Eert de gevallenen

Dien Meinacht trok een dooden-processie door de straten van Arnhem. Het was geen statige stoet met zwart gepluimde paarden en langzaam raderende volgkoetsen, die den eenzamen voorbijganger eerbiedig deed stil staan en het hoofd deed ontblooten; ruwe vrachtauto's van verschillend formaat waren tot een colonne verzameld, die nu langzaam de stad uit trok in de richting van Rhenen. Zwijgend had een groep mannen brancards ingeladen. Een enkele Roode-Kruisman gaf aanwijzingen.
Nu ging het op de Grebbe aan. Naar het slagveld.


In den prillen morgen kwam men op den Grebbeberg aan. Anderen wachtten hier den stoet uit Arnhem op. Er was een groep Duitsche soldaten onder leiding van een Hauptmann en van een Feldwebel - er waren ook eenvoudige arbeiders uit de omgeving van Rhenen en Elst, die voor een deel al aan het werk waren gezet bij het afpalen en inrichten van een begraafplaats, boven op den berg. Te voren hadden de Duitschers reeds een groot aantal van hun eigen dooden met vrachtauto's afgevoerd naar Ernmerich. Slechts een klein deel van hun gevallenen moest nog op den Grebbeberg worden begraven. Hauptmann Lessmann, die de leiding had, zette in korte bewoordingen uiteen, wat van ieder werd gevraagd. Het beukenbosch, juist op den top van den berg, zou worden ingericht tot "Ehrenfriedhof". Zoo snel mogelijk zouden hier massa-graven moeten worden gedolven, zoo snel mogelijk ook zouden de gesneuvelden moeten worden begraven. Zoowel piëteit tegenover de dooden als zorg voor de levenden stelden dit als gebiedenden eisch. Hoewel een vergissing altijd mogelijk was, mocht worden verwacht, dat er géén gewonden meer zouden zijn; het Duitsche Roode Kruis had tezamen met Nederlandsche krijgsgevangenen nauwkeurig de geheele omgeving afgezocht en die gewonden, die nog in de bosschen aanwezig waren, hadden zich Woensdag vrij zeker allen gemeld.


Transporten kwamen, transporten gingen.... links en rechts lagen de dooden. Die moesten het eerst naar het Grebbekerkhof worden gebracht. Spoedig kwamen de eerste auto's met hun droeven last aan. Fluisterend deed men z'n mededeelingen, zwijgend, vaak met afgewend gelaat, werden de lichamen met behulp van de brancards naar de plaats gebracht waar de graven werden gedolven. Predikant en kapelaan, geassisteerd door enkele hulpkrachten, gingen zorgvuldig na, welke voorwerpen op de gesneuvelden bevonden werden, die tot het vaststellen van hun identiteit zouden kunnen leiden. Man voor man werd in een lange rij op het gras neergelegd en allereerst werd de uniformjas losgesneden om te onderzoeken, of de gesneuvelde het identiteitsplaatje om den hals had hangen, of in het bezit was van zijn zakboekje.


Dan weer de terugblik op het wèrk, dat als wèrk moest worden verricht: "In het eerste begin hadden we moeite, om de nauwkeurigheid tot in het uiterste door te kunnen voeren. We waren uit Arnhem weggegaan, om doodelijk gewonden en stervenden geestelijken bijstand te verleenen, maar we hadden niets bij ons om te administreeren. Er is toen Donderdagmorgen nog een wagen naar Arnhem teruggereden om groote enveloppen op te halen en schrijfmateriaal. Al wat we op een doode vonden, vooral - wat zou kunnen dienen om zijn naam en herkomst vast te stellen, werd in zoo'n enveloppe gedaan, het geld dat in portefeuille of portemonnaie zat werd geteld en opgeschreven, en de enveloppe werd dan naast den gesneuvelde gelegd. Het ging wat primitief: je zat met je rug tegen een boom op het kerkhof en schreef bij gebrek aan een tafel op je knie alles op, tenminste in het begin...."


