Dagboek van luitenant-kolonel W.F. Hennink

No. 5 P.


Dagboek van Commandant 8 R.I. over het tijdvak 9 t/m 16 Mei 1940.

Klik hier voor een uitvergroting
Luitenant-kolonel W.F. Hennink (Commandant 8 R.I.)
(Gereconstrueerd aan de hand van aanteekeningen, gemaakt een der eerste dagen van mijn krijgsgevangenschap. Alle ontvangen en verzonden bevelen en meldingen, benevens kaarten, schetsen, enz. in den voormiddag van 13 Mei verbrand).

9 Mei.
Even voor 24.00 uur ontvang ik per ordonnans van den Officier van dienst van mijn Regimentsbureel schriftelijk bericht, dat op 10 Mei te 5.00 uur graad van strijdvaardigheid 3 moet zijn bereikt.

10 Mei.
Ca. 0.30 uur. Ik begeef mij van huis naar het Regimentsbureel en overtuig mij of de maatregelen volgens het vastgestelde memorandum worden afgewerkt.
Ca. 2.30 uur. Per auto begeef ik mij naar de commandopost van Commandanten II en I, om mij van den voortgang der werkzaamheden te overtuigen.
Ca. 3.00 uur. Verder naar Commandant III (voorposten) te Wageningen, waar ik den Majoor Bataljonscommandant spreek.
Ca. 3.30 uur. Een groot aantal vliegtuigen komt op groote hoogte, naar schatting ca. 1000 meter, van Oost naar Westelijke richting over Wageningen. Nadat ik er meer dan 100 heb geteld ga ik over de Grebbedijk in de richting Rhenen terug.
Ik besef, dat deze openlijke neutraliteitsschending door vijandelijke vliegtuigen - ik kan geen neutraliteitskenteekenen onderscheiden - oorlog beteekent voor ons land. Beschieting door onze luchtdoelartillerie van deze vliegtuigen; voor zover ik kan zien, zonder succes.
5.00 uur. Een aantal vliegtuigen, thans komende uit Westelijke richting, gaat over de Grebbelinie, beschoten door onze luchtdoelartillerie en luchtdoelmitrailleurs. In 5 minuten tijds zie ik van deze vliegtuigen er 3 neerkomen, waarvan 2 brandend. Een ander vliegtuig komt op een hoogte van 30 á 40 meter over mij heen op de plaats op de Grebbedijk, waar ik uit mijn auto ben gestapt, zonder evenwel te schieten.
5.15 uur. Terug op mijn commandopost. Ik verneem, dat inmiddels graad 4 is bevolen en dat gewerkt wordt aan de uitvoering van de daaruit voortvloeiende maatregelen. De archieven van G. en P. worden verbrand, de bureelen ontruimd; de woning aan den Zandheuvelstraat No. 2 gesloten en het geheele personeel van den Regimentsstaf vertrekt naar de commandopost aan den Levendaalscheweg, die reeds voorloopig met eenig personeel bezet was.
Ca. 6.00 uur. Nog op mijn Regimentsbureel zijnde, ontvang ik namens den Divisiecommandant opdracht Mevrouw Klomp te Rhenen te arresteeren. Ik doe haar hiertoe met mijn auto door Sergeant 1e Klasse Grisel uit haar woning halen en overbrengen naar het gemeentehuis, nadat ik hieromtrent telefonisch overleg heb gepleegd met den burgemeester. In den morgen van dien dag melden zich bij mij eenige belastingambtenaren uit Arnhem en Rheden (of Renkum?) om mij geld af te dragen, totaal eenige tonnen. Hoewel mij hieromtrent niets bekend is, neem ik tenslotte het geld in ontvangst, nadat mij gebleken is dat deze ambtenaren weigeren deze bedragen zelf naar den Haag te doen vervoeren. Onder gewapende geleide doe ik, in 's-lands belang, dit geld per auto naar de residentie, aan een opgegeven adres, brengen. In den avond van dien dag ontvang ik van den korporaalgeleider een geteekende quitantie terug.
In den namiddag doe ik, in opdracht van den Divisiecommandant, door mijn Regiment Wielrijderspatrouille verband opnemen met den Commandant van onze vooruitgeschoven lichte troepen. Deze bevinden zich op dat oogenblik nog slechts een gering aan kilometers voor de voorposten, ongeveer in den lijn Renkum - Ede.
