Conceptverslag Voorposten door luitenant-kolonel V.E. Nierstrasz

Onderwerp: concept-beschrijving toegezonden aan den voorpostencommandant.


AFSCHRIFT.

Bataljonscommandant Voigt, C.J. Majoor
Luitenant-Adjudant Kranenburg, L.A.D. 2e Luitenant
Commandant Verbindingsafdeeling Schaap, J.C. Reserve 1e Luitenant
Bataljonsarts Haas, C.A. van Officier van Gezondheid der 2e klasse
Bataljonsarts
Lugten, J.H.P. Officier van Gezondheid der 2e klasse
Verplegingsofficier Verhoef, L.A.M. Reserve 2e Luitenant
1e Compagnie
Compagniescommandant Gouda, G.J. Reserve Kapitein
Sectiecommandant Lindeman, D.H. Reserve 1e Luitenant
Sectiecommandant
Bijlsma, G.J. Vaandrig
Sectiecommandant
Nahuijsen, H. Vaandrig
Sectiecommandant
Blom, B.L.A. Sergeant-Majoor-Instructeur
3e Compagnie
Compagniescommandant
Zwart, A. Reserve Kapitein
Toegevoegd Hoorn, H. Reserve 1e Luitenant
Sectiecommandant
Garssen, J.E. Reserve 1e Luitenant
Sectiecommandant
Bijkerk, A. Reserve 2e Luitenant
Sectiecommandant
Vrieling, J. Cadet-vaandrig
Sectiecommandant
Esschert, G.J. van den Sergeant

 

Bijlage: Terreinbezoek

Bijlage: Commentaar op deze concept-beschrijving door majoor C.J. Voigt


De Voorposten
(zie schets 2.)

In het vak van 8 R.I. was voor de bezetting der voorposten aangewezen:
III-8 R.I. (min 2) + een sectie van 3-II-9 R.I. + Batterij 6 veld.

De taak was weerstandbiedend, in tegenstelling met de door 19 R.I. aan den Oostrand der inundatie vooruitgeschoven zeer zwakke waarschuwende voorposten.
Rechtstreeksche steun werd verleend door I-8 R.A., waarvan 1e en 2e Batterij in vooruitgeschoven stellingen op den Grebbeberg stonden, terwijl de 3e Batterij in stelling stond bij Vreeswijk West van den spoorlijn. Een artillerie-officier-inlichter (a.o.i.) bevond zich bij Commandant III-8 R.I., de Afdelingscommandant had zijn commandopost dicht bij die van Commandant 8 R.I.
(a) Het Noordelijkste deel der voorposten van 8 R.I. was bezet door een sectie van 3-II-19 R.I. Eerst kort voor den oorlog was dit gedeelte bij 8 R.I. gevoegd en bedoelde sectie onder bevel gesteld van Commandant III-8 R.I., zulks nadat de sterkte der voorposten op verschillende plaatsen was verminderd.

De Commandant dezer sectie was ongeveer een week voor den oorlog met deze taak belast. Hij vond voor een deel niet gereed zijnde opstellingen en heeft, naar zijn mededeelingen luiden, getracht daarin met spoed verandering te brengen, doch de aanvoer van materieel en de beschikbaarstelling van werkkrachten heeft niet meer in voldoende mate plaats gehad.

(b) Deze officier was niet voldoende op de hoogte van zijn taak. Hij wist niet goed of deze waarschuwend dan wel weerstandbiedend was en evenmin, dat zijn nevenvoorposten in het vak van 19 R.I. een waarschuwende taak hadden.

(c) Volgens zijn mededeeling en die van andere officieren waren eenige dagen voor den oorlog bevelen door den Bataljonscommandant gegeven om na te gaan hoe een terugtocht diende te geschieden. Het resultaat van een daarna gevolgde bespreking is geweest dat de terugtochtsrichting van de sectie van 19 R.I. moest zijn de commandopost van Commandant 3-III-8 R.I. (Noordelijke voorposten Compagnie). Verschillende officieren hebben hier niets van begrepen. De sectie van 19 R.I. had geen handgranaten.

