Persoonlijk dagboek 1939/1940 van majoor C.J. Voigt
Ervaringen gedurende de mobilisatie,
de oorlogshandelingen, de krijgsgevangenschap
en na de krijgsgevangenschap in
1939 / 1940 van Commandant III-8 R.I.
DE MOBILISATIE.
Toen op 24 Augustus 1939 Telegram A ontvangen werd, was de Regimentscommandant van 8 R.I. op vacantiereis in Zwitserland en was ik waarnemend Regimentscommandant.
Kort tevoren was het Hoofd Mobilisatie Bureau op last van hoogere Chefs onder protest van den Regimentscommandant overgeplaatst. Daar hierdoor een incompleet van een kapitein was ontstaan en een Majoor, die de functie tijdelijk zou moeten waarnemen, aangewezen was om het commando over het 8e Grensbataljon op zich te nemen, was hiervoor nog geen vervanger aangewezen. Gelukkig was de Sergeant-majoor-administrateur op het Mobilisatie Bureau van den gang van zaken op de hoogte, terwijl ik zelf eenige jaren hoofd van een Mobilisatie Bureau geweest zijnde, eveneens voldoende op de hoogte was, om leiding te kunnen geven. Dus nam ik in afwachting van de terugkeer van den Regimentscommandant deze taak op mij, te meer waar alle aanwezige officieren hun handen vol hadden met hun eigen opdrachten en geen van allen op de hoogte waren van de werkzaamheden van een mobilisatie bureau.
Dit was echter niet naar den zin van den Divisiecommandant en werd mij gelast onmiddellijk een Hoofd Mobilisatie Bureau aan te wijzen, niettegenstaande er door mij op gewezen werd, dat alles vlot verliep, terwijl de aan te wijzen officier hierop toch geen invloed kon uitoefenen en daardoor aan zijn eigen werkzaamheden werd onttrokken.
Door mij werd een kapitein aangewezen, die dan ook alleen wat toezicht hield en verder toch alles overliet aan den Sergeant-majoor-administrateur en het overige personeel.
De Regimentscommandant bleef nog eenige dagen afwezig, daar hij 's avonds terugkeerende in zijn hotel niet meer kon vertrekken en ook den volgenden dag geen vervoermiddel was te verkrijgen, tengevolge van de overbelasting van het vervoer.
Inmiddels meldde zich als Commandant I-8 R.I. de Majoor LANDZAAT, die wegens oudere anciënniteit het commando over het Regiment van mij overnam, zoodat ik mij daarna uitsluitend behoefde te wijden aan de mobielmaking van mijn eigen bataljon III-8 R.I. en opheffing van mijn vredesbataljon.
Op Donderdag 24 Augustus te pl.m. 7.30 uur werd Telegram B ontvangen. In den loop van den avond meldde zich slechts twee Compagniescommandanten, namelijk Commandant 3-III-8 R.I. en Commandant 2-III-8 R.I.
Daar de Menno van Coehoornkazerne belegd zou worden door II-8 R.I. en een gedeelte van I-8 R.I., doch nog gedeeltelijk belegd was door het personeel van de vredescompagnieën, terwijl de legering van personeel vóórmobilisatie, dat op 24 Augustus moest opkomen in orde gebracht moest worden en reeds een voorbereiding getroffen moest worden voor de legering der oorlogscompagnieën werd te 23.30 uur door mij de order verstrekt aan de Commandanten der vredescompagnieën de lokalen zoo spoedig mogelijk te ontruimen.
Mijn eigen bataljon zou ondergebracht worden in vier scholen in de stad. Deze waren echter alle gesloten, terwijl tengevolge van de vacantie en de avonduren de sleutels niet bemachtigd konden worden, zoodat banken enz. niet meer opgeruimd en legering voor het onder de wapenen zijnd personeel en voor het personeel vóórmobilisatie dien avond en nacht niet meer in gereedheid gebracht konden worden. De kazerne kon dientengevolge nog niet ontruimd worden.
Hiermede kon pas een aanvang gemaakt worden op 25 Augustus. Op 25 Augustus werden de werkzaamheden en voorbereidingen, volgens de uitgereikte instructiën verricht c.q. voortgezet. Hierbij werd meermalen op moeilijkheden gestoten, tengevolge van het niet beschikken over voldoende kader.
Om 10.00 uur werd de instructie voor den Verplegingsofficier door mij afgegeven aan den Sergeant-administrateur-toegevoegd, daar de Verplegingsofficier zich nog niet gemeld had, die als verplegingsofficier administrateur van het Korps Rijdende Artillerie, zijn vredestaak moest afwerken. Het gevolg was, dat de levering en in ontvangstneming van stroo voor het personeel vóórmobilisatie stagneerde.
Commandant Mitrailleurcompagnie was 's nachts om ongeveer 2.00 uur aangekomen en 's morgens onmiddellijk aan het werk gegaan voor oprichting van zijn compagnie. Zijn fourier meldde zich echter niet. Bij onderzoek bleek, dat deze werkzaam was op het bureau van het IIe Legerkorps en op last van den Chef van den Staf aldaar werd vastgehouden, omdat hij daar niet gemist kon worden. Gevolg stagnatie in de ontvangsten van materieel e.d., daar eerst een andere willekeurige sergeant moest worden aangewezen, die nooit fouriersdiensten had verricht.
Van 1-III-8 R.I. had nog geen officier of administrateur zich gemeld. De administrateur meldde zich in den loop van den morgen; hij had den vorigen vond het Mobilisatie Centrum niet meer kunnen bereiken. De Compagniescommandant meldde zich om 16.45 uur; hij was op vacantiereis en hoorde aldaar, dat er vóórmobilisatie was. Vandaar moest hij eerst naar zijn woonplaats om zijn uniform en uitrustingstukken te gaan halen, zijn officierskist te pakken, om zich vervolgens naar zijn Mobilisatie Centrum te begeven.
Zijn vervanger meldde zich nog later; deze was op vacantiereis in het buitenland. De oprichting van de compagnie werd aangevangen door een Sergeant-majoor-instructeur, de eenigste beroepsonderofficier bij het bataljon, en de op tijd opgekomen fourier.
Bij 2-III-8 R.I. kwam de Luitenant vervanger Compagniescommandant onder de wapenen en meldde zich tegelijkertijd ziek; hij werd opgenomen in het hospitaal.
Tevens deden zich moeilijkheden voor met de paarden en oppassers van de beroepshoofdofficieren.
De vredesonderdeelen waren opgeheven, terwijl overgang en opkomst bij de oorlogsonderdeelen eerst plaats vonden op den 1en mobilisatiedag, zoodat niet voorzien was in legering, stalling en voeding.
Niet al het personeel aangewezen voor vóórmobilisatie meldde zich op den opkomstdag.
Gelukkig liet het Telegram "Algemeene Mobilisatie" op zich wachten, zoodat op Zaterdag 26 Augustus de voorbereidende maatregelen voortgezet konden worden en op Zondag 27 Augustus een rustdag gehouden kon worden.
Op maandag 28 Augustus werd voortgegaan met verdere voorbereidende maatregelen, zooals sorteering van ontvangen materieel en gereedlegging voor de uitgifte. Een aanvang werd gemaakt met aanbrenging van waschgelegenheid in de scholen, daar de aanwezige kranen onvoldoende waren en geen behoorlijke waschgelegenheid boden, zoodat reeds nu de omgeving der kranen een wanhopige aanblik boden.
In den namiddag kwam het bericht "Algemeene Mobilisatie; 1e Mobilisatiedag 29 Augustus".
Teneinde de vele werkzaamheden op den 1e Mobilisatiedag te ontlasten werd door mij aan de Compagniescommandanten order gegeven een aanvang te maken met de vordering van ontbrekende kleeding en uitrusting, terwijl onmiddellijk aan het gemeentebestuur werd verzocht de winkelsluiting van 20.00 uur voor militaire doeleinden op te heffen, zoodat des avonds doorgewerkt kon worden. Ook de ontvangsten van wapenen e.d. van de Wapenkamer werden verschoven en een regeling getroffen, dat hiermede reeds nu aangevangen kon worden, in plaats van den 1en Mobilisatiedag.
De eigenaars van de voor het bataljon aangewezen stallen werden gewaarschuwd de stallen te ontruimen en in orde te brengen voor de vordering.
Dank zij de groote speling tusschen de ontvangsten van de telegrammen B en C waren alle voorgeschreven voorbereidende maatregelen getroffen en zelfs reeds een aanvang gemaakt met werkzaamheden, die volgens de instructiën eerst op den 1en Mobilisatiedag zouden plaats vinden en kon de 1e Mobilisatiedag vol vertrouwen begonnen worden.
Met de eerste treinen kwamen weinig dienstplichtigen op, zoodat deze bijna leeg aankwamen, terwijl de volgende treinen overbelast waren.
Alle luitenants en onderofficieren, die reeds bij vóórmobilisatie waren opgekomen, waren noodig voor ontvangst en begeleiden van het opkomende personeel, zoodat er voorloopig onvoldoende toezicht was op de overige werkzaamheden, zooals in orde brengen stalling, voleindiging legering en nog te vorderen materieel.
Bij het opkomende personeel was weinig orde. Overal zag men menschen loopen met losse jassen, losse kragen en de veldmutsen in de hand in plaats van op hun hoofd. De eerbewijzen werden zoowel in als buiten de kazerne onvoldoende gebracht. Bij aanspreken door meerderen werd slecht of geen houding aangenomen. Detachementen onder dienstplichtige onderofficieren marcheerden onordelijk. Het geheel gaf den indruk van opkomst van burgers, die een militair pakje aan hadden. Overigens waren de opkomenden kalm en gemoedelijk.
De uitgifte van kleeding en uitrusting door de fouriers had een vlot verloop.
Het ontruimen en in orde brengen der te vorderen stallen liet veel te wenschen over. De eigenaars en het personeel waren met paarden en auto's naar de vorderingsterreinen, zoodat onvoldoende personeel aanwezig was voor ontruiming en in orde brenging, terwijl opgekomen personeel hiervoor nog niet beschikbaar was. De voorbereide vordering der stalling liep in de war, daar een gebouw bestemd voor stalling van paarden voor II-8 R.I. afgebroken was. Doordat II-8 R.I. zijn paarden ontving vóór III-8 R.I., werd een gedeelte van de voor III-8 R.I. bestemde stalling in gebruik genomen voor paarden van II-8 R.I., met gevolg, dat verschillende paarden van II en III-8 R.I. 's nachts buiten moesten blijven staan.
Daar Commandant Staf was aangewezen om behulpzaam te zijn bij de paardenverdeeling, was hij geruimen tijd niet beschikbaar voor de mobielmaking van den Staf.
Doordat niet was vastgesteld van hoe laat tot hoe laat het aangewezen personeel voor in ontvangst nemen en begeleiden van opkomenden beschikbaar moest worden gesteld, doch uitsluitend was bepaald hoe laat en waar zij zich moesten melden, was dit personeel bijna den geheelen dag niet beschikbaar voor andere diensten.
De verdere vordering van ontbrekend materieel werd bemoeilijkt doordat personeel van andere korpsen - zelfs uit andere Mobilisatie centra's - gebruik hadden gemaakt van adressen, die aangeteekend stonden voor III-8 R.I. Hieruit blijkt de noodzakelijkheid van een absoluut verbod voor alle legeronderdeelen om te vorderen bij niet aangegeven adressen en dat eventueele navordering van nog ontbrekende voorwerpen niet mag plaats hebben voor den 2en Mobilisatiedag, terwijl hiervoor een centrale regeling noodig is.
Tot laat in den avond van dezen dag bleef zich opkomend personeel aanmelden. Overigens verliepen alle werkzaamheden, zooals in het kort in de instructiën aangegeven.
Op 30 Augustus, den 2en Mobilisatiedag werd voortgegaan met het marschvaardig maken van het bataljon.
Opgave van over- en incompleet personeel kon niet tijdig gereed zijn, doordat zich nog steeds personeel bleef aanmelden. Opgave mankeerend materieel kon evenmin tijdig gereed zijn, daar het incompleet bij het bataljon, tengevolge van vroegere uitgifte aan het grensbataljon, waarvoor nog geen voldoende aanvulling was ontvangen, te groot was.
Het aanbrengen van voldoende waschgelegenheid in de scholen nam te veel tijd in beslag, zoodat dit nog niet geheel in orde was.
De stalling der paarden was nog niet voldoende geregeld door de verwarring van den vorigen dag, terwijl hierdoor tevens paarden van II en III-8 R.I. dooreen geraakt waren, hetgeen met veel tijd en moeite moest worden uitgezocht.
De gevorderde vrachtauto's kwamen te laat ter beschikking met onvoldoende aantal chauffeurs, terwijl de toestand dier auto's zoodanig slecht was, dat verschillende herstellingen moesten worden aangebracht.
De voertuigen, die bij de opgegeven adressen door onkundig personeel gevorderd waren, waren van dien aard, dat eenige onmiddellijk door mij werden afgekeurd wegens onbruikbaarheid en hiervoor andere voertuigen gevorderd moesten worden.
Ook de gevorderde tuigen waren over het algemeen slecht. Voor het optuigen der paarden, het passen der tuigen en het beproeven der spannen was geen voldoende geroutineerd personeel aanwezig, zoodat dit te veel tijd en moeite kostte.