"En is het begraven van de dooden al die dagen zonder stoornis verloopen?" "Ja, de omgeving was in wijden omtrek na den eersten dag afgezet. Wel hebben we, vooral op Donderdag, diep-tragische dingen doorgemaakt. Ik zal nooit vergeten dien vader uit Silvolde of Zuidwolde. Die was al vroeg in den morgen met zijn auto op den Grebbeberg. Hij wist, dat zijn zoon daar had gestreden; thuis had hij geen rust kunnen vinden en hij was, daar ergens bij de grens vandaan, in één ruk door naar Rhenen gereden. Hoe de menschen zich onder die omstandigheden een weg kunnen banen, begrijp je niet; hij moet toch door de militaire afzetting heen zijn gedrongen; in elk geval: hij was er. Doodelijk ongerust, omdat hij op de een of andere wijze een vaag bericht had gekregen, dat zijn zoon, z'n eenige jongen, was gesneuveld. Oók om z'n vrouw wilde hij zekerheid hebben en tegen ons zeide hij: "Ik ben hier en ik zal blijven tot ik hem heb gevonden". Heel den dag heeft hij dapper meegeholpen bij het wegdragen van de dooden. Nu moet U zich den toestand van zoo'n man, zoo'n vader, eens indenken, die daar zelf z'n gesneuvelden zoon komt zoeken. Onbegrijpelijk dat hij het kon doen. Maar hij hield vol, droeg dooden aan en keek bij elken nieuw bovengebrachte of het zijn zoon was. Die spanning was natuurlijk op den duur ondraaglijk. 's Avonds was hij dood-òp en zakte in elkaar. Den volgenden dag vonden we zijn zoon....


"Het zal", zoo vatte ik den draad van het gesprek weer op, "ook voor hen, die de dooden aanbrachten, wel eens aangrijpend en heel moeilijk zijn geweest". "Dat was het zeker", zeide kapelaan Smulders. "Ik denk hier alleen al aan mijn padvinder-voortrekkers, jongelui zoo van negentien... . twintig jaar. Dagenlang zagen zij den dood in het aangezicht. Vooral den eersten dag kwam het wel voor, dat zij bij het naderbij brengen van een brancard met een nieuwen doode het hoofd moesten afwenden. Een van de voortrekkers was 's Zaterdags zoo op, dat hij, naar hij me later vertelde, heel den Zondag eenzaam door de bosschen heeft gezworven om in de stilte weer tot zichzelf te komen". "Men mag gerust", zoo zelde kapelaan Smulders, "de grootste bewondering hebben voor hen, die aan de Grebbe de dooden hebben begraven. Het was een treurige maar noodzakelijke plicht, de honderden gesneuvelden, die overal verspreid lagen, zoo snel mogelijk naar hun massa-graf te brengen. U zult begrijpen, wat dit op deze warme Mei-dagen beteekende. En het werk was ook niet zonder gevaar. Overal lagen nog landmijnen en pas na enkele dagen kon men van de krijgsgevangen pioniers, die met moeite waren opgespoord, de inlichtingen verkrijgen, die noodig waren om in die mijnenvelden den weg te vinden. Na de eerste dagen kwamen ook Nederlandsche soldaten bij het begraven helpen. U moet niet vergeten, dat de dooden tot kilometers ver uit den wijden omtrek naar den Grebbeberg zijn gebracht. Steeds verder moest men zoeken".


Het moet voor de geloovige katholieken een heerlijke gedachte zijn, te weten, dat hun zoon, verloofde, vader of, man rust in gewijde aarde, rust met den zegen der kerk over het graf. U als protestant zult dit misschien niet zóó gevoelen, maar voor den katholiek beteekent de katholieke begrafenis veel. Het beteekent, dat boven het graf niet maar het gebed van een priester wordt uitgesproken, maar het gebed van de kerk en dat daarin Christus méé-bidt. Wanneer U er over schrijft en het wordt ook door katholieken gelezen, dan weet ik zeker, dat er voor hen groote troost in ligt, te weten, dat hun dooden niet "zoomaar" zijn weggebracht, maar dat ook over hun graven de bede heeft geruischt: "Requiem aeternam dona ei Domine ...." "Heer, geef hem de eeuwige rust ...." "et lux perpetua luceat ei ...." "en het eeuwige licht verlichte hem ...." "requiescat in pace, Amen ...." "dat hij ruste in vrede, Amen".


Het is begrijpelijk, dat zij, die hebben deelgenomen aan het opsporen en begraven der gesneuvelden, daarover slechts met moeite kunnen spreken. In het Utrechtsche plaatsje Elst - achter Rhenen - vond ik twee van de werkers op den Grebbeberg, Van Lienden en Kapelle, thuis en het trof zoo, dat in den loop van het gesprek, dat ik met hen voerde, ook de sergeant Sellies van de Geneeskundige troepen binnenkwam, om nog eens naar iets te informeeren. Deze laatste, die zich met anderen onder leiding van majoor Weiss veel moeite heeft getroost om alsnog de identiteit van onbekende soldaten vast te stellen, kwam niet zonder reden naar Elst. De mannen, met wie we spraken, behoorden immers tot de eersten, die Woensdag 15 Mei naar Elst terug waren gekeerd, nadat dit plaatsje tijdens den oorlog was geëvacueerd. Toen ze per fiets naar den Grebbeberg reden, om te zien, of ze daar hulp konden bieden, werden zij direct door de Duitsche militairen aan het werk gezet. Zoo waren zij van meet af van de situatie op de hoogte en konden later waardevolle inlichtingen verschaffen over de plaats waar de dooden zijn gevonden en begraven.