(d) De Commandant 3e Compagnie, bij wien bovenbedoelde sectie in onderhoud was gesteld en die voor de verbinding moest zorg dragen, schijnt omtrent de tactische taak van die sectie niet geheel op de hoogte te zijn geweest. Deze Compagniescommandant was sedert december 1939 wegens ziekte vrijgesteld geweest van dienst en op 6 en 7 Mei met verlof geweest.

(e) Niettegenstaande hij (vermoedelijk) door maagstoornissen feitelijk niet geheel fit was, heeft hij het bevel over zijn compagnie willen voeren, daarin bijgestaan door den oudsten Luitenant van de compagnie; deze laatste geruimen tijd belast geweest zijnde met het bevel over 2-III-8 R.I. (stoplijn) en 8 Mei bij de compagnie teruggekeerd, had geen commando over een sectie en verbleef in den commandopost van den Compagniescommandant.

De commandant van de rechter sectie was 10 Mei nog met verlof afwezig en is niet teruggekeerd.
Aldus werden twee sectiën gecommandeerd respectievelijk een sergeant-capitulant en door een dienstplichtig sergeant (die laatste was tevens groepscommandant) terwijl in een andere, door een officier gecommandeerde sectie een sergeant over was.

(f) In het Zuidelijkste voorpostenvak (1e compagnie) was de voorpostenweerstandslijn na den winter 600 tot 8oo m naar het Oosten verlegd, waardoor deze lijn korter was geworden. De hiermede verband houdende werkzaamheden waren nog niet geheel gereed. Ook het antitankkanaal was nog niet geheel gereed.

(g) Op 10 Mei heeft de commandant van deze compagnie aanvankelijk de nieuwe (Oostelijke) opstellingen doen innemen. Te 10.00 gaf de bataljonscommandant bevel, de oude (Westelijke) opstellingen te bezetten, tengevolge waarvan twee sectiën tirailleurs en een sectie zware mitrailleurs met al hun munitie en andere voorraden moesten worden verplaatst.

In den namiddag werd dit bevel op last van den bataljonscommandant herroepen, waardoor dus een verhuizing in omgekeerde richting moest plaats hebben, welke te 16.00 haar beslag had gekregen.
Een en ander heeft een aantal uren arbeid gekost, welke voor het afwerken der stellingen en het verrichten van opruimingen niet kon worden gemist, nog afgescheiden van den minder goeden invloed, die van een dergelijke bevelvoering op het laatste oogenblik moest uitgaan. Het is min of meer onbegrijpelijk, dat de bataljonscommandant op 10 Mei dus blijkbaar niet wist, welke voorposten-weerstandslijn hij moest bezetten.
De commandant der rechtervoorsectie der Zuidelijke compagnie heeft uit een en ander onzekerheid omtrent zijn taak verkregen, welke hem er wellicht mede toe gebracht heeft, op de achtergelegen opstelling terug te gaan, toen bij rechts en links niet meer was aangeleund.

De Mitrailleurcompagnie stond, met uitzondering van een (1) sectie opgesteld achter de voorposten. Daar geen opruimingen hadden plaatsgehad, konden deze mitrailleurs geen vuur brengen voor de voorposten.
De in November opgetreden Divisiecommandant en Regimentscommandant hadden deze opstellingen aangetroffen en waren het er niet mede eens, maar gezien de vele wijzigingen, die telkens reeds hadden plaats gehad en die telkens tot vertraging aanleiding hadden gegeven, hadden zij daarin geen wijziging willen brengen. Bovendien rekende men vermoedelijk op het tijdig plaats hebben van de vereischte opruimingen.

(h) Wel waren een aantal opstellingen voor zware mitrailleurs in de voorste lijn gebouwd met de bedoeling, daarin bovenorganiek in te deelen mitrailleurs te plaatsen, doch daar het niet mogelijk was geweest deze laatsten beschikbaar te stellen, waren deze opstellingen op 10 Mei niet bezet. Het was bepaald noodzakelijk op 10 Mei eenige zware mitrailleurs van de achter in de voorposten opgestelde sectiën in de voorste lijn te plaatsen, waar deze niet alleen god werk hadden kunnen verrichten, doch bepaald onmisbaar waren.
Uit het verloop der gevechtshandelingen zal blijken, dat de plaatsing der zware mitrailleurs, daar het terrein niet was opgeruimd, ook overigens niet voldeed aan de te stellen eischen.
Een gepast initiatief had hier dienen te leiden tot het plaatsen van de mitrailleurs daar, waar zij in verband met den oogenblikkelijken toestand het beste steun hadden kunnen verleenen.
Het uit een achterwaartsche opstelling bestrijken van het gat, dat tusschen de voorposten en de inundatie was ontstaan, was daarbij tevens noodzakelijk geweest. De indruk is verkregen dat tijdens het inrichten der stelling aan het initiatief der ondercommandanten geen plaats is ingeruimd geworden, waartoe wellicht eenige reden is geweest, doch waardoor dan ook, toen de oorlog uitbrak, elk initiatief achterwege is gebleven.
Op 10 Mei was het slechts mogelijk enkele belangrijke opruimingen te verrichten.