De instructies voorzagen niet voldoende in een regeling, betreffende hoe te handelen met over- en incompleet personeel. Noodzakelijk is, dat aangegeven wordt, dat eerst aanvulling en overgave in het bataljon plaats heeft, daarna opgave ingediend wordt bij het Regiment en het Regiment zorgt voor overgave aan de bataljons in het regiment, terwijl vervolgens pas het dan nog overcompleet personeel kan worden overgegeven aan het Depôt-bataljon.
Het vertrek van het Depôtpersoneel moest hiernaar geregeld worden. Hierdoor wordt voorkomen, dat de bataljons hun overcompleet overgeven aan het Depôt, dat wel is waar dan vroeger kan vertrekken, maar dat later weer meer aanvulling van het Depôt naar het regiment moest plaats hebben, terwijl het incompleet bij verschillende onderdeelen den eersten tijd grooter is. De compagnieën waren marschvaardig:
1e Compagnie om 23.00 uur;
2e Compagnie om 23.30 uur;
3e Compagnie om 22.00 uur, behoudens een munitie- en gereedschapwagen, die nog nagevorderd moest worden; Mitrailleurcompagnie eerst op den 3en Mobilisatiedag, tengevolge van ontvangst en uitgifte meerder materieel, terwijl door afwezigheid van den fourier een achterstand was ontstaan.
Alhoewel nog niet geheel in orde, waren de auto's in zooverre hersteld, dat zoonoodig afgemarcheerd kon worden. In het tekort aan chauffeurs was voorzien door personeel met rijbewijzen uit de onderdeelen aan te wijzen.
Overigens mankeerde nog het noodige materieel, waarin niet door aanschaffing voorzien kon worden, zooals bijvoorbeeld bijna al het telefoonmaterieel, dat uitgegeven was aan het 8e Grensbataljon en waarvoor nog geen ander materieel ontvangen was, tentmaterieel, pioniergereedschap e.d.
31 Augustus werd besteed aan betere mobielmaking van het bataljon en aan herstellingen en verbeteringen aan auto's, voertuigen en tuigen.
Het vertrek uit het Mobilisatie Centrum.
Op Vrijdag 1 September moest worden afgemarcheerd naar het concentratierayon. Het regiment zou daartoe verzamelen aan de Westuitgang van ARNHEM, waartoe de opmarschwegen der bataljons door den Regimentscommandant waren aangegeven en III-8 R.I. zou komen te staan met het Hoofd aan het snijpunt Onderlangs en Utrechtschestraat langs de Utrechtschestraat, om daarna in volgorde Staf, I-8 R.I., II-8 R.I., III-8 R.I. de totale marschcolonne te formeeren.
Het Bataljon verzamelde in alle vroegte in de Hommelsche straat met het Hoofd bij het spoorwegviaduct. Na een korte inspectie over de marschcolonne geleidde ik het bataljon naar de verzamelplaats.
Het doel van den marsch was RHENEN en omgeving, alwaar het regiment zou worden ondergebracht.
De ongeoefendheid der dienstplichtigen liet zich gedurende den marsch ten zeerste gevoelen. Menschen, die in geen jaren onder de wapenen waren geweest en nu in volle veldtenue een marsch van pl.m. 27 km moesten loopen. De marschtucht liet dan ook nog al wat te wenschen over en het kader had een zware taak. Een groot nadeel was, dat mijn bataljon, als achterste bataljon, de vele uitvallers der voorgaande bataljons moest passeeren, hetgeen deprimeerend op de menschen werkte. Veel moeite werd ons veroorzaakt, door uitvallers der voorgaande bataljons, die bij het achterste bataljon op de voertuigen kropen, zoodat deze overbelast werden; het treinpersoneel moest verantwoordelijk gesteld worden, dat niemand op de voertuigen plaats nam.
De bataljonsarts van III-8 R.I. kreeg zooveel achterblijvers van het geheele regiment bij zich, dat hij ze niet alle kon onderzoeken en behandelen.
Gedurende de lange rustpauzen haalden vele achterblijvers de troep weer in, doch de meeste bleven bij het voorwaarts gaan toch weer achter.
In WAGENINGEN ontstond veel stagnatie, doordat marschcolonnes elkaar kruisten. Niettegenstaande de vooraf door de leiding berekende tijdstippen, scheen de berekening door de verschillende omstandigheden volkomen gefaald te hebben.
Doch aan alles komt een eind, zoo ook aan dezen marsch. Wij naderden ons doel en bij de Grebbesluis sloeg mijn bataljon rechts af, daar wij ondergebracht werden in ACHTERBERG. Legering en stalling was hier primitief. De legering der manschappen was hoofdzakelijk in stallen, daar het vee toch in de weide was. Het kostte veel moeite de officieren onder dak te krijgen, maar voor het vallen van de duisternis had alles toch een dak boven het hoofd. Den volgenden dag zou de legering verbeterd worden.
Zoover kwam het echter niet, want op 2 September moesten drie compagnieën van mijn bataljon hun kwartieren weder ontruimen, daar deze bestemd waren voor een bataljon van 19 R.I.
Volgens de hoofdkwartiermaker van 8 R.I., behoorde deze kwartieren bij het rayon van 8 R.I., volgens de hoofdkwartiermaker van 19 R.I. bij het rayon van 19 R.I. Vermoedelijk was dit verschil ontstaan door het aangeven van de legeringsrayons op een te kleine kaart. Hoe het ook zij, na de noodige telefoontjes, kreeg ik de order onmiddellijk de kwartieren te ontruimen en nieuwe legering voor drie compagnieën te doen zoeken. Eenvoudig was dit niet. In de omgeving was alles bezet door een Afdeeling Artillerie. Van den Hoofdkwartiermaker kreeg ik bericht, dat in RHENEN één compagnie ondergebracht kon worden in enkele schuren, die door de Divisie Mitrailleurcompagnie ontruimd werden, terwijl vermoedelijk nog eenige schuren beschikbaar waren in REMMERDEN. In een motorzijspan van de mortiercompagnie, die ik van het regiment ter beschikking kreeg, ging ik verkennen. De legering voor de compagnie in RHENEN was slecht. In REMMERDEN lukte het mij voor een compagnie legering te vinden. Tusschen REMMERDEN en RHENEN vond ik nog enkele schuren voor een compagnie (minus 1 sectie). Het verhuizen kon beginnen en om 22.00 uur was alles onder dak (minus een sectie), al was de legering slecht en niet geschikt voor langen duur. De sectie waar nog geen legering voor gevonden was, werd gedurende de nacht ondergebracht in een schuur, waar paarden stonden van een ander onderdeel. In ACHTERBERG lag nu nog de Staf en de Mitrailleurcompagnie. Voor de paarden van den Staf was geen stalling meer aanwezig, zoodat deze de nacht in een boomgaard moesten doorbrengen.
Zondag 3 September werd besteed aan het in orde brengen en verbeteren van de legering en stalling.
Maandag 4 September werd hiermede doorgegaan, zooals aanbrengen waschgelegenheid, maken van latrines e.d., terwijl het daarvoor niet benoodigde personeel kleine diensten had. Voor de paarden van den Staf werd een noodstalling gemaakt. Deze werd echter door den regimentspaardenarts afgekeurd, wegens niet voldoen aan de eischen.
Het geheel der legering was niet naar mijn zin. Het bataljon verspreidt in een rayon, ACHTERBERG = REMMERDEN = RHENEN = ACHTERBERG, waartusschen nog verschillende andere onderdelen gelegerd waren.
Overbrengen van orders gaf vele bezwaren in verband met de groote afstanden en de slechte verbindingen.
Het bij mij ontbieden van de Compagniescommandanten voor bespreking ging eveneens met vele bezwaren gepaard. De orders en brieven voor het bataljon kwamen gedurende den nacht bij de bataljonscommandopost, zoodat ik iederen nacht mijn bed werd uitgehaald en dan nog orders moest doorgeven naar de onderdeelen. Dit zou eenige dagen zoo blijven, daar niemand een oplossing wist.
Intusschen werden bij de onderdeelen allerhande kleine diensten gedaan, teneinde de manschappen zoo spoedig mogelijk het in den loop der jaren vergetene weer bij te brengen.
Op Dinsdag 5 September had een bespreking plaats, in verband met de toekomstige taak.
III-8 R.I. (minus een compagnie) werd bestemd voor voorposten voor de Grebbelinie in een vak tusschen RIJN en NIEUWE KANAAL en met voorpostenweerstandslijn: voetveer aan RIJN pl. 46,8 = pl. 2 kunstweg RHENEN - WAGENINGEN = snijpunt half verharden weg met Haarweg = Nieuwe Kanaal tegenover de Slagsteeg. Rechts aangesloten aan den RIJN met opstellingen in de BETUWE van een Brigade, links voorpostenopstellingen van 19 R.I.
Woensdag zou besteed worden aan de verkenning der opstellingsplaatsen.
Van Donderdag 7 September af moest dagelijks een sectie zware mitrailleurs bestemd worden voor luchtdoelbestrijding, waarvoor een opstelling gevonden werd nabij Dijkscheweg (vt. 28 - 67).
De werkzaamheden, diensten en oefeningen.
Hoewel nog geen materieel aanwezig was werd op Vrijdag 8 September een aanvang gemaakt met de pionierwerkzaamheden.
In verband met de reeds vermelde bezwaren der verspreide legering en inkomende klachten over de slechte legering, terwijl de taaken der onderdeden geregeld waren, ging ik op Zaterdag 9 September op verkenning om te trachten de legering van het bataljon te verbeteren. De 3e Compagnie te RHENEN had de beschikking gekregen over een schoolgebouw en verhuisde daar naar toe, waardoor de legering dezer compagnie goed werd.
Langs de Dijkscheweg en de Noordweg lagen verschillende kleinere huizen en boerderijtjes. Wanneer we gebruik maakten van de zolders en de stallen dezer woningen kon ik de 1e en 2e Compagnie aldaar onder dak brengen. Het eenigste bezwaar was, dat de compagnieën tot in groepen over die woningen verdeeld moesten worden.
Nadat ik overal deze legering verkend had en een indeeling had gemaakt, ging ik met mijn voorstel naar den Regimentscommandant. Deze keurde mijn voorstel goed en kon op maandag 11 September de nieuwe legering worden ingenomen, waardoor het bataljon niet meer zoo verspreid lag en de ligging der manschappen verbeterde. Overigens werd in de week van 11 t/m 16 September graafwerk verricht in de voorpostenstrook voor de te maken opstellingen.
Niettegenstaande herhaalde aanvragen werd echter geen materieel ontvangen.
Het graafwerk viel ontzettend tegen. In verband met navraag bij de bewoners, omtrent het waterpeil in de wintermaanden werd door mij bepaald, dat bijna alle opstellingen opgebouwd moesten worden boven het maaiveld. Aanvraag voor aanvoer van grond werd door de hoogere chefs afgewezen. De grond moest maar verkregen worden door het graven van slooten voor de opstellingen.
Op vele bezwaren werd gestooten. Groote schoppen en kruiwagens waren niet voorhanden. Bijna iederen dag regende het. De manschappen rukten steeds uit met brood en koffie, in verband met de groote afstanden. Sommige afdeelingen moesten bijna twee uur loopen, om het werkobject te bereiken. Tentmaterieel was bij het bataljon nog steeds niet ontvangen en werd op 13 September nogmaals op toezending aangedrongen, daar niet overal schuilgelegenheid was voor de regenbuien en de menschen bijna iederen dag doornat in de kwartieren terugkeerden. Voor het drogen der kleeren hadden we gelukkig spoedig een middel gevonden namelijk in de steenfabriek nabij het veer.
Het graafwerk was zeer moeilijk in het drassige terrein, iedere schop grond moest er als het ware uitgetrokken worden, de natte klei zoog zich aan elkaar. Geregeld stonden de menschen tot over de enkels in het water. Aanvraag om materieel voor het wegpompen van het water en rubberlaarzen voor het personeel, dat in het water stond te werken bleven zonder resultaat. De werkkracht van het personeel werd er dientengevolge niet beter op. De meeste hadden nooit in zulk zwaar terrein een schop in hun handen gehad.
Een lichtpunt voor het personeel was, dat op 14 September een verlofregeling afkwam en dat op Zaterdag 16 September de 1e ploeg met twee dagen verlof naar huis mocht.
Het ontworpen vuurplan werd niet goed gekeurd door den Divisiecommandant daar eenige zware mitrailleurs voor het afgeven van vuren vóór de voorpostenweerstandslijn in de voorste lijn opgesteld moesten worden en dit mocht niet, want dan zouden deze mitrailleurs bij een aanval onmiddellijk verloren gaan. De opstellingen moesten meer naar achteren liggen.