Den geheelen dag actie van Duitsche vliegtuigen boven het stellinggedeelte van 8 R.I. In den namiddag een aanval van Duitsche duikbommenwerpers op de Batterij luchtdoelartillerie, opgesteld nabij de oude watertoren, Zuid van Hotel "Koerheuvel". Door de begroeiing kan ik het resultaat daarvan niet zien. Er wordt dien dag geen melding gemaakt van vijandelijke afdeelingen op den grond.

11 Mei.
Reeds in den zeer vroegen morgen bericht de Commandant voorposten mij, dat vijandelijke afdeelingen voor zijn stellingen zijn verschenen, en het vuur hebben geopend. Onder andere wordt vijandelijke artillerie gemeld bij de samenkomst Kunstweg Grebbe - Wageningen en de Grebbedijk, in den Westelijke rand van Wageningen. Commandant voorposten doet op deze artillerie het voorbereide eigen artillerievuur door I-8 R.A (Rechtstreeksche steun 8 R.I.) afgeven. Dit vuur wordt herhaald en heeft succes; het vijandelijk artillerievuur wordt tot zwijgen gebracht.
Later ontvang ik bericht, dat het stuk 6-Veld, opgesteld op de Grebbedijk, stukgeschoten is. Ik neem maatregelen, dit te doen vervangen door een stuk Pag. (met goedvinden Commandant IVe Divisie), opgesteld in de stoplijn op den weg Rhenen - Grebbe. Dit stuk Pag. moet op zijn beurt worden vervangen door het stuk 6-Veld, opgesteld nabij de samenkomst frontlijn en stoplijn, aan den Rijn.
Reeds na eenige uren is de telefonische verbinding met Commandant voorposten verbroken; mijn Verbindingsafdeeling krijgt opdracht deze te herstellen. Verbinding nog slechts door middel van de Ultra-Korte-Golf-posten, opgesteld bij Commandant I-8 R.A. en Commandant voorposten. Later ook deze verbroken; ik zend dan den Commandant Regimentspatrouille met gedeelte van zijn patrouille uit om het verband op te nemen. In de laatste uren van den voormiddag meldt mij de Regimentsuitkijkpost, dat op eenige versterkingen in de voorpostenstrook witte vlaggen zichtbaar zijn en dat kleine afdeelingen zich in de richting van de hoofdweerstandsstrook bewegen. Ik stel mij daarop telefonisch in verbinding met Commandanten I en II (rechter- en linkervak van de hoofdweerstandsstrook), en deel hen mede, dat zij tot elken prijs moeten verhinderen, dat de aanvaller tegelijk met eventueel wijkende eigen afdeelingen de hoofdweerstandsstrook binnendringt. (Zoo noodig schieten op deze eigen afdeelingen; allen doen weten, dat tot het uiterste moet worden stand gehouden en dat hij, die zijn opstelling verlaat, zich blootstelt aan den doodstraf; de Commandanten moeten niet in hun commandoposten blijven, maar zich naar voren begeven en menschen moed inspreken). Als ik met een der Bataljonscommandanten over dit onderwerp telefoneer, komt in zeer opgewonden toestand Commandant IIe Legerkorps mijn commandopost binnen. Deze laat zich, buiten zich zelve van drift, tot eenige malen toe, op hoogst krenkende wijze uit over het geheele 8 R.I. (Opmerking in de kantlijn: "Mijn bezoek heeft met volkomen zekerheid plaatsgehad op 12 Mei. Van drift was geen sprake, wel van een toespraak op zeer forschen toon. Ik ben overtuigd dat deze er belangrijk toe bijgedragen heeft, dat de houding van Commandant 8 R.I., Commandant I-8 R.I. en Commandant II-8 R.I. en hun onderdeelen zooveel beter is geweest dan die van III-8 R.I. Zij hebben er alles op gezet, den goeden naam van het Regiment terug te winnen. Van een opdracht tot herovering van de voorposten was op 12 Mei geen sprake meer. Zie aanteekeningen." Get. J. Harberts.).