(i) Hoewel in het voorjaar door de C.V. bevel was gegeven de overdekkingen van de loopgraven te verwijderen niet gedaan met het oog op de daaraan verbonden nadelen, die zijns inziens de voordelen verre overtroffen, waren de meeste verdedigingswerken met draad en gaas en camouflagemateriaal overdekt, waardoor de bezetting als het ware in muizenvallen zat en goede uitkijk onmogelijk was.

(k) Dit werd verergerd door de schietkokers, die zooals tal van sectiecommandanten hebben medegedeeld, het uitzicht en de vuuruitwerking vrijwel onmogelijk maakten. Hoewel daarentegen hunnerzijds van te voren was gewaarschuwd, waren deze waarschuwingen niet aanvaard.

(l) Uit het voorterrein kon de vijand precies onderscheiden waar de schietsleuven zich bevonden. Nagenoeg geen der groepsnesten was zoodanig ingericht dat vuur naar achteren kon worden uitgebracht. De hooge rugweer, gepaard met den vorenbedoelde overdekking over de loopgraven zelf, maakten het, toen de nadelen daarvan in den oorlog bleken, bijna onmogelijk om de noodige voorbereidingen te treffen, nog daargelaten, dat eenig initiatief in die richting is betoond.

Algemeen blijkt dan ook, dat de bezetting zich opgesloten voelde en zich niet afdoende kon verweren, daar de vijand in staat was de werken ongezien te naderen en te omtrekken.
Op 10 Mei begon de evacuatie der burgerbevolking en van vee uit Wageningen en omgeving. De commandant van de sectie van 19 R.I. had hierbij een taak, waardoor hij eenige tijd bij zijn sectie afwezig is geweest. Een hoeveelheid koeien was door het sluiten der hindernissen niet meer doorgelaten. Dit vee zwierf door de stellingen van de voorposten en veroorzaakten daarin veel onrust, vooral gedurende den nacht.
De voorposten waren wel in het bezit van aanvalshandgranaten, niet van verdedigingshandgranaten.

Vorenstaande factoren moeten bij den hierna beschreven strijd om de voorposten in aanmerkingen worden genomen. Er blijkt wel uit, dat het geheel der voorposten niet bevredigend was. De mate van weerstand, welke door deze twee compagnieën op een front van 3,5 a 4 kilometer kon worden geboden, kon bij een weinig geschoolde troep als de onze niet groot zijn. Men heeft daarvan echter te optimistische verwachtingen gekoesterd, zooals zal blijken en werd daarin teleurgesteld.


De strijd om de voorposten.

In de loop van 10 Mei waren reeds afdelingen van de Ysselstelling binnen de stellingen gekomen en hadden zich geruchten verspreid over den val van het fort Westervoort. In den namiddag van 10 Mei deed Commandant 8 R.I. op last van Commandant IVe divisie door zijn regimentspatrouille het verband opnemen met de vooruit zijn de troepen van 4 R.H.
Voor zoover is na te gaan, bracht deze patrouille het bericht dat Oosterbeek door den vijand bezet was.

Te ongeveer 17.45 verliet 5-4 R.H., gevolg gevend aan de daartoe ontvangen bevelen, de ingenomen stelling in de lijn Oostrand Wageningse berg – Oranje Nassau Oord – Keienberg – Huize Quadenoord en trok dit Eskadron geleidelijk over Wageningen op de voorposten van 8 R.I. terug.
Het eerste peloton, dat den Westrand van Wageningen overschreed in gesloten vorm, werd onder vuur genomen door zware mitrailleurs van den Grebbeberg en door de voorposten, zoodat dit peloton dekking moest zoeken. Eenige vrijwilligers zijn met een aan de bajonet gebonden stuk onderkleeding naar de voorposten gezonden, ten einde dezen te beduiden, dat eigen troepen terugkwamen. Hiermede deed het gebruik van improvisorische witte vlaggen zijn intrede.