De week van 18 t/m 24 September bracht eenige verbeteringen in den toestand. Op Maandag 18 September werd het eerste materieel voor de opstellingen ontvangen. De Legerkorpscommandant kwam een inspectietocht maken langs de voorposten. Enkele opstellingsplaatsen voor zware mitrailleurs waren niet naar zijn zin en moest het werk hier worden stopgezet, daar hij eerst een bespreking wilde houden met den Divisiecommandant. Aan de overige opstellingen kon worden doorgewerkt, met dien verstande, dat zij overal een halve meter moesten ingegraven worden. Naar de meening van Hoofd Sectie V, bij de inspectie aanwezig. liet het grondwaterpeil dit toe. Aan de verklaringen der bewoners door mij naar voren gebracht, hechtte hij geen waarde. Ook moesten de opstellingen gelegen achter heggen, zoodanig worden aangelegd, dat de schotten onmiddellijk achter de heggen kwamen te staan. Aan mijn opmerking, dat de zichtbaarheid daardoor verhoogd werd, daar het afhellende talud dan voor de heg kwam en moeilijker te maskeeren was, terwijl verschillende heggen dood zouden gaan, werd geen waarde gehecht. Overigens werd medewerking toegezegd voor het verstrekken van rubberlaarzen, terwijl kattekoppen voor het leegpompen der te graven slooten door mij gehuurd mochten worden.
Op 19 September kwam een kapitein van den Divisiestaf voor het nagaan der opstellingen voor de zware mitrailleurs. De opstellingen met af te geven vuren waren, volgens zijn verklaring, door den Divisiecommandant uitgemaakt. Dientengevolge kon geen zwaar mitrailleurvuur meer gebracht worden voor de voorpostenweerstandslijn, doch uitsluitend in het tusschenterrein en op de wegen achter de voorste opstellingen. Een nieuw vuurplan moest door mij worden opgemaakt en ingediend, volgens deze gegeven orders.
Op 20 September kwam bericht, dat III-8 R.I. zich op 22 September moest verplaatsen naar WAGENINGEN. Dit was in alle opzichten een verbetering. Hierdoor kwam III-8 R.I. dichter te legeren bij de werkobjecten, terwijl in ACHTERBERG legeringsruimte beschikbaar kwam voor het bataljon van 19 R.I. en voor de Afdeeling Artillerie, die beide ook met legeringsmoeilijkheden te kampen hadden. Op 21 September werd te WAGENINGEN kwartier gemaakt en werden voorbereidingen getroffen voor de verhuizing. Op de Regimentscommandopost had een bespreking plaats over nieuwe vuurplans en de overgave van de kwartieren.
22 September werd verhuisd van ACHTERBERG en RHENEN naar WAGENINGEN, hetgeen reeds belegd was door II-19 R.I. en een escadron Wielrijders.
Bij de inspectie over de toegewezen legeringsgebouwen bleek mij, dat de legering voor Staf, 2e en 3e Compagnie gunstig was. De legering voor de 1e Compagnie en de Mitrailleurcompagnie was slecht. Een gedeelte van de 1e Compagnie was zoo gevaarlijk gelegerd in een tabaksschuur, zonder behoorlijke uitgangen voor brandgevaar, dat deze door mij onmiddellijk werd afgekeurd en nog dienzelfden avond een ander gebouw moest betrokken worden. Den volgenden dag werd door mij overleg gepleegd met den Burgemeester van WAGENINGEN, teneinde een betere legering te verkrijgen voor de Mitrailleurcompagnie en de 1e Compagnie. Het resultaat was, dat eenige geschikte gebouwen gevorderd konden worden en in den namiddag in gebruik genomen werden.
In de week van 25 t/m 30 September werd door een gedeelte van het personeel de legering geleidelijk verbeterd terwijl de overigen voortgingen met de pionierwerkzaamheden. Verstrekking materieel bleef zeer gebrekkig, zoodat hoofdzakelijk slechts graafwerk verricht kon worden.
Bij gehouden inspectie over de legering bleek mij, dat de 2e Compagnie veel te nauw gelegerd was en niet aan de hygiënische eischen werd voldaan. Voor een gedeelte werd een nieuw legeringsgebouw erbij gekregen, zoodat hierin werd voorzien.
Meermalen werd veel personeel aan de gewone diensten onttrokken, zooals een sectie van de Mitrailleurcompagnie voor luchtafweer, politiewacht- en kantonnementswachten.
Een regeling werd getroffen met de gemeente WAGENINGEN voor baden van het personeel. In overleg met den Kantonnementscommandant kreeg III-8 R.I., 's Woensdags en Vrijdags de beschikking over de badinrichting, 's Woensdags van 8.00 - 12.00 uur en van 13.30 - 17.00 uur en Vrijdags tot 15.00 uur, daar verder de badinrichting beschikbaar moest blijven voor de burgers, die uitsluitend 's avonds tot baden in de gelegenheid waren.
Behoudens baden en kleine oefeningen op den baddag, werd geregeld voortgegaan met graafwerk. Er was echter maar weinig vooruitgang te bespeuren. Tengevolge van verschillende regendagen werd het terrein steeds drassiger en moeilijker, terwijl verstrekking van materieel slecht bleef gaan en meermalen hokte.
Op 21 October kwam de order, dat behoudens pionierwerkzaamheden ook geoefend moest worden en dat onmiddellijk een oefenprogramma moest worden ingediend voor de periode van 23 October t/m 18 November.
In de meeste loopgraven kwam geleidelijk water te staan, gedeeltelijk door de regenperiode, doch ook kwelwater door de hooge waterstand van den RIJN.
26 October was er alarmoefening. Tevens kwam bericht, dat het oefenprogramma geen voortgang mocht hebben, doch zooveel mogelijk aan de opstellingen doorgewerkt moest worden.
Op 30 October was de toestand zoodanig geworden, dat verschillende opstellingen omhoog gebracht moesten worden. Enkele zware mitrailleuropstellingen moesten zelfs weer afgebroken worden om opnieuw op het maaiveld weer opgebouwd te worden. Al langer hoe meer blijkt, dat de order van den Legerkorpscommandant op advies van zijn Hoofd Sectie V om minstens een halve meter in te graven foutief was en mijn oorspronkelijke order van zoo min mogelijk ingraven en rekening te houden met het winterpeil en gegevens van de bewoners opgevolgd had moeten worden. Tevens hokken de werkzaamheden weder, wegens het niet meer ontvangen van materieel, daar verstrekking aan de artillerie moest voorgaan.
Op 1 November kreeg ik bericht van mijn ondercommandanten dat de Opperbevelhebber der Land- en Zeestrijdkrachten en de Commandant Veldleger een bezoek hadden gebracht aan de voorpostenopstellingen en tevreden waren over de vorderingen.
Een wijziging kwam op 1 November in de commando's bij de Divisie en het Regiment, daar de Divisiecommandant en de Regimentscommandant gepensionneerd werden.
Dat de Divisiecommandant heenging werd door niemand betreurd. Wanneer deze een enkele keer van zijn belangstelling in de werkzaamheden blijk gaf, had hij nooit een woord van waardeering voor het zware werk, dat verricht was, integendeel wist hij steeds slechts op- en aanmerkingen te maken, al waren deze dikwijls geheel ongemotiveerd.
Anders was dit met den Regimentscommandant, die door ieder geacht werd als een humaan Chef, altijd tegenover iedereen even correct. Alleen liet hij zich gemakkelijk beïnvloeden, zoodat het wel eens voorkwam, dat personeel ergens de schuld van kreeg doch, bij persoonlijke bespreking was de kwestie dan weer gauw opgelost. Als bewijs van sympathie werd hem door de officieren van het regiment in hotel "De Koerheuvel" te RHENEN een afscheidsdiner aangeboden en werd hij op 2 November bij zijn vertrek uitgeleid door deputaties van het regiment bij de Grebbesluis.
De maand November kenmerkte zich door de navolgende bijzonderheden. Op 10 November werden de periodieke verloven ingetrokken. 11 November 's avonds kreeg het bataljon opdracht legering te betrekken in de voorpostenstrook, met uitzondering van de 2e Compagnie, die als regimentsreserve naar ACHTERBERG ging. Hierdoor werd gevechtsvaardigheid graad 3 ingenomen. Voor de meeste afdeelingen was geen behoorlijke legering te verkrijgen. Zoo goed en kwaad het ging werd alles onder dak gebracht. Des Zondags 12 November de gebrekkige legering en stalling nagaande werd de Legerkorpscommandant ontmoet, die zich van een en ander op de hoogte kwam stellen. Na een korte inspectie en bespreking werd bepaald, dat de afdeelingen, die geen voldoende legering hadden in WAGENINGEN in alarmkwartieren ondergebracht konden worden, zoodanig, dat zij op het eerste sein onmiddellijk de opstellingen konden innemen. Op 13 November verhuisde de 2e Compagnie, wegens gebrek aan legeringsruimte van ACHTERBERG naar RHENEN. Des avonds werd teruggekeerd tot graad van gevechtsvaardigheid 2. Op 15 November werd teruggekeerd tot graad van gevechtsvaardigheid 1, zoodat de legering te Wageningen weer werd betrokken en al het materieel weer op de rustkamers werd opgeslagen. Tengevolge van regen had het materieel veel te lijden gehad en werd een middag besteed aan onderhoud materieel en inspectie. Door het heen en weer trekken en de gebrekkige legering waren veel kleine uitrustingstukken zoek geraakt, vooral bij de 2e Compagnie.
Tengevolge van de herhaalde aanvragen voor aanvoer van grond voor de opstellingen had Hoofd Sectie V van de Divisie eindelijk opdracht gekregen om een contract te sluiten voor de aanvoer van pl.m. 16.000 m3 zand. Deze zandaanvoer nam op 12 November een aanvang. Het zand werd echter gedeponeerd aan de kant van de verharde wegen, waar zich groote zeer zichtbare hopen vormden. Verder behoefde de aannemer nergens voor te zorgen, zoodat met eigen personeel het zand door het drassige terrein naar de opstellingen vervoerd moest worden. In verband hiermede werden onmiddellijk pogingen aangewend tot het verkrijgen van Descarillespoor en kipkarren. Op 14 November kwamen een paar honderd meter Descarillespoor en een twaalftal kipkarren beschikbaar, zoodat begonnen kon worden met verplaatsing der zandhopen naar de opstellingen. Overigens ging de zandaanvoer slechts geleidelijk. De aannemer stortte eerst een hoeveelheid aan den kunstweg Wageningen - Rhenen, terwijl daarna achtereenvolgens de Grebbedijk, de Wageningsche Afweg en het Nieuwe Kanaal aan bod kwamen. Vandaar moest het zand na in de kipkarren c.q. kruiwagens geschept te zijn, door het drassige terrein naar de opstellingsplaatsen vervoerd worden ter verwerking. Hoewel veel arbeid verzet moest worden ging het toch heel wat gemakkelijker dan het graven van slooten om de groote hoeveelheden grond te verkrijgen.
Op 21 November kwam bericht, dat met ingang van 22 November wederom verlof verleend kon worden.
Intusschen was het weer meermalen zoo slecht, dat het werk gestaakt moest worden en naar het kantonnement teruggekeerd werd, waarna dan theorieën en kleine oefeningen plaats hadden.
Op Zaterdag 2 December ging het bataljon naar RHENEN voor beëindiging [of beëdiging?] van reserve-officieren bij het Regiment.
Daar de hoeveelheid zand lang niet voldoende was voor alle opstellingen, namelijk een Bataljonscommandopost, drie Compagniescommandoposten, twaalf Sectiecommandoposten, vier en twintig groepsopstellingen, twaalf stuksopstellingen zware mitrailleur en vier Pantserafweergeschut (pag.). later 6-Veld opstellingen, terwijl tevens nog gezorgd moest worden voor twee hulpposten, werd machtiging gevraagd meer zand te doen aanvoeren. Prijsopgaaf werd gevraagd aan eenige aannemers en bij de Heide Maatschappij. De levering en voorwaarden van de Heide Maatschappij verschilde enorm met de andere aannemers. Hoewel vroeger geen geld beschikbaar was voor dit doel, werd nu machtiging verkregen en kreeg de Heide Maatschappij opdracht pl.m. 60.000 m3 zand te leveren, zoo dicht mogelijk bij de opstellingsplaatsen. Ook begon de levering van schotten en schuilplaatsen door de Genie beter te worden.
Er moest echter ook aandacht besteed worden aan de geoefendheid van het personeel, zoodat de pionierwerkzaamheden afgewisseld moesten worden door sectie - en compagniesoefeningen, schieten en marschoefeningen. Onder andere werd op 4 December een marschoefening van 20 km gehouden, waarbij voor het eerst het opgerichte bataljonsmuziekkorps als zoodanig mee uitrukte.
Op woensdag 6 December kon voor de eerste maal begonnen worden met schietoefeningen, lichte mitraileur te Verneind, tusschen Rhenen en Veenendaal.
De afstand was zoo groot, dat er veel te veel tijd verloren ging met de verplaatsingen, hoewel vergunning was verkregen het vervoer te doen plaats hebben met auto's van de Compagnie Aan- en Afvoertroepen. Tevens moest daar door zooveel onderdeelen geschoten worden, dat het lang zou duren, alvorens iedereen eens geschoten had. Inmiddels begon men echter met het aanleggen van een paar schietbanen bij de zandafgravingen Zuid-West van Rhenen, zoodat binnenkort een nieuwe en betere regeling te verwachten was.
Behoudens eenige bijzondere diensten, zooals inspectie over gasmaskers en geoefendheid met gasmaskers; een oefening betreffende het ontruimen van het kantonnement, waarbij alle werkzaamheden verricht moesten worden, zooals deze moesten geschieden in de verschillende graden van gevechtsvaardigheid, werd geregeld doorgewerkt.