Commandant IIe Legerkorps deelt mede, dat allen, die zijn terug gegaan, moeten worden verzameld en dat deze in den namiddag zullen worden ingezet voor het doen van een tegenstoot, tot herovering der verloren gegane opstellingen in de voorposten. Alleen op deze wijze zullen zij kunnen ontkomen aan de straf, te worden doodgeschoten. Later ontvang ik van Commandant IVe Divisie hieromtrent nog nadere bevelen, als gevolg, waarvan ik den Reserve 1e Luitenant Soeters (Commandant Batterij 6-Veld) met ca. 30 man naar Elst zend.
Na vertrek Commandant IIe Legerkorps word ik aan de telefoon geroepen door den Commandant Veldleger, die mij bemoedigend toespreekt en melding maakt van behaalde successen op vijandelijke vliegtuigen en van hulp van Fransche en Engelsche troepen. Op grond van berichten van de Commandanten der voor-Bataljons, van den uitkijkdienst en van hetgeen ik zelf waarneem op den Regimentsuitkijkpost moet ik aannemen, dat in den namiddag van dezen dag de geheele voorpostenstrook door den vijand is overmeesterd.
Commandant II verzoekt mij een afsluitingsvuur door de artillerie te doen afgeven op het Nieuwe Kanaal, ca. 700 meter Oost van de boerderij "Kruiponder". Dit vuur komt spoedig en wordt nog eenige malen, met eenige correctie, herhaald. Naar Commandant II mij bericht, met gunstig resultaat. Ook op verzoek van Commandant I doe ik een voorbereid artillerievuur door I-8 R.A. afgeven. Het ligt ongeveer op de plaats van een stormvuur, tussen Grebbedijk en Kunstweg naar Wageningen, eenige honderden meters voor de frontlijn en wordt afgegeven als afsluitingsvuur. Met kleine correcties wordt dit vuur nog eenige malen herhaald. In den loop van den avond ontbiedt Commandant IVe Divisie mij op zijn commandopost, waar mij wordt medegedeeld, dat de Divisiereserve (II-I9 R.I.) te 24.00 uur een tegenstoot zal doen over een brug, die bij de Grebbesluis door 4 Compagnie Pioniers zal worden geslagen, tot herovering der voorpostenstrook. Ik licht Commandanten I en II hieromtrent in en geef hen de noodige bevelen.

12 Mei.
Bij het aanbreken van den dag, begeef ik mij met Commandant I (Majoor Landzaat) naar de Grebbesluis. Het is rustig, er wordt geen schot gelost. Van den vijand kan ik niets waarnemen (bij kazemat 7 op den Grebbeberg). Het blijkt mij, dat de bevolen tegenstoot door II-19 R.I. niet tot uitvoering is gekomen. Er is geen brug over de Grebbe geslagen en het Bataljon is niet verder geweest dan de stoplijn aan den Kunstweg Rhenen - Grebbe. Ik zend bericht aan Commandant II-19 R.I.; deze deelt mij mede, dat de uitvoering onmogelijk is geweest, doordat hij vuur ontving van eigen afdeelingen en dat hij te ca. 1.15 uur, nadat het licht was geworden, van de onderneming heeft afgezien.
Ca. 11.00 uur. Met Commandant I en Commandant 8e Compagnie Pag. (Kapitein Bor) ga ik opnieuw naar voren met de bedoeling mij van den toestand op de hoogte te stellen. Aan de Heimersteinschelaan, op ca. 100 meter achter de stoplijn komen wij gedurende ruim 1 uur onder hevig vijandelijk artillerievuur; onafgebroken slaan granaten op korten afstand (sommigen 25 á 50 meter) van ons in.
Van een korte vuurpauze maken wij gebruik een sprong naar voren te maken en in een naderingsgang te komen. De bezetting van de stoplijn is geschokt en zenuwachtig. Wij spreken de menschen moed in. Om nog verder naar voren te gaan blijkt niet mogelijk, want in het gedeelte van den stoplijn Zuid van den Kunstweg Rhenen - Grebbe, zijn enkele kleine vijandelijke patrouilles reeds doorgedrongen tot dichtbij de draadversperring daarvoor, in het kreupelhout. Er wordt geschoten met mitrailleurs. Op den terugweg naar commandopost Commandant I worden wij toegeroepen door een patrouille van de Militaire Politie bij den ingang van "Ouwehand's Dierenpark". Deze ziet ons blijkbaar aan voor wijkenden en dreigt met schieten. Het misverstand wordt opgehelderd. Ik neem afscheid van Majoor Landzaat; zonder er over te spreken, beseffen wij, dat wij elkaar waarschijnlijk voor de laatste maal hebben gezien.