Gebleken is, dat 5-4 R.H. Zelfs voorbij de stoplijn van 8 r.I. nog witte doeken meevoerde, hetgeen een minder goeden indruk bij zich daar bevindende artillerie heeft gewekt, doch diende om te voorkomen, dat door eigen troepen werd geschoten.
Bij de voorposten zijn berichten binnengekomen, dat de Duitschers in zonderlinge uniformen Wageningen naderden. Dit vond zijn grond in de in camouflagekleuren geverfde (tent) doeken der Duitse S.S. Troepen.

(m) In den avond van 10 Mei schijnt de voorpostencommandant aan Commandant 3e compagnie bevel te hebben gegeven, om terugtochtswegen te verkennen. Deze commandant heeft dit bevel niet begrepen, daar hij toch opdracht had om stand te houden. De juiste bedoeling van het bevel staat niet vast.

In den laten namiddag van 10 Mei bezetten de Duitschers Wageningen en verschenen op verschillende plaatsen Duitsche patrouilles voor de voorposten. De uitgezonden Nederlandsche patrouilles trokken op de voorposten terug. In het bijzonder bevonden zich gedurende den avond en den nacht vijandelijke patrouilles in front en op den Noordflank van de sectie van 19 R.I. Gedurende den nacht gaf de L.K.C. opdracht, storend vuur te doen afgeven op Wageningen. De opdracht hiertoe bereikte Commandant II-19 R.A. (wiens afdeeling op de Grebbeberg in stelling stond) op 11 Mei te 1.55, waarna het vuur werd afgegeven van 2.30 tot 2.55 onmiddellijk Oost van de meest Oostelijke kerk in de omgeving van Hotel de Wereld. Het vuur lag goed.
In den zeer vroegen morgen van 11 Mei te ongeveer 2.00 a 2.30 begon een artilleriebeschieting van de voorposten tengevolge waarvan spoedig een aantal verbindingen tusschen den Bataljonscommandant en Commandant Mitrailleurcompagnie, doch met Commandant 3e compagnie was en bleef deze verbroken.
Groote schade aan de gemaakte werken werd niet toegebracht, terwijl er evenmin ernstige verliezen werden geleden.

Spoedig verscheen de vijand voor het geheele voorpostenvak en opende hij het vuur; daarbij bleek, dat de tegenstander (behoorende tot het S.S. regiment "Der Führer"), goed gesteund door artillerie en infanteriegeschut, zeer driest optrad en uitstekend van het terrein gebruik maakte. Vijandelijke artillerie (vermoedelijk infanteriegeschut) werd gemeld bij samenkomst van den Grebbedijk en kunstweg Grebbe – Wageningen.
De voorpostencommandant vroeg hierop een ter plaatse voorbereid vuur aan, dat met eenige correctie werd afgegeven te 6.45 met een batterij, herhaald te 8.54, daarna tussen 9.30 en 10.14, (gecorrigeerd in verband met waarneming) nog eenige malen met een of twee batterijen. (bij de derde batterij functioneerde de verbinding met den afdelingscommandant niet goed).
De gemelde artillerie verdween, doch inmiddels was te ongeveer 8.30 de aan de Rij (bij de fabriek "De Hoop") opgestelde zware mitrailleur onbruikbaar geraakt, waarop de bediening terugtrok.

Kort te voren had ook het op den dijk bij "Rijnzicht" opgestelde stuk 6 veld een chot in het schietgat ontvangen. Het opende daarop het vuur op ontdekt infanteriegeschut. Daarna werd door een ander vijandelijk projectiel het sluitstuk onklaar en vlogen de richtstiften van het kanon. De bediening trok terug naar de hoofdweerstandstrook nadat een aangevraagd ander kanon niet verscheen. De Bataljonscommandant heeft bevolen, een zware mitrailleur van een der achterste sectiën van de M.C.
Ter vervanging naar de fabriek "De Hoop" te zenden. Toen er geen mitrailleur verscheen en de naburige sectie tirailleurs neiging had om terug te gaan, gaf de commandant der 1e compagnie bevel een lichte mitrailleur in te zetten, waartoe de middelste (achterste) groep van de rechter voorsectie werd aangewezen. Deze groep is niet verder kunnen komen dan de opstelling van de onklaar geschoten 6 veld aan den Grebbedijk. Enkele menschen hebben nog Zuid van den dijk stelling genomen. Op bevel van den sectiecommandant heeft de groep later weer de oorspronkelijke opstelling ingenomen.