Op 14 December had een inspectie plaats over de paarden door den Divisiepaardenarts, waarbij deze zijn tevredenheid te kennen gaf over de goede toestand en het goede onderhoud der paarden.
Inmiddels was het weer omgeslagen en zaten we in een vorstperiode, die zeer belemmerend werkte op de werkzaamheden aan de opstellingen. Ook had dit echter zijn voordeelen. Op 18 December begon de zandaanvoer door de Heide Maatschappij, terwijl door den hard bevroren grond de zandauto's tot dicht bij de opstellingen konden aanrijden en aldaar het zand stortten, zoodat een aardige werkbesparing werd verkregen.
In de week van 18 t/m 23 December had een oefening plaats in samenwerking met de artillerie, waarbij alle commandoposten bezet werden. Op 20 December 's avonds had een bespreking plaats in hotel "De Koerheuvel" te Rhenen. De oefening zou gehouden worden op 22 December. Deze had een goed verloop. Wel bleek, dat de verbindingen met ordonnansen tusschen de Sectiecommandanten en Compagniescommandanten veel tijd kostten, doch daar geen telefoonmaterieel te verkrijgen was, moest hierin berust worden.
Voor de maand December was een afzonderlijke verlofregeling ontworpen, waarbij drie dagen verlof werden verleend, die zooveel mogelijk gegeven moesten worden met de Sint Nicolaas, de Kerstdagen of met Oud en Nieuw. Daar we in Wageningen met twee Hoofdofficieren waren en de oudste Majoor (Kantonnementscommandant) met Oud en Nieuw met verlof ging, vroeg ik mijn verlof aan met de Kerstdagen.
Dit werd evenwel geweigerd door den Regimentscommandant, daar dan met de feestdagen meer dan twee Hoofdofficieren van het regiment afwezig zouden zijn. Aan de andere twee Bataljonscommandanten had hij om bijzondere redenen reeds verlof verleend.
Of ik er de aandacht al op vestigde, dat ik in een ander kantonnement lag en in verband daarmede mij moest regelen naar den Kantonnementscommandant, het hielp niet en kreeg ik mijn verlof tusschen Kerstmis en Nieuwjaar, zoodat ik de feestdagen in het kantonnement moest door brengen.
De Mitrailleurcompagnie kreeg gelegenheid tot het houden van schietoefeningen in de Harskamp op 28 en 29 December.
In verband met de vorstperiode, die slechts afgewisseld door een enkelen dag dooi en eenige keeren sneeuw tot 23 Februari duurde hadden de werkzaamheden aan de opstellingen een traag verloop. Toch werd zoo goed en kwaad als het ging doorgewerkt, afgewisseld door excercitiën.
Den middag van 9 Januari werd het personeel van het bataljon een bioscoopvoorstelling aangeboden, voorafgegaan door een korte causerie in verband met den verjaardag van het regiment.
Op 10 Januari werd een aanvang gemaakt met vaccinatie tegen typhus en paratyphus, tengevolge waarvan dagelijks vele aan den dienst werden onttrokken. Hierdoor en door de weersgesteldheid liep het aantal zieken onrustbarend omhoog. Op 23 Januari waren er o.a. 196 zieken, waarbij nog kwamen de ingeënten die lichten dienst hadden.
Door vertrek van het escadron wielrijders uit Wageningen kwam legeringsruimte vrij, waardoor de legering verbeterd kon worden. De 2e Compagnie betrok de verlaten legeringsruimte van dit escadron, hetwelk in de Oostrand van Wageningen gelegen was. Dit was geen bezwaar, daar deze compagnie als regimentsreserve toch bij intreden van graad van gevechtsvaardigheid 2 naar Rhenen moest vertrekken. De rest van het bataljon werd gelegerd in de Westrand van Wageningen, terwijl de hulpaula van de Landbouw Hoogeschool beschikbaar kwam, en voor inrichting van een cantine.
Op 14 Januari mocht geen bewegingsvrijheid worden verleend, terwijl voorloopig niemand met periodiek verlof mocht vertrekken. 24 Januari konden de periodieke verloven wederom worden verleend.
Intusschen was onder leiding van Hoofd Sectie V van het Legerkorps een aanvang gemaakt met het graven van een tankgracht, waarover ons geen mededeelingen werden verstrekt. Bij een bezoek met den Regimentscommandant aan den Divisiecommandant te Amerongen werd het graven van den tankgracht ter sprake gebracht. Deze was zeer verwonderd, dat wij daarvan geen mededeeling ontvangen hadden, waarop de Chef van den Staf antwoordde, dat dit zoo geheim was, dat niemand het beloop weten mocht. De Divisiecommandant was van meening, dat de Regimentscommandant en de Bataljonscommandant toch moesten weten, wat er in hun vak plaats vond en kregen we een kaart ter inzage, waarop het ontworpen beloop was aangegeven.
Naar aanleiding hiervan ging ik in het terrein na, hoe deze tankgracht door mijn afdeelingen onder vuur gehouden zou kunnen worden.
Tusschen kunstweg Rhenen - Wageningen en Nieuwe Kanaal ging dit, maar tusschen de Grebbedijk en kunstweg was het onmogelijk, zoodat ik de aandacht van den Regimentscommandant en den Divisiecommandant hierop vestigde en vroeg of het beloop van den tankgracht het beloop van de voorpostenweerstandlijn te doen volgen of de rechtervleugel der voorpostenopstellingen naar voren te verleggen. Aan het eerste schenen technische bezwaren verbonden te zijn en kreeg ik opdracht om nieuwe opstellingen te verkennen. Naar aanleiding hiervan werd door mij voorgesteld de voorpostenweerstandslijn te verleggen naar: pl. 45.3 aan den RIJN = Kruispunt Grebbedijk en Wageningsche Afweg kruispunt kunstweg Rhenen - Wageningen en half verharden weg naar den Haarweg = verder oude beloop.
Hierdoor zouden 2 sectiën van de 1e Compagnie, twee zware mitrailleurs en een stuk 6 Veld verplaatst moeten worden. Ongeveer tezelfder tijd kwam een vraag in hoeverre nog zware mitrailleurs noodig waren geacht; waarop onmiddellijk door mij vier zware mitrailleurs werden aangevraagd, waardoor deze dan ongeveer in de voorste lijn opgesteld konden worden, zoodat zij flankvuur konden brengen voor de tankgracht, terwijl de reeds ver gevorderde opstellingen voor vuur in de voorpostenstrook toch bezet konden blijven. Bij een bespreking met den Divisiecommandant en den Regimentscommandant in het terrein, werd dit voorstel goedgekeurd, en moesten we zoo spoedig mogelijk aan de nieuwe opstellingen beginnen, terwijl tevens de oude opstellingen verder afgewerkt moesten worden, teneinde als reserve opstellingen te kunnen dienen c.q. beschikbaar komen van meer troepen bezet te kunnen worden. Aan de Heide Maatschappij werd opdracht gegeven voor het benoodigde zand te zorgen, terwijl het materieel werd aangevraagd. Tengevolge van den strengen vorst, zou het echter tot het laatst van Februari duren, voordat met de bouw der opstellingen kon worden begonnen. De bediening der meerdere zware mitrailleurs zou voor de verdediging geen bezwaar opleveren, terwijl door formeering van vijf sectiën toch tactisch verband verkregen werd. Intusschen gingen de diensten gebrekkig door.
Het aantal zieken werd geleidelijk iets minder, terwijl de inenting, die tegelijk [of tijdelijk?] stopgezet was, weer werd voortgezet.
Op 23 februari had een oefening plaats onder leiding van Commandant IVe Divisie, namelijk een aanval op den Grebbeberg, waarbij 10 R.I. optrad als tegenpartij en III-8 R.I. daarbij werd ingedeeld.
Juist was de dooi ingetreden, die tot 1 Maart bleef aanhouden. De vorst zat evenwel zoo diep in den grond, dat graafwerk niet mogelijk was en stutten voor schotten e.d. niet in den grond gekregen konden worden. De eerste dagen van Maart kregen we nog eenige vorst, doch daarna was het vriezen zoo goed als afgeloopen, zoodat geleidelijk alle werkzaamheden weer behoorlijk voortgang konden hebben.
De inenting tegen typhus en paratyphus, die tot driemaal herhaald moest worden, ging weer geregeld door, waardoor iederen dag pl.m. 100 man, wegens ziekte en lichten dienst aan de overige diensten onttrokken waren. Tevens werd een nieuwe hygiënische maatregel genomen, waarmede op 19 Maart bij III-8 R.I. werd aangevangen, namelijk het doorlichten van al het personeel.
De resultaten bij het bataljon waren gunstig. Het doorlichten was op 3 April afgeloopen.
De Paaschdagen op 24 en 25 Maart moesten door mij als waarnemend Kantonnementscommandant in het kantonnement doorgebracht worden.
Behoudens een enkelen dag vorst gaf de maand Maart de noodige regen en sneeuwdagen. Tot 6 April werd met uitzondering van de schiet- en baddagen geregeld aan de opstellingen gewerkt. Daarna zou meer tijd besteed worden aan gevechtsoefeningen, velddienstoefeningen en marschen. Lang duurde dit echter niet, want op 9 April kwam wederom bericht, dat de periodieke verloven en bewegingsvrijheid werden ingetrokken. Te 19.00 uur werd graad van strijdvaardigheid 2 en 2a gelast en te 22.40 uur vertrok de 2e Compagnie uit het Kantonnement Wageningen. Op 10 April werd één sectie van 3-I-19 R.I., die voorpostenopstellingen Noord van het Nieuwe Kanaal moest bezetten onder mijn commando gesteld. Deze toestand bleef bestendigd tot 17 April. Op 17 en 18 April werd als oefening gelast, graad van strijdvaardigheid 3 en 4. Het kantonnement werd ontruimd en alle werkzaamheden hieraan verbonden werden uitgevoerd. Gelukkig was het die dagen goed weer. Te 14.45 uur op 18 April werd einde der oefening gelast, en om 17.00 uur kwam bericht om terug te keeren tot graad van gevechtsvaardigheid 1a. 19 April werd besteed aan het terugbrengen van munitie en materieel naar het kantonnement en aan baden en kleine diensten. De 2e Compagnie keerde eveneens weer terug. Hierna kregen we een korte periode, waarin twee dagen besteed moesten worden aan stellingarbeid, terwijl de overige dagen der week bestemd werden voor oefeningen en schieten.
Op 23 April had voor het bataljon bloedgroepsonderzoek plaats.
De oude opstellingen waren zoo goed als gereed. Voor camouflage-beplanting der opstellingen was een contract gemaakt met de Heide Maatschappij. De nieuwe opstellingen waren echter nog niet gereed en werd hieraan met spoed doorgewerkt.
Ongeveer te dezer tijd werd een wijziging gebracht in de Voorpostenbezetting, waarbij bepaald werd, dat het terrein tusschen Nieuwe Kanaal en de inundatie, dat was toegewezen aan I-19 R.I., door troepen van III-8 R.I. bezet moest worden en de geheele voorpostenstrook tusschen RIJN en inundatie onder mijn commando zou komen. Daar ik hiervoor geen personeel beschikbaar had kreeg ik van den Regimentscommandant één Sectie van II-19 R.I. ter beschikking. In die sector waren schijnbaar meermalen veranderingen gelast. Toen ze onder mijn commando kwam, waren de daar in aanbouw zijnde opstellingen langs de Slagsteeg wederom afgebroken en het materieel weggevoerd. Na de vorst door de dooi en regen was het terrein daar bijna onbegaanbaar. Onmiddellijk werd telefonisch toestemming gevraagd drie groepsopstellingen langs de Slagsteeg door de Heide Maatschappij te laten aanleggen, daarin bijgestaan door de aangewezen sectie van II-19 R.I.
De toestemming werd verkregen en met spoed werden de werkzaamheden ter hand genomen. Naarmate het weer beter werd, veranderde de begaanbaarheid van het terrein en zelfs de inundatie kromp een heel eind in naar het Noorden. Naar aanleiding hiervan bleek mij, dat de verdediging door één sectie veel te zwak was, hetgeen direct door mij werd aangebonden met verzoek om versterking en toestemming om daar meer opstellingen te doen aanleggen. De volgende dagen zouden echter doen blijken, dat het hiervoor te laat was.
Op 7 mei had een oefening plaats onder mijn leiding in het vak van II-8 R.I., waarbij II-8 R.I. het toegewezen vak moest verdedigen en III-8 R.I. optrad als aanvallende partij. Te pl.m. 16.00 uur kwam bericht, dat alle verloven werden ingetrokken. Een tegenvaller voor velen, ook voor mij, daar ik de Pinksterdagen verlof zou krijgen, in verband met de gemiste Kerst- en Paaschdagen. Te ongeveer 18.00 uur ontvingen we bericht: "Graad van strijdvaardigheid 2a". De 2e Compagnie vertrok wederom naar Rhenen. De sectie van II-19 R.I. kwam te mijner beschikking. Er werd een aanvang gemaakt met de werkzaamheden, die verricht moesten worden. Op 8 mei werd dienst gedaan in het stellingterrein, terwijl maatregelen waren genomen om bij eventueele ontvangst voor innemen graad van strijdvaardigheid 3, het in het kantonnement aanwezige materieel onmiddellijk naar en achter de voorpostenopstellingen te vervoeren. Op Donderdag 9 Mei bleef de toestand alsvoren, doch om 24.00 uur kwam bericht: "Graad van strijdvaardigheid 3 moet op 10 Mei te 5.00 uur zijn ingenomen".