Ca. 15.00 uur. Ik ontmoet Commandant II (Majoor Jacometti) bij mijn commandopost. Deze deelt mij mede, dat hij voornemens is met een sectie een tegenstoot te doen uitvoeren, teneinde de in het Zuidelijke gedeelte van zijn vak tot nabij de stoplijn doorgedrongen aanvaller terug te werpen.
Ca. 18.00 uur. Van commandopost II komt het bericht, dat de Majoor Jacometti, die persoonlijk het commando heeft genomen bij de uitvoering van den tegenstoot, aan het hoofd van een sectie is gesneuveld. Het commando is overgenomen door den Reserve-Kapitein v.d. Berg. Omstreeks denzelfden tijd telefoneert de Majoor Landzaat mij, dat hij in het gedeelte van de stoplijn, Zuid van den Kunstweg Rhenen - Grebbe (Compagniescommandant de Kapitein Brittijn) eveneens een tegenstoot heeft doen uitvoeren. Ik vind dezen maatregel tactisch niet juist, daar hierdoor de stoplijn, bij gebrek aan reserves, geheel wordt prijsgegeven. Ik deel een en ander telefonisch mede aan Commandant IVe Divisie; van dezen ontvang ik bericht, dat de stoplijn zal worden versterkt met een eskadron van 4 R.H. en met I-24 R.I. Later ontvang ik van verschillende zijden bericht, waaruit ik de conclusie kan trekken, dat van deze versterking niet veel terecht gekomen moet zijn. Het eskadron zou volgens deze berichten reeds in de nabijheid van het spoorwegviaduct te Rhenen keert hebben willen maken en slechts onder bedreiging van schieten door daarvoor aangewezen militairen dit plan hebben laten varen, terwijl later op den avond (het was reeds donker) mij door personeel van mijn commandopost wordt gemeld, dat zich bij de ingang daarvan bevindt een vrachtauto met militairen. Bij nadere verkenning blijkt dit personeel van I-24 R.I. te zijn. De waarnemend Commandant van dit Bataljon is hierbij en wordt bij mij gebracht. Het is de Reserve-Kapitein Bückert, vergezeld van een officier-adjudant. Hij blijkt niet op de hoogte te zijn van de uitvoering van zijn taak, terwijl hij zijn Bataljon kwijt is. Ik licht hem zoo goed mogelijk in.
Namens Commandant IVe Divisie ontvang ik telefonisch bericht, dat den volgenden dag (13 Mei) te 5.00 uur (of 5.30 uur?) een tegenaanval zal worden gedaan uit de richting Achterberg, met de bedoeling de frontlijn in de omgeving van Kruiponder te herstellen.
Als de schemering reeds is gevallen, bericht mijn uitkijkpost, dat hij op de Westelijke oever van de Grebbe, nabij Kruiponder afdeelingen ziet, met witte vlaggen, die in Westelijke richting gaan. Blijkbaar zijn dit eigen afdeelingen, die terugtrekken. In den loop van den avond heb ik nog een telefonisch onderhoud met Commandant 19 R.I. (linker nevenvak). Met Commandant 46 R.I. (rechter nevenvak), die ik eveneens telefonisch wil inlichten, kan ik geen verbinding krijgen.

13 Mei.
Bij het aanbreken van den dag ontdek ik den Kapitein Bückert nog in mijn commandopost. Ik draag hem op zich onmiddellijk te verwijderen en het commando van zijn Bataljon op zich te nemen.
Ca. 5.00 uur. Het eigen artillerievuur barst los. Gedurende 10 á 15 minuten gieren de projectielen over onze hoofden. Ik begeef mij naar de Noordelijke zijde van mijn commandopost teneinde den tegenaanval der 4 Bataljons te volgen. Het eenige, dat ik waarneem, is een afdeeling, die zich in colonne met eenen van Westelijke in Oostelijke richting begeeft op ca. 400 meter Noord van mijn commandopost. Verder niets.