Commandant 8 R.I. heeft maatregelen bevolen, ter vervanging van het stuk 6- veld, doch het daarvoor aangewezen stuk pag. is niet meer ter plaatse gekomen.
Te 9.15 werd op last van de D.A.C. door 2-III-8 R.A. (afdeling voor algemene opdrachten) vuur afgegeven op de Zuidelijke (oude) toren van Wageningen, welke als waarnemingspost door den vijand werd gebruikt. Het vuur lag goed. De toren brandde.
Intusschen oefende de vijand aanvankelijk den grootsten druk uit op den Noordelijken vleugel der voorposten waar hij van 4.30 af in het vak van den Haarweg tot Noord van het Nieuwe Kanaal naderde en den Noordvleugel omtrok.
Het moreel van de sectie van 19 R.I. was niet hoog, daar het personeel volgens de commandant onvoldoende dekking en uitzicht in het terrein had.

De Sectiecommandant gaf bevel aan de meer afgelegen groepen bij zijn opstelling te verzamelen. Een deel van de sectie trok echter op de boerderij Kruiponder terug, zoodat de sectiecommandant ten slotte slechts een licht mitrailleur ter beschikking had. De sectiecommandant heeft artillerie- en mitrailleurvuur aangevraagd, doch niet gekregen. Te ongeveer 11.00 trok de sectiecommandant met de rest van zijn sectie onder vuurdekking van de 4e sectie van de 3e compagnie terug. Hij liet de mitrailleur met bediening aldaar achter en trok met het overige personeel terug op de commandopost van den Commandant 3e compagnie. De bediening van het stuk 6 veld aan het Nieuwe kanaal had den vijand wel in de boomgaarden ontdekt, doch deze bevond zich buiten het schootsvak (dat door het schietgat werd bepaald). Toen de infanterie verdween, trok de bediening van dit stuk eveneens terug, na het stuk onklaar te hebben gemaakt. Het heeft geen schot gelost, daar de munitie na de capitulatie geheel intact is aangetroffen. Dit terugtrekken was geheel onverantwoordelijk, want daarmede kwam aan den Zuidas het Nieuwe kanaal gelegen tirailleursectie alle steun te ontbreken.

Het uitvallen van die Noordelijke sectie (sectie 19 R.I.) had noodlottige gevolgen voor de Zuidelijk daarvan gelegen sectiën. De vijand drong door het gat in de verdediging door op de flanken en in den rug daarvan, daarbij begunstigd door het terrein, waarvan hij uitstekend gebruik maakte. Langs het Nieuwe kanaal drong hij bovendien met kleine afdeelingen op naar de frontlijn bij de boerderij Kruiponder, waar echter achtereenvolgens te 12.55, 13.10 en 14.30 een voorbereid vuur door III- 8 R.A. werd afgegeven op last van den D.A.C., na aanvraag van den infanteriecommandant ter plaatse, welk vuur de gewenschte uitwerking had. De vijand trok zich daar terug op de verlaten voorpostenstelling.

De 4e sectie had de eerste aanraking met den vijand in den zeer vroegen morgen gekregen. De Duitschers stelden zich gereed aan de Binnenhaven en naderden door het terrein en langs het Nieuwe kanaal, daarbij zeer goed van het terrein gebruik makende en ten slotte het antitankkanaal, dat droog was als loopgraaf benuttende.
Na het terugtrekken der sectie van 19 R.I. was de Noordelijke vleugel onbeschermd. De sergeant-capitulant sectiecommandant heeft eenigen tijd een groep in het terrein doen stelling nemen front Noord. Hij heeft geruimen tijd op vijand doen vuren en vuursteun van zware mitrailleurs en artillerie per ordonnans met schets aangevraagd, welke echter niet is verleend. Hij is ten slotte met zijn sectie teruggetrokken op den commandopost van den Compagniescommandant.
De 1e sectie had in front 350 m schootsveld, doch op de rechtervleugel een ondoorzichtige boomgaard.