Ontwikkeling en Ontspanning.
Aan ontwikkeling en ontspanning werd in het Kantonnement Wageningen veel aandacht geschonken. In overleg met de burgerij en ook door contact met [bureau] O. en O. kwam veel tot stand.
Vele cursussen werden in de avonduren gegeven, waartoe Wageningen met zijn Landbouw Hoogeschool zich uitstekend leende.
Verschillende uitvoeringen door gezelschappen, die een contract hadden van het bureau O. en O. en door amateurs hadden plaats. De gelegenheid was er uitstekend in een zaal van Junushof.
Er was een Rooms-Katholiek Militair Tehuis en een Christelijk Militair Tehuis, waar ook af en toe door de directies een avond werd gegeven.
De Wageningsche Burgerwacht organiseerde in hun lokalen een schietwedstrijd waaraan alle militairen konden deelnemen.
Met Sint Nicolaas werd een feest georganiseerd, met medewerking van de burgerij en het studentencorps, waarbij Sint Nicolaas met zijn knechts niet ontbraken en dat gevierd werd op 4 December, daar op 5 December II-19 R.I. een beurt kreeg.
De Kerstmis en Oud- en Nieuw werden hoofdzakelijk in de militaire tehuizen gevierd.
De omgang met de burgerij van Wageningen was uitstekend. Nooit werd een wanklacht gehoord.
De officieren behoefden zich nooit te vervelen.
Wanneer drukke diensten het toelieten, stond de sociëteit voor hun open, waar menig Bridgepartijtje gespeeld werd. Ook werden er eenige wedstrijden georganiseerd. Verder waren er nog al eens uitvoeringen, waarna bal, zoodat de liefhebbers van dansen, ook menigmaal hun hart konden ophalen.
Oorspronkelijk lukte het niet een cantine voor het bataljon op te richten. Eenige pogingen mislukten. Den beloofde cantine van O. en O. kwam niet, totdat de hulpaula beschikbaar kwam, die zich er uitstekend voor leende en met de rentelooze voorschotten van de officieren van het bataljon kon deze opgericht en op 26 Januari door mij geopend worden. Een muziekensemble van militairen zorgden af en toe voor gezellige avonden. Door Professor SPRENGER van de Landbouw Hoogeschool werd in de Cantine een propaganda-avond gehouden voor Most en vruchtenwijn, toegelicht met filmplaatjes. Het kantonnement Wageningen was dus wel een bevoorrecht kantonnement, waar iedereen graag verbleef.
=================
DE OORLOG.
Plotseling zou aan dit alles een wreed einde gemaakt worden. Juist nu alles een geregeld verloop begon te krijgen en het niet lang meer zou duren, dat alle opstellingen geheel gereed zouden zijn, kwamen de noodlotstijdingen los.
Niemand scheen hierop gerekend te hebben.
De inundatie was nog nooit zoo laag geweest. De nog niet geheel gereed zijnde tankgracht bevatte op verschillende plaatsen slechts pl.m. 60 centimeter water.
Van de 12 zware mitrailleurs waren er op 20 April 8 ingeleverd, terwijl de 4 boven de sterkte beloofde zware mitrailleurs nog steeds niet ontvangen waren. Op 24 April zouden 8 andere mitrailleurs gezonden worden, maar op 7 Mei waren ze er nog niet en werd er nogmaals over getelefoneerd.
Op 8 Mei 's avonds werd wederom om de mankeerende zware mitrailleurs gevraagd. Op 9 Mei te 20.00 uur werden er eindelijk 6 ontvangen, die onmiddellijk werden nagezien en gebruiksklaar gemaakt.
Toen te 9 Mei 24.00 uur het bericht kwam, dat graad van strijdvaardigheid 3 om 5.00 uur van 10 Mei moest zijn ingenomen, werd (nogmaals) met spoed gevraagd om de twee nog mankeerende zware mitrailleurs benevens om 3 lichte mitrailleurs van 3-III, die in de reparatie waren.
Gedurende den nacht werden ze ontvangen en onmiddellijk naar de opstellingen gebracht.
Het ontvangen bericht werd onmiddellijk doorgegeven aan de onderdeelen en werd begonnen met de ontruiming van het kantonnement Wageningen.
Daar van de 8 organieke auto's van het bataljon er slechts 5 beschikbaar waren, werden 3 vrachtauto's voor overbrenging van goederen gehuurd.
De afmarsch van den gevechtstrein had om ongeveer 3.00 uur plaats, de keukentrein om ongeveer 3.30 uur.
Alle verbindingsposten waren te 3.30 uur bezet.
Te ongeveer 3.30 uur hoorden we geronk van vliegtuigen op groote hoogte boven Wageningen en kort daarna weder overal groote aantallen vliegtuigen waargenomen vliegende in Westelijke richting. Telefonisch hiervan werd bericht gezonden aan Commandant IVe Divisie.
Ongeveer 4.00 uur waren alle te nemen maatregelen voor graad van strijdvaardigheid 3 getroffen. Kort daarna werd bericht ontvangen: "Graad van strijdvaardigheid 4". Hierop behoefde III-8 R.I. niet veel meer te verrichten. Alle opstellingen waren bezet en alles was ter plaatse. Reeds meerdere malen was voorgesteld om de munitievoorraad van de weerstandbiedende voorposten te verhoogen. Toen te ongeveer 5.30 uur Commandant IVe Divisie een bezoek bracht aan den commandopost - III-8 R.I., werd dit nogmaals ter sprake gebracht en toestemming verkregen tot verhooging van de voorraad scherpe patronen nr. 1 en 23. Telefonische verbinding met commandopost - 8 R.I. was van de commandopost af niet te verkrijgen en geschiedde de aanvraag langs de artillerielijn. Uitgezonden lijnpatrouilles naar commandopost - 8 R.I., berichtten, dat de lijn tusschen de commandopost -III-8 R.I. en de Grebbeberg zeer slecht is en talrijke lasschen vertoont, doch te ongeveer 18.00 uur is de verbinding met commandopost - 8 R.I. weder hersteld.
Om ongeveer 5.30 uur waren alle versperringen met uitzondering van de doorlaatopening op den kunstweg Wageningen - Rhenen gesteld.
Ongeveer 7.00 uur bericht ontvangen tot uitvoering van opruimingen en vernielingen.
De artillerie-officier-inlichter had de beschikking- over een ultra-korte-golf-toestel, doch kon hiermede geen verbinding krijgen. Het bleek, dat de accu uitgeput was, terwijl geen reserve-accu beschikbaar was. Bedieningspersoneel werd uitgezonden voor het in orde brengen van het toestel. Dit keerde echter niet meer terug.
Om ongeveer 9.00 uur werd berichten ontvangen, dat Duitsche troepen op verschillende punten de grens waren overschreden en dat Nederland zich aan de zijde van Engeland, Frankrijk en België in oorlog bevond.
De aangevraagde munitie zou bij de Grift beschikbaar komen en moest daar worden gehaald. Het halen geschiedde met een geleend paard en kar en de munitie werd over de onderdeelen verdeeld.
Intusschen was de lucht vol van het geronk van vliegtuigmotoren. Groote aantallen vlogen steeds zoowel in Westelijke als in Oostelijke richting. Tevens hoorden we het schieten van het luchtafweergeschut, en zagen overal den springpunten der projectielen.
Van onze commandopost af zagen we in den loop van den dag 7 vliegtuigen neerstorten, terwijl we boven de Betuwe ook een paar parachutisten omlaag zagen komen. De afstanden waren echter te groot om juist waar te nemen, waar de vliegtuigen en parachutisten neerkwamen.
Bij een inspectie over enkele opstellingen bleek mij, dat het personeel geen idee had van het gevaar, waaraan zij zich blootstelden. De opstellingen werden verlaten om naar de vliegtuigen te staan kijken, zelfs zonder helm op te zetten, zoodat de menschen door mij van den weg in het terrein weggejaagd moesten worden. Zelfs de reserve-veldprediker van het regiment, die een bezoek bracht aan de voorposten kwam met zijn helm op zijn rug bij mij. Op mijn gezegde: "Nu Dominé, u durft", zeide hij verwonderd: "Hoe dat zoo". Toen ik er hem op attent maakte, dat er bommen gegooid konden worden en dat scherven hiervan en van het afweergeschut overal heen vlogen, zoodat we als bescherming de helm moesten gebruiken, zeide hij: "Ach ja, maar dat ding staat mij zoo beroerd". Op mijn aanraden heeft hij even toch zijn helm maar opgezet. Veel last van de vliegtuigen hadden wij gelukkig niet. Alleen 's middags zag ik een paar vliegtuigen bij de Anna's hoeve omlaag duiken en vuur afgeven op de aldaar aangebrachte mitrailleuropstellingen, zonder echter verliezen te veroorzaken.
In de loop van den morgen kreeg ik bezoek van eenige ambtenaren van de Posterijen en een paar ontvangers, die geld moesten afgeven bij den Commandant van Wageningen. Daar Wageningen ontruimd was en de weerstandbiedende voorposten niet geschikt waren om gelden te deponeeren, werden ze door mij doorgestuurd naar Rhenen.
Verder was er heele drukte door evacuatie van duizenden stuks vee, die door de voorposten naar den RIJN gedreven werden om bij de steenfabriek ingeladen en vervoerd te worden. Heel wat koeien bleven er in het terrein achter, die door de drijvers niet meer gevangen konden worden en daar bleven grazen.
De uitvoerder van werken aan het Nieuwe Kanaal LOOMEN en de burgeropzichter van de Heide Maatschappij DEKKER kwamen met een voorstel om door afdammen van de Grift een nieuw ontworpen inundatiekom te stellen. Ze werden in de gelegenheid gesteld in verbinding te treden met hoogere Commandanten. Getelefoneerd werd met Commandant 8 R.I., Commandant IVe Divisie en Commandant IIe Legerkorps en Hoofdkwartier Veldleger - Sectie V.
Op het voorstel werd afwijzend beschikt.
Door burgerwerkkrachten werd nog gewerkt aan het Nieuwe Kanaal. De Commandant van de sectie van II-19 R.I., Noord van het Nieuwe Kanaal telefoneerde om ongeveer 9.00 uur, dat deze werklieden weigerden om noodzakelijke opruimingen onder zijn leiding te verrichten. Hem werd medegedeeld, dat de beschikbare krachten desnoods gedwongen moesten worden de werkzaamheden te verrichten.
Des middags kwam bericht van de Bataljonsuitkijkpost in de Steenfabriek Plasserwaard, dat de evacuatieschepen uit Wageningen de voorposten passeerden. Ongeveer 17.00 uur passeeren afdeelingen van eigen lichte troepen de voorposten. Staande gehouden manschappen berichten, dat zij in RENKUM tegen Duitschers hebben gevochten, dat deze zeer snelvurende en zeer lichte mitrailleurs gebruiken en dat zij vreemd toegetakeld zijn met gekke kleeding. De voorste afdeelingen zouden de Wageningsche Berg hebben bereikt.
Tegen den avond wordt door uitgezonden patrouilles bericht, dat Duitsche afdeelingen van onbekende sterkte Wageningen hebben bereikt.
Ongeveer 23.30 uur wordt bericht ontvangen van Commandant Sectie II-19 R.I., dat vijandelijke patrouilles op Noordelijke flank zijn waargenomen.
Tegen het vallen van de duisternis wordt door zware mitrailleurs uit de hoofdweerstandsstrook gevuurd en ligt het geheele terrein rondom III- 8 R.I. onder zware mitrailleurvuur, zoodat ordonnansenverkeer onmogelijk wordt, zonder kans op verliezen door eigen vuur. Commandopost 8 R.I. weet niet, wat dit vuur te beteekenen heeft en zegt er niets aan te kunnen doen. Na doorverbinding gevraagd te hebben, sprak ik met Commandant I-8 R.I. Deze wist nergens van, zou onmiddellijk een onderzoek instellen en het vuur laten staken. Om ongeveer 24.00 uur werd het vuren gestaakt.
Behoudens af en toe wat geweerschieten tusschen uitgezonden patrouilles en Duitschers wordt heb nu rustig. Deze rust zou echter niet lang duren, want gedurende den nacht, begint Duitsche Artillerie de voorposten en de Grebbeberg te beschieten.
Op 11 Mei ongeveer 3.30 uur komt bericht van Commandant linker sectie (sectie II-19 R.I.), dat vijandelijke patrouilles zijn waargenomen op verlengde van Bovenhaven en op linker vleugel.
Bij het aanbreken van den dag worden de voorpostenopstellingen in de voorpostenweerstandslijn onder vuur genomen en ontwikkelden zich op verschillende punten gevechten.
Te ongeveer 4.15 uur bericht de uitkijkpost in de Steenfabriek Plasserwaard, dat het stuk 6 Veld aan de Grebbedijk bij Rijnzicht vuurt op vijand bij snijpunt Grebbedijk en kunstweg Wageningen - Rhenen. Bericht wordt ontvangen, dat bij voornoemd snijpunt Duitsch geschut is opgesteld, dat rechter opstellingen der voorposten onder vuur neemt. Artillerie-officier-inlichter krijgt opdracht hierop vuur aan te vragen. De uitwerking zal worden nagegaan door uitkijkpost Plasserwaard en telefonisch worden bericht.