Later in den morgen klim ik met den a.o.i. in de artilleriewaarnemingspost; van een tegenaanval niets te bespeuren. In mijn eigen uitkijkpost kan ik niet meer komen; als iemand zich in de nabijheid daarvan vertoont, wordt hij onder vuur genomen uit een Westelijk daarvan gelegen opstelling. Is het de vijand? Is het de eigen partij? Ik kan er niet achter komen. Tusschen mijn commandopost aan den Levendaalscheweg en de spoorlijn Rhenen - Veenendaal, dus achter mij in het bedekte terrein wordt in de latere morgenuren hevig gevuurd met mitrailleurs. In de eerste middaguren wordt op dit terreingedeelte een aanval gedaan door een drietal duikbommenwerpers (Stuka's). Ik zie zwarte rookkolommen op eenige honderden meters achter mijn commandopost opstijgen, doch kan van de uitwerking niets waarnemen.
Ca. 14.00 uur. Ik heb nog slechts telefonische verbinding met den Commandant II. Den Divisiecommandant kan ik niet meer telefonisch bereiken. Commandant II vraagt mij aan Divisiecommandant voor te stellen terug te mogen trekken. Ik weiger dit en herinner den Reserve-Kapitein van den Berg aan zijn plicht stand te houden en zijn commandopost tot het uiterste te verdedigen.
Ca. 16.00 uur. Ik heb op een kaart eenige afscheidswoorden geschreven aan mijn vrouw en kinderen en gevoel mij, nadat ik mij zelf ten doode heb opgeschreven, volmaakt rustig. De laatste geheime stukken die ik nog heb, worden in de keukenkachel verbrand. In mijn commandopost heb ik behalve mijn eigen Verbindingsafdeeling en Commandogroep, een groot aantal menschen gekregen - gedeeltelijk reeds sinds den vorigen dag - van andere onderdeelen, totaal naar schatting 60 á 80 vreemden. Onder dezen bevinden zich een 40 á 50 tal soldaten van I-24 R.I., waarbij de Reserve 1e Luitenant Degens. Deze ontpopt zich als een volstrekt onbruikbaar aanvoerder. Hij schrijft dit toe aan zijn functie van gasofficier, maar bovendien geeft hij een zeer slecht voorbeeld, door buitensporige vreesachtigheid. Een gedeelte van hen is reeds in het vuur geweest; het meerendeel is ongewapend en moreel geschokt. Zij kruipen dicht bij elkaar in de schuilplaatsen. Voor zoover niet gewond, jaag ik hen hieruit en doe hen plaatsen aanwijzen en bezetten in mijn commandopost, die voor zoover niet reeds geschied, ter verdediging wordt ingericht. Ik neem maatregelen, dat zij niet naar achteren kunnen ontsnappen, door opstelling van een speciaal daarvoor aangewezen patrouille, die zoo noodig op hen moet schieten. Ik laat de menschen boven op de borstwering kruipen en wijs hen deze patrouille. Bovendien tracht ik hun angst weg te nemen voor de boven hun hoofden heengaande vijandelijke projectielen.
Later in den namiddag naderen vijandelijke afdeelingen uit Oostelijke richting mijn commandopost; eenige vijandelijke manschappen dringen zelfs door tot aan de op ca. 40 meter van mijn commandopost gelegen draadversperring. Andere afdeelingen, komende van de plaats van commandopost II, dringen Zuidwaarts van mijn commandopost voorwaarts. Er ontwikkelt zich een hevig vuurgevecht, waarbij onder andere in actie komen de lichte mitrailleurs die ik toevallig in mijn commandopost heb en waarbij zich flink weert een gedeelte van mijn bezetting onder commando van den Kapitein Hulleman, dat bij de Friesche ruiter aan de Zuidwestelijke ingang van mijn commandopost heeft stelling genomen. Een uit twee verschillende richtingen ondernomen aanval met een vijandelijke pantserwagen wordt afgeslagen.
Vijandelijke vliegtuigen, die boven mijn commandopost vliegen, veroorzaken door mitrailleurvuur een doode en eenige gewonden. Als het reeds bijna donker is, wordt mijn Commandant vaandelwacht, die met mij medegaat, en achter mij loopt om de opstellingen van het personeel te verbeteren en handgranaten uit te deelen, door een granaatscherf gewond. Nog weer iets later, als ik opnieuw een ronde doe met mijn Regimentsadjudant, hoor ik een scherpe knal in mijn onmiddellijke nabijheid. Laatstgenoemde, 1e Luitenant-adjudant Moskie, die links naast mij staat, is door een aantal scherven in de rug gekwetst. Een soldaat, die rechts van mij staat, merkt rustig op, dat ook hij getroffen is en dat zijn oog eruit hangt.
