om ca. 11 uur was de aanval reeds op de linkerflank bij Anna Hoeve begonnen, te 11.30 uur werden wij ook uit de flank beschoten en te ca. 12.15 uur in front.
Toen liet de Sergeant van der Neut vragen of de karabijnschutters, die in 2 opstellingen achter de opstellingen waarin ik mij bevond, lagen, reeds mochten terugtrekken, daar ze toch geen mitrailleur hadden, dit heb ik geweigerd.
Te ca. 12.30 uur kwam er een doorbraak op de linkerflank en begon de vijand een omsingelende beweging.
Vanuit de opstelling kon ik nergens vijandelijke vuurwapens ontdekken, ook niet achter de stelling.
Op de linkerflank had ik reeds troepen op de terugtocht gezien en ook op de rechterflank.
Toen de omsingeling begon, vroeg de Sergeant Sandijck mij of het niet beter was naar een achterwaarts gelegen stelling terug te trekken, daar we vanuit onze opstelling geen vijandelijke doelen konden zien, ook dit heb ik geweigerd.
Nu werden we ook in de rug beschoten; pogingen om over de borstwering te kijken, om zoodoende vijandelijke doelen te ontdekken, hadden tot resultaat, dat er een regen van kogels kwam, zodra mijn helm boven de loopgraaf zichtbaar werd.
Sergeant Sandijck heeft mij nog een paar maal gevraagd om terug te trekken, daar we anders omsingeld zouden worden, ook toen weigerde ik.
Uiteindelijk besloot ik terug te trekken op een meer achterwaarts gelegen stelling, omdat we anders totaal omsingeld werden en vanuit de opstelling geen doelen zichtbaar waren.
Het instelling brengen van de mitrailleurs duurde vrij lang, vermoedelijk door de kleine ingangen van de mitrailleursnesten.
Toen ik wilde vertrekken lag er zo'n zwaar vuur, dat medenemen der mitrailleurs niet meer mogelijk was.
Daarom gaf ik bevel tot onklaar maken.
Aangekomen bij de stelling van Sergeant van der Neut, zag ik Sergeant Wolff W.W. met enkele manschappen niet, maar ik veronderstelde, dat die volgen zouden.
Liet de manschappen verspreid lopen, maar gaf bevel, dat ze toch zoveel mogelijk bij elkaar moesten blijven.
Ik liep nagenoeg achteraan; plotseling springt Sergeant Van Raay niet ver genoeg en komt in een sloot terecht. Ik ga steeds verder, dan hoor ik roepen om hulp en zie dat hij in de modder wegzakt. Dan ga ik terug en met behulp van een soldaat krijgen we hem er met moeite uit.
Maar dan zijn alle anderen reeds ver vooruit.
De laatste paar jongens haal ik bij de Grebbesluis in, waar een korporaal nog een kruiwagen met munitie overheen moet brengen.
Hierbij laat ik de jongens behulpzaam zijn.
Te ca. 2.00 uur heb ik mij bij den Majoor van Apeldoorn gemeld.
Daarna ben ik alleen naar den Commandant IV Divisie gegaan, verslag uitgebracht, 's middags een verklaring afgelegd bij een eerste-luitenant der Militaire Politie en Zondagmorgen 12 mei 1940 nogmaals.
's Middags ging ik naar Elst bij Rhenen, waar ik alle menschen die overgebleven waren van II-8 R.I. aantrof, ook Sergeant Wolff met zijn manschappen.
Hij deelde mij mede, dat toen hij mij zou volgen, hij ons reeds zag bij de stelling van Sergeant van der Neut en toen was hij maar blijven zitten. De mitrailleurs werden weer in stelling gebracht en even later kreeg hij in de gaten, dat de Duitschers in de bomen zaten. Hierop heeft hij enkele banden laten verschieten, toen werd de mitrailleuropstelling door een voltreffer getroffen, schietgat dicht en de mitrailleur stuk, waarop zij toen eveneens de stelling verlaten hebben.
Sergeant van der Neut J.C. deelde mij mede dat zijn opstelling reeds door drie voltreffers getroffen was en dat hij nog met karabijnen op Duitschers had laten vuren, die in de bomen zaten.
Hiervan heeft hij mij Zaterdagmiddag 11 Mei geen mededeeling gedaan, want dan had ik de stelling niet verlaten.
Bij Elst kwamen we onder commando van kapitein Besselink van 19 R.I.; wij moesten wachten op wapens en dan zouden we naar de Grebbelinie gaan.
Er kwamen die dag slechts een paar geweren en wat geweerpatronen.
Maandagmorgen 13 Mei 1940, vertrokken wij naar Leerdam om daar wapens in ontvangst te nemen.
Hier hebben wij tot 's avonds 19.00 uur gewacht, nog waren er geen wapens.
De terugtocht was toen reeds lang begonnen. Toen 19 R.I. kwam, verklaarde kapitein Besselink, dat hij hiermee mee moest en wij konden onze korpstrein volgen.
Zo kwamen wij 's avonds te ca. 23.45 uur te Utrecht aan.
Dinsdag 14 Mei 1940 vernam ik 's middags, dat Kapitein Brittijn naar Vianen zou gaan met een afdeling van 8 R.I., om daar wapens te ontvangen en een reserve Regiment te vormen.
Ik vroeg toestemming om met mijn afdeling te mogen aansluiten, welke toestemming ik kreeg.
Al spoedig raakte mijn groep iets achter door lekke banden.
Halverwege werden we aangehouden door een luitenant, die ons mededeelde, dat er gecapituleerd was; hieraan wilde ik mij niet storen, daar er geruchten de ronde deden van verraad dat gepleegd werd.
Juist toen we verder wilden gaan, kwam er een kapitein aan, die met zijn manschappen een stelling moest gaan bezetten.
Deze weigerde ook het bericht van den luitenant te geloven, daarom ging hij per motor naar het bureau der IVde Divisie.
Bij terugkomst deelde hij mij mede, dat er werkelijk gecapituleerd was.
Hierna zijn we naar Utrecht terug gekeerd.
Wageningen, 6 Juni 1940.
De commandant 2e Sectie,
De Vaandrig,
(get) J. Tack.
Onze stellingen lagen aan de Wageningsche afweg.
|