Intusschen neemt deze uitkijkpost waar, dat uit zware mitrailleur-opstelling bij Cementfabriek "de Hoop" een vuurstraal schiet. Even later komt bericht, dat door vijandelijk geschut in de schietsleuf der zware mitrailleur is geschoten en de mitrailleur is vernield, waarbij een persoon is gewond. Tevens komt bericht, dat het stuk 6 Veld bij Rijnzicht defect is geschoten. In verband met flankbeveiliging wordt aan Commandant Mitrailleurcompagnie opdracht verstrekt een zware mitrailleur van achterste opstellingen te dirigeeren naar de cementfabriek "de Hoop", ter vervanging van de vernielde mitrailleur. Aan Commandant I-8 R.I. wordt aanvulling gevraagd van een zware mitrailleur, benevens een stuk pag. voor de Grebbedijk
Na eenige vuren van onze artillerie is het aan vijandelijk geschut bij snijpunt Grebbedijk en kunstweg Wageningen - Rhenen het zwijgen opgelegd.
Aan den stukscommandant der vervangende zware mitrailleur gelukt het echter niet de cementfabriek "de Hoop" te bereiken, daar het terrein onder sterk vijandelijk vuur ligt. In verband hiermede wordt opdracht verstrekt, dat deze zware mitrailleur de opstelling bij de steenfabriek Plasserwaard zal bezetten teneinde van daaruit de uiterwaarden onder vuur te houden en de rechterflank te beveiligen.
Commandant 1-III-8 R.I. bericht dat de 2e Sectie, opgesteld omgeving Rijnzicht aan Grebbedijk verzocht te mogen terugtrekken, wegens ongedekte rechterflank. Bericht teruggezonden, dat Sectie moet standhouden en zoonoodig een lichte mitrailleur moet plaatsen in Rijnzicht met vuuropdracht beveiliging rechterflank.
Bericht wordt ontvangen, dat 20.000 patronen S(scherp) nr. 23 beschikbaar staan aan de Grebbe, nabij Grebbesluis, benevens levensmiddelen voor den loopenden dag. Onder vijandelijk vuur worden deze met mitrailleurkarren gehaald en verdeeld.
Al spoedig zijn verschillende telefonische verbindingen door het vijandelijk artillerievuur defect geschoten. Met de commandoposten van Commandant 8 R.I., Commandant 3-III-8 R.I. en Commandant Mitrailleurcompagnie III-8 R.I. is geen verbinding meer te krijgen. Uitgezonden lijnpatrouilles lukt het alleen de lijn met Commandant Mitrailleurcompagnie te herstellen, welke echter korten tijd daarna wederom verbroken is. Met Commandant 8 R.I. is nog slechts verbinding te krijgen langs de artillerielijn.
Bericht wordt ontvangen, dat vijandelijk geschut is opgesteld bij de Graansilo tusschen Rijn en Grebbedijk. Hierop wordt door artillerie-officier-inlichter artillerievuur gevraagd. In verband met binnen gekomen berichten worden ook nog voorbereide artillerievuren aangevraagd. Te ongeveer 10.00 uur is ook de telefonische verbinding van den artillerie-officier-inlichter met Commandant I-8 R.I. verbroken. Uitgezonden lijnpatrouilles keeren niet meer terug en alle pogingen om nog verbinding te verkrijgen mislukken, zoodat we aangewezen zijn op ordonnansen, hetgeen met het oog op het hevige vijandelijke vuur, zeer moeilijk is.
Er komt nog een bericht binnen, dat de linkerflank der voorposten door sterke vijandelijke afdeelingen wordt aangevallen.
De uitkijkpost meldt vuurverschijnselen van vijandelijke Artillerie bij Leksesveer.
Ordonnansen worden uitgezonden met berichten voor Commandant 8 R.I., onder andere wordt artillerievuur gevraagd op hooge terrein bij Leksesveer en vóór linkerflank voorposten. Een verzoek wordt gedaan om postduiven beschikbaar te stellen voor berichtwisseling. Nogmaals wordt aanvulling gevraagd van een zware mitrailleur en een stuk pag. Van de uitgezonden ordonnansen wordt echter niets meer vernomen en van achter komt geen enkel bericht.
Intusschen wordt in de voorpostenstrook overal hevig gevochten. De mitrailleurs ratelen overal.
De vijandelijke Artillerie neemt verschillende opstellingen onder vuur. In de commandopost valt af en toe zand naar beneden, terwijl ze soms schudt, alsof ze zal instorten. Gelukkig krijgen we geen enkele voltreffer en is het slechts de luchtdruk, die het veroorzaakt.
Van Commandant stuk 6 Veld aan den kunstweg Wageningen - Rhenen komt bericht, dat een witte vlag is waargenomen op een groepsopstelling aan den Haarweg. Van achter mijn commandopost vandaan tracht ik met mijn kijker het een en ander te weten te komen. Op een paar opstellingen in de omgeving van den Haarweg zie ik witte vlaggen waaien en begrijp niet wat dit te beteekenen heeft. Berichten van de linker compagnie en de sectie van II-19 R.I. komen in het geheel niet meer binnen, waarover wij ons niet zoo erg verwonderde, daar het voor ordonnansen onmogelijk leek, om door het hevige vuur te komen. Ik wilde een patrouille naar de commandopost van Commandant 3-III-8 R.I. zenden, teneinde te informeeren, wat de witte vlaggen te beteekenen hadden en om ze weg te laten halen. Mijn Luitenant-adjudant stelde voor, dat hijzelf zou probeeren om via commandopost Mitrailleurcompagnie en een sectie zware mitrailleurs aan den Haarweg dit te doen.
Hij ging er op uit, doch kon door hevig mitrailleur- en geweervuur niet verder komen, dan even voorbij de Anna's hoeve en moest zich redden door in een sloot te springen. Hij keerde terug langs de zware mitrailleur-opstellingen bij de Anna's hoeve en laat de opstellingen, waarop hij witte vlaggen ziet, onder mitrailleurvuur nemen, brengt Commandant Mitrailleurcompagnie op de hoogte en verzoekt hem eventueel terugtrekkende eigen troepen op de linkerflank stelling te doen nemen met opdracht de linkerflank te dekken. Om ongeveer 14.00 uur is hij nat en vuil, doch ongedeerd terug in de commandopost. Daar uit de vuren gebleken is, dat de opstellingen van de linkercompagnie in handen van den vijand zijn, maak ik een bericht voor Commandant 8 R.I. en verzoek artillerievuur op die opstellingen. Per ordonnans gaart dit bericht naar achteren. Ook deze ordonnans zie ik niet meer terug.
Door mijn kijker zie ik langs den kunstweg een afdeeling eigen troepen terugtrekken richting Grebbesluis. Een onderofficier wordt door mij er naar toegezonden met opdracht, dat zij op de linkerflank van de commandopost langs den kunstweg moeten stand houden.
De vijand schijnt ook langs den kunstweg op te dringen, want er ontwikkelt zich een hevig vuur.
Berichten komen totaal niet meer binnen en schijnbaar wordt de commandopost door vijandelijke artillerie onder vuur genomen, want eerst vallen treffers vóór de commandopost en even later moeten we ons heil in de commandopost zoeken, daar vele projectielen achter de commandopost langs de Zijdvang terecht komen.
Daar de vijand blijft opdringen en ongeveer een groep, die aan den kunstweg lag op den commandopost terugtrekt, geef ik opdracht om alle berichten, kaarten en bescheiden in de loopgraafkacheltjes te verbranden. Dientengevolge gaan helaas vele gegevens en juiste tijdstippen verloren, zoodat wij nu uit het geheugen en enkele losse aanteekeningen alles moeten opschrijven.
De commandopost wordt door de van voren en van links opdringenden vijand aangevallen. Zij kan slechts verdedigd worden met handvuurwapenen. De verbindingsmanschappen beschikken slechts over karabijnen en de teruggetrokken groep over geweren.
Uit de kijkgaten en vanaf de borstweringen wordt op de Duitschers geschoten. Veel weerstand kunnen we niet bieden en om ongeveer 16.00 uur is de commandopost zoo goed als omsingeld. Te ongeveer 16.30 uur zijn ook Duitschers in den rug doorgedrongen en worden de uitgangen onder mitrailleurvuur genomen. Waar zijn ze zoo gauw vandaan gekomen? Van de linkerflank kruipende door slooten en uitstekend gecamoufleerd als ze waren, maakten ze prachtig gebruik van allerhande gezichtsdekkingen. Het verder bieden van tegenstand was nutteloos en kon slechts als resultaat de noodige dooden en gewonden kosten. Dus werd te ongeveer 16.30 uur de tegenstand opgegeven en werden wij krijgsgevangen gemaakt. Als laatste werd ik door een Duitscher onder het geroep "Heraus" met een revolver in mijn rug uit de commandopost gehaald.
=================
IN KRIJGSGEVANGENSCHAP.
Alles moesten we inleveren tot onze helmen en gasmaskers incluis, niettegenstaande het bepaalde in artikel 6 van de Conventie van Genève.
Voor landmijnen schenen de Duitschers respect te hebben, niettegenstaande het jonge stoottroepen waren, die voor geen kleintje vervaard waren, want aan het snijpunt van de Zijdvang en den kunstweg Rhenen - Wageningen, waar een duiker door de pioniers met springstoffen was vernield, dachten zij, dat mijnen lagen en werden wij er eerst overheen gejaagd. [Noot van de redactie: in een rapport van 13 juni 1940 opgesteld door reserve-majoor Ir. P.S. van Walsem over de werkzaamheden van de 4e Compagnie Pioniers op die 10e mei 1940 valt te lezen: "Nadat het Gemeentebestuur de stad (Wageningen) had verlaten, over de Rijksstraatweg naar de Provincie Utrecht, konden de versperringen op de Rijksstraatweg tusschen Wageningen en de Grebbe, door mij worden gesteld, met uitzondering van het vernielen van een duiker in deze weg, gelegen op de grens van de Provincie's Gelderland en Utrecht. Deze vernieling heeft plaats gehad te 20 uur, waarna (20) mijnen in de uitgekomen grond konden worden aangebracht, aan 's vijands zijde." Er lagen dus wel degelijk landmijnen op die plek! Er is ook een foto bekend waarop een (vermoedelijk door een landmijn) vernielde Duitse motorfiets staat met ernaast de grenspaal die op de hoek van de Zijdvang en straatweg staat.)]
Zoo werden we met ruim twintig man midden over den kunstweg weggevoerd richting Wageningen, terwijl de begeleiders, met in de eene hand een pistool en in de andere hand een handgranaat langs den kant van den weg van boom tot boom sprongen. Het was een treurige tocht. Verschillende boerderijen stonden in lichte laaie; overal over den weg lagen van de boomen afgeschoten takken. De slooten en greppels, zoowel langs den weg als in het terrein, lagen vol Duitsche stoottroepen, die af en toe sprongen voorwaarts maakten. Op de meeste onzer opstellingen stonden witte vlaggen. Bij latere navraag werd mij door de Ondercommandanten medegedeeld, dat deze vlaggen door de Duitschers op de opstellingen werden geplaatst, zoodra zij ze genomen hadden.
Gedurende die tocht gierden granaten over onze hoofden en de kogels floten meermalen langs ons heen. Van ons clubje werden nog een man of vier gewond, die door de anderen meegedragen moesten worden tot even voor Wageningen, waar in een groote schuur [van boerderij "Noda"] een hulpverbandplaats van de Duitschers was ingericht en waar zij achterbleven. Van waar die treffers kwamen, zal voor ons altijd een groote vraag blijven.
Nabij Wageningen stond het vol met vrachtauto's en in een der boomgaarden stonden tusschen de boomen vele paarden vastgebonden.
De Westrand van Wageningen stond in brand en werden we hieromheen geleid, soms in de looppas langs de loeiende vlammen. Verderop kwamen we weer in de hoofdstraat, die met een dikke laag glas was bedekt; de meeste winkelruiten waren kapot; verschillende etalages waren leeg. De door de pioniers aangebrachte vernielingen waren reeds zooveel mogelijk hersteld en opgeruimd. Zoo waren de wegen al vrij gemaakt van boomen door ze af te zagen en aan de kant van den weg te sleepen.
Brugovergangen, die opgeblazen waren, waren volgestort met puin en grond, waar zware vrachtauto's overheen hobbelden. Of daardoor waterafvoer belemmerd werd, scheen er niet op aan te komen, maar het drukke verkeer der Duitsche troepen en colonnes kon doorgaan.