Als het geheel donker is geworden, laat ik bij mij komen een dienstplichtig sergeant (Thomassen) en een dienstplichtig soldaat (Remie), die mij als zeer flink zijn geschetst; ik geef hun bevel het vaandel over te brengen naar commandopost IVe Divisie en zoo noodig verder in Westelijke richting in de Vesting Holland. Na nog de noodige aanwijzingen te hebben verstrekt en een bericht voor Commandant IVe Divisie te hebben geschreven, waarin ik de toestand beschrijf, doe ik den sergeant het vaandeldoek om het lichaam wikkelen. Als de sergeant mocht sneuvelen, moet de soldaat diens taak overnemen. (Een geschikt officier voor deze taak heb ik niet te missen).

14 Mei.
Nadat gedurende den geheelen nacht van 13 op 14 Mei is geschoten - herhaaldelijk ook als uiting van vrees en zenuwachtigheid der bezetting - breekt de morgen aan. Ook met vijandelijk licht geschut zijn eenige schoten gelost op mijn commandopost. Het heeft de grootste moeite gekost de menschen niet te doen inslapen.
Bij het aanbreken van den dag hooren wij geratel van voertuigen en paardengetrappel uit de richting Kunstweg Grebbe - Rhenen. Ik realiseer, dat dit vermoedelijk vijandelijke goederen-voertuigen of kanonnen zijn. In elk geval zijn wij thans geheel ingesloten door den vijand. De bezetting vraagt mij inlichtingen; ik tracht hen gerust te stellen, hetgeen niet gelukt. Het vooruitzicht, verder in de commandopost te moeten verblijven, verontrust hen in hooge mate. Ik deel hen mede, dat ik zal trachten uit te breken en dit geeft weer moed. Bij mijzelf overweeg ik, dat het volmaakt nutteloos zou zijn en doelloos opofferen van menschenlevens, ook na den 14e Mei nog op mijn commandopost te blijven, totdat ik daarin door overmacht wordt vernietigd. In de loop van den dag eenige actie van vijandelijke patrouilles, waarbij aan weerszijden verliezen vallen. Aan onze zijde maken wij o.a. een vijandelijk mitrailleur buit. In den loop van den dag deel ik mede, dat nog alleen mag worden geschoten op vijand die ons ontdekt heeft, zulks om het teruggaan later gemakkelijker te maken. Den Kapitein Hulleman (Commandant Regiments Verbindingsafdeeling), die reeds vroeg met eenig personeel is vertrokken om levensmiddelen te halen uit een voertuig te Rhenen, zie ik niet meer terug.
Ca. 19.00 uur. Besprekingen met ondercommandanten en bekendmaking, dat wij bij het invallen der duisternis zullen trekken naar den Rijn in de nabijheid van de spoorbrug te Rhenen, om te trachten daar over te komen naar de Betuwe, in de onderstelling, dat hier slechts weinig vijandelijke troepen zullen zijn.
Van te voren is een gedeelte van de noodvoorraad aan de bezetting uitgedeeld. Er zijn eenige dooden, die begraven worden en 22 gekwetsten, van welke een aantal ernstig, die reeds lang zonder ook maar eenigszins voldoende hulp zijn. Ten behoeve van deze laatsten zullen achterblijven de Regimentsarts, 2 man keukenpersoneel en een viertal menschen van mijn commandogroep als ziekenverplegers. De schuilplaatsen van de gekwetsten doe ik voorzien van het Roode-Kruis-teeken.
21.00 uur. Afmarsch. Voorop de helft van de Regiment Wielrijderspatrouille; karabijn met bajonet op; geladen wapenen. Daarachter volg ik, met den waarnemend Regimentsadjudant (Reserve-Luitenant Wolters) en den sergeant Smith, als gids. Weer hier achter de verschillende onderdeelen in de aangegeven volgorde (wapens ongeladen).