Heel vroeg Donderdagmorgen waren we al met den schop present en kort daarop kwam een ploeg van het Roode Kruis uit Arnhem onder leiding van majoor Weiss en met Dr. Ten Haaf en Dr. Visser uit Heelsum. Wij wilden liever meehelpen met het opzoeken van de gesneuvelden, en trokken er op uit. Telkens ging het met een baar of brancard de bosschen in en de lijken, die we gevonden hadden, werden dan eerst langs den kant van den weg neergelegd om van daar weer naar het kerkhof te worden gebracht. De Hauptmann had een teekening gemaakt van den top en gezegd: zóó en zóó moeten de graven worden gedolven. Dat gebeurde ook. Al heel gauw hadden we tientallen dooden bijeengebracht".


Onbegrijpelijk was het soms ook, hoe sommigen op de plaats, waar wij ze vonden, konden zijn getroffen. Eén vonden we toch heelemaal weggekropen onder een hoop palen bij een heg. Hoe vált zoo'n man daar?" Hier mengde ook sergeant Sellies, die intusschen was binnengekomen, zich in het gesprek: "Ja, en dan vraagt men wel eens: hoe komt het toch, dat er nog zooveel militairen als "onbekend" zijn begraven? Zoo hebben we ik weet niet wát voor nasporingen moeten doen, om den gesneuvelden Van Herk thuis te brengen. Die was met zijn vriend Hessels uit Westervoort teruggekomen naar Achterberg. Daar zijn beiden gesneuveld, misschien wel, toen de een den ander te hulp wilde komen, want dat is in den oorlog herhaaldelijk voorgekomen. Onze mannen hadden niet de routine van de Duitschers, die de dooden en gewonden rustig overlieten aan de geneeskundige troepen, die direct achter hen aan kwamen, die wisten, hoe gevaarlijk het was, zich in het vuur te begeven en zij trokken af; de onzen niet, die vielen dan vaak door hetzelfde vuur, dat hun vrienden, die ze wilden helpen, had getroffen. Zoo zullen, denken we, ook Hessels en Van Herk zijn gevallen. Dominee Gerritsen was juist bezig met een hospitaalsoldaat om deze beide slachtoffers te doen begraven en de soldaat had het identiteitsplaatje in z'n handen om te constateeren, dat het Van Herk was, toen een ontzettend artillerievuur losbarstte, waarvoor ze dekking moesten zoeken in een schuilplaats. Door dat vuur viel Verberckmoes, een andere soldaat. De Duitsche aanval werd doorgezet en onze menschen moesten terug. Ook de hospitaal-soldaat, die het plaatje van Van Herk nog in z'n bezit had. Onderweg bedacht hij, hoe verwarrend dat zou zijn als hij eens kwam te vallen en hij begroef het identiteitsbewijs onder een goed herkenbaren boom. Die hospitaal-soldaat is later gevangen genomen en naar Duitschland gebracht. Ondertusschen ging men begraven en vond Van Herk zonder herkenningsplaatje. Samen met zijn vriend Hessels en Verberckmoes is hij in het massagraf begraven als onbekend soldaat. Later, toen de hospitaal-soldaat terugkwam en het plaatje opgroef en inleverde, was het mogelijk om na te gaan, dat de "onbekende soldaat", die tusschen Hessels en Verberckmoes was begraven, Van Herk zou moeten zijn. Wij hebben hem toen opgegraven en aan de onderkleeding is Van Herk inderdaad herkend".


Als we de doodenwacht betrekken in de nieuwe Mei, zullen onze gedachten óók uitgaan naar de Grenshoeve bij de Grebbe en bij het zinken van den standaard zullen we de houding aannemen en het hoofd buigen voor deze helden. Een slagveld in de ware beteekenis van het woord heeft Nederland in 1940 slechts aan de Grebbe gekend. Niet, dat elders niet fel is gestreden, doch daar was niet de linie van loopgraven, kazematten en versterkingen, waarin tot het uiterste werd standgehouden, doch die men mèt de dooden in handen van den tegenstander moest achterlaten. Aan de Grebbe heeft men - uitzonderingen daargelaten - de dooden niet zelf kunnen begraven.
Bron: boek Doodenwacht bij onze gevallenen (pag. 111 t/m 123),
van G.H. Hoek, uitgebracht door N.V. Gebr. Zomer & Keuning's
Uitgeversmij. te Wageningen in mei 1945