Ten Oosten van Wageningen stond een colonne Hollandsche militairen van naar schatting ongeveer 300 man, blijkbaar het krijgsgevangen gemaakte overschot van de voorposten. Het aanzicht was bedroevend, een groot deel was blootshoofds, vele kleedingsstukken waren gescheurd, sommige hadden burgerjassen aan, en enkele, die zich in een deken gewikkeld hadden. Hier moesten we achteraan sluiten en deze colonne werd in marsch gezet. Renkum had zoo goed als niet geleden en was schijnbaar uitgestorven. Niemand scheen zich buitenshuis te mogen begeven. Overal langs den weg stonden of ontmoetten we autocolonnes; later ook voertuigen met paardentractie en enkele marcherende colonnes. We hadden veel bekijks en meenige Duitscher nam een foto van onze armzalige troep. Een der begeleidende Duitsche soldaten vertelde mij, dat de Duitschers Nederland en België waren binnen gerukt, dat de Italianen Frankrijk waren binnengevallen en dat Rusland was opgetrokken in de Balkan tegen Turkije. Morgen zijn wij in Amsterdam en over acht dagen hebben wij den oorlog gewonnen en is alles afgeloopen, zeide hij mij. Een antwoord heb ik hierop maar niet gegeven. In Oosterbeek stonden in enkele zijstraten wat burgers tusschen Duitsche militairen. In Arnhem was alles donker en uitgestorven.
Wij trokken door Arnhem, hoopten hier ergens de nacht te kunnen doorbrengen, doch het ging steeds verder, richting Zevenaar. Over de IJssel bij Westervoort was een pontonbrug geslagen en hier ging het overheen. Westervoort lieten we links liggen. In Arnhem waren onze begeleiders eerst nog verkeerd geloopen, zoodat we bij den brug naar Nijmegen niet verder konden en was hier wat oponthoud, ook bij de pontonbrug over den IJssel was wederom oponthoud, in verband met het drukke militaire verkeer. Daarna een doolpartij in de duistere polder, totdat we bij een groote boerderij met groote schuren kwamen.
Hier scheen ons einddoel te zijn, natuurlijk tot aller vreugde. Wanneer men twee nachten niet geslapen heeft, daarna een geheelen dag in gevecht, zonder aan eten te denken en vervolgens een marsch van ruim 30 km, ook weer zonder rekening te houden met het bepaalde in de Conventie van Genève van etappen van 20 kilometer per dag, dan verlangt men naar wat rust. Dit zou echter geen ware rust zijn, want de schuur waar wij ondergebracht werden lag reeds vol krijgsgevangenen waarvan in een afzonderlijk gedeelte een 15-tal officieren.
Hier werden wij ondergebracht. Zij lagen in wat stroo te slapen en werden door de aankomst der nieuwelingen wakker. Het was intusschen 1 uur geworden en 1e Pinksterdag. Voldoende plaats voor ruim dertig officieren was er niet, dus ieder behielp zich maar zooveel mogelijk om toch maar een weinig te rusten. Zoo gingen we den 1e Pinksterdag in; dat was wat anders dan met verlof thuis te zijn.
In de morgenuren kwam een Duitsch officier de gevangenen ondervragen. Hij scheen vooral veel belangstelling te stellen in de artillerie op den Grebbeberg en verder de indeeling der troepen aldaar. Toen ik hem niets wilde zeggen, haalde hij een kaart voor den dag en zeide tegen mij, dat ze het toch wel wisten en dat 8 R.A. zijn opstellingen had op den Grebbeberg. Met een blik, die ik op de kaart kon werpen, zag ik dat de meeste doch niet alle opstellingen der voorposten en van de Grebbeberg op zijn kaart stonden. Ik zeide hem, dat ik niet alles wist en dat hetgeen ik wist toch niet door mij verteld werd. Er werd dan ook geen pressie uitgeoefend en kon ik gaan.
Intusschen kregen we niets te eten en in den geheelen omtrek scheen niets te krijgen te zijn, want kinderen van den boer, die er op uit gezonden werden, kwamen met niets terug. Het eenigste wat we konden krijgen was een bord pap, dat door de boerin voor een dubbeltje per officier werd klaargemaakt en dat ons uitstekend smaakte.
Des middags gingen we weer op marsch. Totaal was er een colonne van ongeveer duizend krijgsgevangenen. De marsch ging richting Arnhem, zoodat wij dachten aldaar naar toe gebracht te worden, doch na de pontonbrug gepasseerd te zijn op den weg naar Westervoort sloegen we rechts af en werden opgesloten in het voormalig fort Westervoort. Hier zaten we verder den geheelen middag, terwijl de wind geregeld in de roetoverblijfselen woei, zoodat allerlei vuiligheid in onze oogen, neus en ooren terecht kwam. In het fort waren nog vele kleedingsstukken en allen die gescheurde kleeding hadden of kleeding mankeerde werden in de gelegenheid gesteld zich wat toonbaarder te maken.
In Arnhem scheen bekend te zijn, dat zich in het fort krijgsgevangenen bevonden en vele kwamen naar daar om naar familie en kennissen te informeeren. Ook werden heel wat versnaperingen aangevoerd. Flesschen melk, brood, chocolade en sigaretten werden over de afrastering aan de krijgsgevangenen verstrekt, zoodat menig soldaat zijn grootste honger kon stillen. In den namiddag werd ons van Duitsche zijde een stuk brood met wat margarine en een stuk worst verstrekt, hetgeen niettegenstaande de onaangename brand- en roetlucht er goed inging.
Gelegenheid om die kleine duizend man daar gedurende den nacht onder dak te brengen was er niet. Toen de duisternis viel gingen we dan ook op marsch richting Arnhem met een gemeenteambtenaar als gids. Het bleek, dat we gebracht werden naar de Menno van Coehoorn Kazerne. In het pasgebouwde nieuwe paviljoen werden we ondergebracht.
De officieren in eenige onderofficierskamers, de minderen in de overige lokalen met schildwachten op de gangen. Stroo of iets dergelijks was er echter niet, zoodat we onze moede ledematen maar uitstrekten op den grond of in een leege krib. Zoo hebben we dien nacht wat geslapen en 's morgens waren we zoo stijf als een hout. Wel was hier gelukkig waschgelegenheid, waar gretig gebruik van werd gemaakt. Wederom kregen we niets te eten als een stuk droog zuur brood, doch een der officieren mocht met een Duitsch officier mede de stad in, om te trachten iets machtig te worden. Hij kwam terug met wat brood, ham en rookvleesch, hetgeen onder de officieren werd verdeeld. Later mocht wat beweging genomen worden op de bovenbult, waar menigeen gebruik van maakte. Ook hier kwamen veel Arnhemmers langs de afrastering en werd weer heel wat uitgedeeld. In den namiddag van den 2en Pinksterdag zouden we naar Duitschland getransporteerd worden. Op den Bovenbult moest alles aantreden en werd van het geheel 4 compagnieën geformeerd.
Na een korte bespreking van mij met de aangewezen Compagniescommandanten om de minderen er op te wijzen, zich flink te gedragen, en behoorlijk te marcheeren, gingen de hekken open en langs een haag van Arnhemmers werd afgemarcheerd. Overal werden versnaperingen aan de manschappen uitgedeeld, terwijl ook van menige kant geroepen werd "Moed houden jongens". Nu ging het wederom over den pontonbrug door Westervoort naar Zevenaar. Aldaar zouden we per trein verder getransporteerd worden. Veel fietsers deden ons uitgeleide en bij bewoonde oorden en vooral in Zevenaar hadden we veel belangstelling. Het was opmerkelijk hoe vrijgevig de menschen allen waren voor de colonne krijgsgevangenen. Natuurlijk werden door Duitschers weer heel wat foto's van ons genomen. In Zevenaar werden we het perron opgeleid en mochten we in afwachting van het vertrek in de wachtkamer. Van deze gelegenheid profiteerden we om ons te goed te doen aan spiegeleieren met ham en een goede kop koffie. Dat ging er in als een koningsmaal.
De trein bestond uit een groot aantal goederenwagens en een personenrijtuig. In iedere goederenwagen moesten 60 man met een officier voor toezicht, het geleidedetachement met de overige officieren gingen in het personenrijtuig.
En zoo vertrokken we naar onbekende bestemming.
Al spoedig viel de duisternis en in het donker reden we Duitschland binnen. In Emmerich werd gestopt en verliet de luitenant detachementscommandant den trein. Na eenigen tijd kwam hij terug met de mededeeling, dat de oorspronkelijke bestemming BOCHOLT was, dat dit evenwel vol was en dat wij verder gingen. Gedurende de reis vernamen we, dat de nieuwe bestemming SOEST was. Het was nog donker toen we hier aankwamen en vanwege de duisternis moesten we in den trein blijven tot het licht begon te worden. Daarna gingen we op marsch door het stadje, waar nog weinig menschen op waren. In de winkels waren de etalages grootendeels leeg. Voorraden schenen er niet veel te zijn. Wij marcheerden naar een kazernecomplex buiten het stadje, waar sommige paviljoens nog in aanbouw waren, in een der paviljoens, dat geheel met prikkeldraad omgeven was werden de officieren op de 1e verdieping ondergebracht. In de kamers lag stroo en ontvingen we ieder twee dekens. Wij moesten eerst maar wat gaan slapen en zouden we om 12.00 uur wat warm eten krijgen. Wij lagen met 11 officieren op de kamer; op de gang was een waschlokaal en waren eenige W.C.'s.
Bij de trappen stonden schildwachten, zoodat wij uitsluitend op de gang wat heen en weer konden loopen. Om ongeveer 12 uur kregen we ieder een schotel en een lepel en een vork en kort daarna kwam een onzer onderofficieren met eenige manschappen met een gamel met eten. We kregen ieder een groote opscheplepel in onze schotel en konden zittende in het stroo ons eerste Duitsche diner beginnen, hetgeen bestond uit aardappelsoep. 's Avonds kregen we een stuk brood met een klein stukje margarine en een soort koffie in onze schotel. Daar moesten we het 14 Mei mee doen. In de avonduren kwam een detachement Belgen aan, waarbij ongeveer 40 officieren, die ook in het paviljoen ondergebracht werden. Eerst was er wat vrijheid onderling, doch spoedig werden de Hollandsche en Belgische officieren van elkaar gescheiden gehouden. Des middags waren we naar een groote loods gebracht, waarin verschillende tafels en stoelen geplaatst waren en waar verschillende Duitsche officieren en minderen aangezeten waren. Hier werden we geregistreerd en moesten we ons geld en verschillende papieren en voorwerpen afgeven. Alles werd geboekt in een register. Het geld werd afzonderlijk nageteld; door een officier werd voor het bedrag in het register geparafeerd en wij moesten voor accoordbevinding parafeeren. Overige eigendommen gingen in een groote enveloppe, waar onze naam opgezet werd. Een bewijs kregen we echter niet, we zouden alles spoedig terugkrijgen.
Op 15 mei kwamen nieuwe detachementen krijgsgevangen officieren aan, zoodat er toen een kleine 250 Hollandsche officieren waren. In verband met de beperkte ruimte moest op onze kamer plaats gemaakt worden voor meer officieren, zoodat we toen met 17 officieren mannetje naast mannetje in het stroo lagen. De maaltijden bestonden iederen dag uit een morgenmaaltijd zijnde: brood met boter c.q. smeerkaas en ersatzkoffie; een middagmaaltijd uit soep, varieerende in macaronisoep, zuurkoolsoep, erwtensoep en aardappelsoep, en een avondmaaltijd uit brood met een stukje margarine c.q. een stukje worst of smeerkaas. Op een dag werd in het geheel geen brood verstrekt, volgens zeggen, omdat er te veel brood was weggegooid. Waar en hoe is mij niet duidelijk geweest, want op onze kamer bleef nooit iets over. Wanneer iemand eens een stukje niet opat, waren er hongerige liefhebbers genoeg.
De week ging verder voorbij met praten, kaarten en het lezen van een enkele Duitsche krant, die ons door een of andere Duitscher verstrekt werd en dan van hand tot hand ging.
Toen we eenige dagen daar waren, werden we eens per dag gelucht op een klein grasveldje, omgeven door prikkeldraad.
Geregeld kwamen nieuwe krijgsgevangenen aan, zoowel Belgen, Franschen als Hollanders.
In het laatste deel van de week waren er een kleine 500 Hollandsche Officieren bijeen en was er sprake van, dat deze nu naar een Offizierslager gebracht zouden worden. Daar zouden we het goed krijgen: betere legering, meer ontspanning, gelegenheid tot lichaamsoefeningen en sport en een cantine.
Op Zondag 19 Mei kwam plotseling het bericht, dat wij ons gereed moesten maken voor vertrek. Te 15.00 uur moesten dekens, schotel, vork en lepel ingeleverd zijn en moesten we aangetreden staan. We marcheerden wederom onder een gewapend detachement naar het station, waar een trein met oud derde klasse materieel gereed stond om ons te vervoeren. Waarheen we gingen was niet bekend.
In den avond kwamen we door het Roergebied. Op vele stations, waar we langs kwamen, stond met groote letters: "Wir kapitulieren nicht".
Na den geheelen nacht in den trein gezeten te hebben, kwamen we te ongeveer 5.00 uur van 20 Mei op onze bestemming aan, een klein stationnetje WEINSBERG in WÜRTTEMBERG. In de nabijheid lag een groot barakkenkamp, waarvan een gedeelte omgeven door prikkeldraadversperring met op bepaalde punten uitkijktorens, waarop zoeklichten en mitrailleurs. Het kamp lag in een dal, geheel omgeven door bergen. Hier werd een splitsing gemaakt in Hoofdofficieren, Dokters en Subalterne Officieren. De Hoofdofficieren kwamen in een barak, de subalterne officieren werden verdeeld over verschillende andere barakken, terwijl de dokters een afzonderlijke barak toegewezen kregen. Alle barakken waren voorzien van kamers, een waschlokaal en privaten. Een detachement soldaten was tevens medegegaan voor het verrichten van corveediensten. Na de indeeling werden we over de kamers verdeeld. Hier stonden kribben twee hoog, een of meer tafels met bankjes naar verhouding van de grootte en de legeringscapaciteit der kamers, voor ieder bergkast, een steenen kom en schotel, een vork, lepel en mes. In de kribben lag een zak met een soort hooi en een idem hoofdkussen. We ontvingen verder ieder een overtrek voor de hooizak en voor het hoofdkussen, twee lakens en twee dekens en een handdoek.