Gekomen bij de Kunstweg Grebbe - Rhenen een oponthoud van een uur of langer, doordat gemotoriseerde colonnes ons op plusminus 50 meter voorbij trekken en op dat punt een verkeerspost schijnt te staan. Wij gaan daarom 100 á 200 meter verder Oost en proberen daar opnieuw den weg over te steken. Ook hier een zeer lang oponthoud. Eindelijk is de weg een oogenblik vrij en in den looppas wordt deze overgetrokken.
Ca. 24.00 uur. Wij bereiken den Rijn, ca. 200 meter Oost van de spoorbrug. Aan den eigen oever zijn geen overgangsmiddelen. 2 Onderofficieren melden zich vrijwillig aan om den Rijn over te gaan langs den in het water hangende spoorbrug, terwijl één sergeant, één korporaal en twee soldaten zich eveneens vrijwillig melden om over te zwemmen. Laatstgenoemde sergeant (Veldkamp) geef ik een visitekaartje van mij mede met het verzoek aan den burgemeester van Kesteren overgangsmiddelen te mijner beschikking te stellen. Als deze menschen aan de andere zijde zijn gekomen, geven zij de vastgestelde signalen (Met fluit en lamp). Ik heb hen niet meer teruggezien.

Klik hier voor een uitvergroting
Het graf van kolonel W.F. Hennink op de Grebbeberg (zomer 2009)
15 Mei.
Ca. 2.00 uur. Het begint te schemeren. Het is te gevaarlijk zoo dicht bij de brug te blijven zitten. Het detachement wordt daarom eenige honderden meters meer naar het Oosten verplaatst en onder gebracht in een leegstaande Kalkzandsteen-fabriek van Leccius de Ridder. Het blijk mij, dat verdwenen is het personeel van I-IV Bataljon Pag. onder commando van Reserve-Kapitein Höping. De Reserve-Luitenant Degens, die oorspronkelijk ook zoek is, komt later met het personeel van I-24 R.I. terecht.
Een aantal posten tegen overvalling worden uitgezet, onder andere op de plaats, waar 4 man zijn overgezwommen. Het meerendeel der menschen is moe en futloos.
In den loop van den morgen worden achter elkaar 2 in burger gekleede personen bij mij gebracht, die ervan verdacht worden te willen spionneeren. Zij worden onder bewaking gesteld. Verder eenige patrouille-actie, waarbij over en weer geschoten wordt.
In den namiddag wordt, van de in de fabriek aanwezige materialen, een vlot gebouwd met de bedoeling, bij het vallen der duisternis opnieuw een poging te doen over den Rijn te komen. (In de Betuwe is namelijk niets te bespeuren van een vijand.).
De sergeant Salemink met eenige manschappen begeven zich te water om aan den Zuidelijke Rijnoever een bootje te gaan halen, dat daar in de uiterwaard is ontdekt. Zij worden overvallen door een Duitsche patrouille, die hen in het water beschiet. Dit is mogelijk, doordat een uitgezette staande patrouille op hun nadering lafhartig de vlucht neemt. Het kost zeer veel moeite het danig geschokte moreel weer eenigszins te herstellen. Het blijkt zelfs noodig, dat ik daartoe persoonlijk met eenige menschen vooruitga, om een gesignaleerde vijand te verdrijven.
Bijzonder lafhartig gedraagt zich hierbij de Reserve-Luitenant Broer, toegevoegd aan de Regimentsstaf. Als ik na de overval bij de rivier de mannen in de fabriek verzamel en opdracht geef de opstellingen buiten de fabriek in te nemen, smeekt deze mij in tegenwoordigheid van het gehele detachement zulks niet te doen. Handenwringend staat hij voor mij. Onder bedreiging hem neer te schieten, als hij niet onmiddellijk verdwijnt, jaag ik hem weg en laat hem plaatsnemen achter een stoomketel uit het gezicht van de anderen.
Ca. 16.00 uur. Met mijn waarnemend Adjudant houd ik een bespreking over de wijze, waarop ik thans, nu ik overgang over de rivier niet meer mogelijk acht, in de richting van de Vesting Holland kan gaan om daar de dichtst nabij zijnde vechtende afdeelingen van het eigen leger te bereiken. (Bij duisternis marcheeren door het bedekte terrein Noord van Elst - Amerongen - Leersum, enz. en overdag schuil houden).
Onmiddellijk na deze bespreking worden opnieuw 3 burgers bij mij gebracht en aanvankelijk als spionnen behandeld.
Zij deelen mij mede, ambtenaren te zijn van de Nederlandsche Buurtspoorweg Maatschappij en gekomen te zijn om den dienst te herstellen. Zij toonen hun papieren en vertellen, evenals de andere reeds gedaan hebben, dat Generaal Winkelman een radio-rede heeft gehouden, waarin is medegedeeld dat het Nederlandsche leger gecapituleerd heeft en verder, dat nergens meer gevochten wordt en dat Duitsche en Nederlandsche soldaten zich reeds door elkaar bewegen. Deze menschen maken zoo'n betrouwbare indruk, dat ik moeilijk aan hun woorden meer kan twijfelen. Allen zijn op mijn verzoek bereid hun verklaring onder eede te bevestigen. Eén van hen zegt, den Generaal Winkelman en zijn stem persoonlijk te kennen. Hij staat op en zweert diep bewogen, dat misverstand en bedrog zijn uitgesloten. Hoewel in strijd met de plechtige verklaring, dat de Nederlandsche Regeering nimmer den strijd zou staken tegen den overweldiger, kan ik niet langer aan de waarheid van de woorden van dezer heeren twijfelen. Ik verzamel het detachement en stel hen in kennis met het zooeven gehoorde en mijn daaruit voortvloeiend besluit den verdere strijd te staken. Onder groote ontroering wordt deze mededeeling aangehoord. Ik eindig met eenige woorden te wijden aan het lot van ons Vaderland en hef een driewerf hoera aan op onze Koningin, dat geestdriftig wordt ondersteund. Het geheele detachement trekt langs mij en ieder schudt mij, onder de grootste ontroering, de hand. Ik laat daarna wapens en munitie ordelijk verzamelen en de gesneuvelden bijeen brengen in de fabriek, waar hen de laatste eer wordt bewezen. Ik ben zelf door het ontvangen nieuws zóó geschokt, dat de gedachte in mij opkomt, mij voor het hoofd te schieten. Een oogenblik slechts, dan laat ik dit voornemen varen, omdat de menschen nog verder mijn leiding noodig hebben. Daarna in marschcolonne afmarsch naar Rhenen, door het bezette stadje, zonder eenige overlast te ondervinden. Terwijl ik het detachement door een luitenant laat brengen naar mijn vredes-regimentsbureel, ga ik zelf per auto naar mijn commandopost om de gekwetsten te bezoeken en betere hulp te halen. Dit geschiedt.
Teruggekeerd bij het detachement geef ik, niets wetende van de capitulatie-voorwaarden, ieder 4 dagen verlof met opdracht, voor zoover zij niet behooren tot 8 R.I., zich onmiddellijk schriftelijk per veldpost bij hun Commandant te melden, daar ik verder in het bezette, vernielde Rhenen, niet meer voor legering en verpleging kan zorgen.
Moe en uitgeput begeef ik mij daarna naar mijn vroegere kwartier te Rhenen (Mr. van Heijst) en vindt het geheele huis overhoop gehaald: een beestenbende! Van mijn slaapkamer zijn onder andere weggehaald een paar nieuwe rijlaarzen en een gedeelte der uniformen; ook dekens. Ik slaap wat, onrustig en ben weer heel vroeg wakker.

16 Mei.
Ca. 8.00 uur. Na in huis eenige dingen geregeld te hebben, ga ik naar de kom van Rhenen, met het plan, thans in de eerste plaats te zorgen, dat de gewonden, voor zoover nog aanwezig in mijn commandopost worden weggehaald. Ik bereik echter mijn bestemming niet; onderweg wordt ik aangehouden door een Duitsch officier, die mij mededeelt, dat ik krijgsgevangen genomen word en dat ik over eenige oogenblikken naar Arnhem zal worden vervoerd, op weg naar Duitschland. Aan een Nederlandsch burger van het Roode-Kruis kan ik nog vertellen, waar de gewonden liggen; deze belooft mij plechtig, dat hij er onmiddellijk werk van zal maken, dat de gewonden worden weggehaald en goed verzorgd.

De Luitenant-Kolonel,
Regiments-commandant,
w.g. W.F. Hennink.

Download brondocument in PDF-formaat Brondocument 1
(PDF, 235.44 KB)
Download brondocument in PDF-formaat Brondocument 2
(PDF, 6.67 MB)