's Middags werden we wederom geregistreerd en werd nogmaals nagegaan of we nog geld of voorwerpen bezaten, die ingeleverd moesten worden, terwijl wij een plaatje ontvingen met ons gevangenennummer. Ik zeide, dat ik alles in SOEST reeds ingeleverd had en vroeg of we niet over een gedeelte van ons geld mochten beschikken om het een en ander aan te schaffen. Het antwoord luidde, dat nog niets was aangekomen maar zoodra het er was kon over een gedeelte beschikt worden om wat aan te schaffen voor zoover het verkrijgbaar was. Het bleek later een overbodige vraag geweest te zijn, want er was niets bijzonders verkrijgbaar. Mijn ring met diamant moest ik hier inleveren, maar toen ik hiertegen protesteerde mocht ik hem onder eigen verantwoording behouden.
De dagindeeling was: om 6.30 uur reveille, 7.30 uur morgenmaaltijd, 8.30 uur appèl, daarna een uur lichaamsoefeningen, 11.45 en 12.30 uur in twee ploegen middagmaaltijd, 17.30 en 18.15 uur avondmaaltijd en 22.00 uur avondappèl.
We zouden per maand drie brieven en vier postkaarten naar huis mogen schrijven.
Van sport was verder geen sprake; een cantinelokaal was wel aanwezig, maar er was niets te krijgen, het lokaal werd gebruikt als eetzaal; binnen de prikkeldraadafsluiting mochten we ons verder vrij bewegen, zoodat we bekenden konden opzoeken en een praatje konden gaan maken.
De morgenmaaltijden bestonden gewoonlijk uit brood met marmalade en een soort gebrande gerstenat; een enkele keer werd soep verstrekt.
De middagmaaltijden bestonden uit diverse soorten soep, c.q. aardappelen met bieten, waarbij de aardappelen ongeschild waren en de bieten hard en taai waren en grondig smaakten; gemalen vleesch met aardappelen en spinazie; Duitsche biefstuk (met moeite te vinden), aardappelen en sla; aardappelen met Goulasch; aardappelen met zuurkool en varkensvleesch, waarbij het laatste een zeer klein stukje was. Een enkele keer dubbele pot, doordat soep vooraf gegeven werd. Variatie was er genoeg maar vleesch en vet was sporadisch terwijl de bereiding nog al eens wat te wenschen overliet.
De avondmaaltijden bestonden uit: brood met smeerkaas of smeerworst en gebrand gerstenat; een enkele keer soep. Boter scheen in Württemberg niet te krijgen te zijn, want gedurende ons verblijf aldaar hebben we maar tweemaal een stukje margarine gehad. Dat er wel eens geklaagd werd was niet te verwonderen, doch het antwoord was dan: "Wij zouden het de Heeren graag wat beter geven, maar we krijgen zelf ook niet meer".
In het kamp was een badinrichting en kon er eens per week gebaad worden. Deze badinrichting bestond uit een barak met een douche-inrichting voor ongeveer 20 man.
De douche-inrichting werd bediend door een Duitscher. Hokjes waren niet aanwezig. Wie dus baden wilde, moest alle schaamtegevoel van zich afzetten.
Overigens geleek het kamp dagelijks op een wasscherij. Daar we slechts een stel ondergoed hadden, werd dit af en toe uitgetrokken en deden we zelf onze wasch zoo goed en zoo kwaad als het ging. Gelukkig was het bijna iederen dag mooi weer met veel zon, zoodat de wasch in de zon gehangen na eenige uren droog was en 's avonds het opgefrischte goed weer aangetrokken kon worden.
Op 21 Mei werd aan ieder een stuk zeep en een stuk scheerzeep verstrekt.
Op 23 Mei werd aan de officieren, die op 10 Mei krijgsgevangen waren gemaakt, kampgeld uitgekeerd in de vorm van kasbonnen van 5 Mark, een Mark, tien Pfennig en een Pfennig. Dit Lagergeld zou uitgekeerd worden telkens voor 10 dagen, op den 1en, 10en en 20e van de maand.
Degenen, die na 10 Mei gevangen genomen waren, kregen pas recht op lagergeld op den 1en van de maand over de afgeloopen 10 dagen.
Teneinde ieder officier wat lagergeld te bezorgen, werd door den oudsten Hoofdofficier voorgesteld, dat degenen, die op 23 Mei lagergeld kregen, dit zouden inleveren en dat ieder officier dan 10 Mark zou krijgen. Bij de eerstvolgende uitbetaling kregen de op 10 Mei krijgsgevangen gemaakten, de geleende bedragen weer door zijn toedoen terug. Dit vond algemeene instemming, zoodat iedereen over wat lagergeld beschikte, temeer daar op 24 Mei de kantine geopend zou worden en ook wat te rooken verstrekt zou worden. Er werden sigaren en sigaretten beschikbaar gesteld; de voorraad was echter zoo gering, dat tot distributie werd besloten, zoodat ieder een paar sigaren of een doosje sigaretten kreeg, waarmede eenige dagen toegekomen moest worden. Later werd de distributie zoo gering, dat men 4 dagen met één sigaar of één dag met één sigaret moest doen. In de cantine, die slechts geopend was van ongeveer 11.00 - 12.00 uur en van 15.00 - 17.00 uur was niet veel te krijgen, terwijl de voorraad zoo gering was, dat de meeste artikelen direct uitverkocht waren.
Eetwaren kwamen er niet. Drinkwaren bestonden uit limonade en bier. Overige artikelen bestonden uit wat poetsgerei, postkaarten, scheermesjes, veiligheidsapparaten, haarwater, schoenveters e.d.
Verder de Heilbronner Zeitung, die 's morgens uitkwam en direct uitverkocht was. Bier was het eenigste, dat steeds volop te krijgen was.
Op 24 Mei kwam de mededeeling, dat wij spoedig naar Holland terug zouden keeren, zoodra er transportgelegenheid was.
Op 25 Mei kwam een nieuw transport krijgsgevangenen (officieren) aan van 22 Hoofdofficieren en ongeveer 200 subalterne officieren, zoodat alle barakken op een enkele na geheel belegd waren.
Van 26 Mei af werden dagelijks des middags onder gewapend geleide wandelingen in de omgeving gemaakt met degenen, die hieraan wilde deelnemen. Een paar keer nam ik hieraan deel.
De omgeving was zeer mooi, zoodat dit een aangename afwisseling was. Mijn schoenen waren echter in een dergelijke toestand geraakt, dat ik geen wandelingen meer dorst te maken. Wel was een reparatiewerkplaats in het kamp ingericht, doch het materieel voor herstelling bestond uit afval van oude tasschen, riemen e.d., zoodat goede herstellingen niet verricht konden worden.
Ook werd een kapper in het kamp geïnstalleerd, waar we ons tegen afgifte van lagerbonnen konden laten knippen. Hiervoor kwamen ongeveer 25 man per dag in aanmerking, zoodat het ongeveer een maand zou duren, voordat allen een beurt gehad zouden hebben.
Goedgekeurd werd, dat 's morgens door een hulpaalmoezenier een mis gelezen en 's avonds door een veldprediker een avonddienst gehouden werd, waarbij voor controle een Duitsch officier met een tolk aanwezig was.
Op 28 Mei kregen we bezoek van een Duitsch generaal, die een inspectie over het kamp kwam houden. Ook deze had het over een spoedig vertrek naar Holland.
Op 29 Mei las een der hulpaalmoezeniers een mis voor de gesneuvelde kameraden.
2 Juni kwam wederom een generaal inspectie houden, die ook weer mededeelde, dat we binnenkort naar het Vaderland zouden terugkeeren.
Op 4 Juni was er 's nachts om 3.00 uur luchtalarm. Toen kwamen we tot de ontdekking, dat de barakken afgesloten waren en we als dieren in een kooi waren opgesloten. Naar aanleiding hiervan had een conferentie plaats tusschen den oudsten Hoofdofficier en den kampcommandant met als resultaat, dat de sleutels der barakken, gedurende den nacht onder berusting zouden zijn van den oudsten officier in iedere barak, zoodat in noodgevallen de deuren geopend konden worden.
Een oude gewoonte, die wij vroeger in het kantonnement gevolgd hadden, om eens per week bij elkaar te komen, werd in het kamp voor de officieren van III-8 R.I. weer ingevoerd met als plaats van samenkomst de Cantine, waar we onder een glas bier of limonade verschillende herinneringen ophaalden.
De behandeling in het kamp was correct, hoewel we steeds voelden, dat we gevangenen waren. Op het laatst werd wat lectuur verstrekt, maar in zoo'n geringe mate, dat het mij niet lukte een boek te pakken te krijgen. Ook konden boeken aangeschaft worden, menigeen deed een bestelling, doch door plotseling vertrek zouden verschillenden hun boeken niet ontvangen.
Hoewel de behandeling der Duitsche officieren correct was, zoo kwamen ook wel eens minder aangename dingen voor. Zoo was er een bepaling in de kampvoorschriften, dat alle krijgsgevangen officieren moesten groeten voor ieder Duitsch Officier. Dit was wederom in strijd met de Conventie van Genève, waar voorgeschreven staat, dat krijgsgevangen officieren moeten groeten voor Officieren van gelijke en hoogere rang. Gelukkig waren de Duitsche Officieren niet kleingeestig en wachtten de subalterne Officieren niet af, of de krijgsgevangen Hoofdofficieren wel het eerst groetten.
Gedurende een der wandelingen liet de begeleidende Duitsche Officier bij een gesprek zich er over uit, dat Holland zoo dom was geweest om aan Duitschland den oorlog te verklaren. Toen hierop geantwoord werd, dat wij geen oorlog gewild hadden, doch slechts onze neutraliteit verdedigd hadden, werd gezegd, dat de Führer niet loog, doch dat wij door onze gevluchte regeering bedrogen waren, dat het echter niet onze schuld was en dat wij onze plicht gedaan hadden. Gelukkig werd dit onderwap niet meer aangeroerd.
Meermalen werd gevraagd om te mogen beschikken over een gedeelte van de in beslag genomen gelden. Steeds werd echter geantwoord dat de gelden nog niet in het kamp aangekomen waren, dat wij ons echter daarover niet ongerust behoefden te te maken, want we kregen alles terug; geld speelde geen rol in Duitschland.
Sinds de bekendmaking, dat wij spoedig naar Holland zouden terugkeeren, deden geregeld geruchten hierover de ronde. Gewoonlijk vonden deze geruchten hun oorsprong in de keuken, in verband met de inkoopen, ook voordat er sprake van was, dat het kamp noodig was voor het onder dak brengen van Fransche krijgsgevangenen (officieren).
lederen dag hoopten wij, dat de officieele mededeeling van ons vertrek zou afkomen.
Met de correspondentie ging het niet vlot. Hoewel we allen direct naar huis geschreven hadden, ontving niemand eenig bericht van thuis. Later bleek, dat de kaarten en brieven geruimen tijd vast gehouden waren, onder het motief, dat het centrale bureau voor de correspondentie der krijgsgevangenen, zooveel te verwerken had, dat het wel een dag of veertien kon duren, voordat er eenig antwoord kon zijn. De eerste kaarten en brieven uit Holland arriveerden pas 4 Juni.
Alles wees er op, dat de dag van vertrek niet ver meer was. Particuliere bescheiden als schrijfgereedschap, scheermessen, vulpenhouders e.d. werden teruggegeven. Alleen de ingeleverde gelden kregen we niet terug. Deze zouden overgemaakt worden naar Holland en konden dan daar van de Bank in onze woonplaats gehaald worden.
Op Zaterdag 8 Juni werd te 14.00 uur een extra appel gelast. Toen allen voor de cantine opgesteld waren, kwam de mededeeling, dat we dien middag zouden vertrekken. De kussen- en hooisloopen, benevens de lakens en dekens moesten netjes opgevouwen gereed gelegd worden voor de inlevering. De handdoeken moesten klaar liggen en om 16.00 uur moesten de kamers schoon zijn. Dan zou een inspectie gehouden worden over de inventaris en moesten alle particuliere eigendommen van de kamers af zijn, terwijl niemand daar meer op de kamers mocht komen.
Om 18.00 uur moesten allen aangetreden staan in 2 afdeelingen gereed voor den afmarsch. Om 18.30 uur zou de trein uit WEINSBERG vertrekken.
Een hoera ging er op en na een korte toespraak door den oudsten hoofdofficier, trok ieder naar zijn kamer om alles gereed te maken.
Voor het aantreden ontvingen we nog een half brood met een stuk worst om mede te nemen, met de mededeeling, dat we hier zuinig mede moesten zijn, daar niet bekend was hoe lang de reis zou duren.
=================
|