Toen personeel der 4e sectie langs zijn sectie terugtrok, had de Cadet-vaandrig sectiecommandant nog geen vijand gezien. Rekenende op vuur van het Noorden uit, ontving hij plotseling hevig vuur uit het Zuiden en weldra uit Zuidwestelijke richting. Daarna werd tevens vuur uit Noordwestelijke richting ontvangen.
De sectie heeft - hoewel slechts zeer weinig van den vijand - die haar hevig bevuurde, te zien was krachtig vuur naar alle zijden doen afgeven, waarbij de mitrailleurschutters over de borstwering vuurden, gebruik makende van schilden.

Nadat reeds eerder witte lappen waren waargenomen op de opstellingen van de 3e sectie, werd plotseling te ongeveer 13.30 aan den sectiecommandant gemeld, dat op de commandopost van den Compagniescommandant een witte vlag stond.
De sectiecommandant, die reeds geheel omsingeld was, doch den vijand nog zoo goed hij kon van zich afhield in de opstelling der rechter voorste groep, werd hierdoor dusdanig teneergeslagen, dat hij verdere weerstand volkomen nutteloos achtte, weshalve hij zich buiten de opstelling begaf om deze over te geven. Er bleken zich toen aan alle zijden talrijke vijandelijke soldaten rondom zijn opstelling te bevinden. Gevangenneming volgde spoedig.

Bij de 3e sectie had reeds van 4.00 af contact met den vijand bestaan, die zich door het terrein zeer gedekt voorwaarts werkte ter weerszijden van den kunstweg Wageningen – Grebbe. De sectiecommandant, die zich bevond bij de groep aan den kunstweg, had geen gezichtsverband met zijn beide andere groepen aan de Noordzijde van den kunstweg gelegen, daar een boomgaard het uitzicht belette. De groepsopstelling waarbij hij zich bevond, werd door mortieren bevuurd, waardoor de sectiecommandant tegen den grond werd geslagen en een man werd gewond.
De plaats van den mortier was niet te ontdekken, spoedig schoot een tweede mortier van rechts.
Het lukte niet goed verbinding met het op korten afstand achterwaarts staande stuk 6 veld te verkrijgen. De groepscommandant werd door een mortierschot met schietschild en al van de borst wering geslingerd, doch mankeerde niets. Eenige geweren werden door de schietsleuven heen stuk geschoten. Twee soldaten sneuvelden door schoten door de schietgaten.
Tenslotte werd de groep geheel omsingeld en werd de bezetting door bedreiging met handgranaten tot overgave gedwongen te ongeveer 11.30.

De beide andere groepen trof hetzelfde lot. Het stuk 6 veld aan den Haarweg heeft eenige schoten gelost, doch de bediening is spoedig gevangen genomen.
De bediening heeft een witte vlag op de groepsopstelling van den commandant der 3e sectie gezien. Deze sectiecommandant zelf weet daar niets van, zoodat de mogelijkheid bestaat, dat de Duitschers deze na verovering hebben geplaatst.

In den commandopost van den Compagniescommandant was door het terugtrekken der sectie - 19 R.I., de eigen 4e sectie en een aantal mannen der 1e sectie een voor deze commandopost veel te uitgebreide bezetting samengestroomd (circa 40 man). Te ongeveer 13.00 uur (terwijl de voorste groepen der 1e sectie zich nog verdedigden) was de commandopost geheel omsingeld.
Er heerschte een moedelooze stemming, voor een deel als gevolg van het machtelooze gevoel met een onzichtbare vijand te strijden.
Een energieke verdediging was met deze menschen wel niet goed mogelijk, doch er ging van de aanwezige officieren geen leiding en bezieling uit (Betwijfeld wordt of de Compagniescommandant lichamelijk geheel fit was. Een bericht duidt erop, dat hij ondanks een maagstoornis, waaraan hij leed, het bevel over zijn compagnie wilde voeren.)

De gedachte van actief optreden uit het terrein buiten de opstellingen schijnt niet te zijn opgekomen.
Te ongeveer 13.00 besloot de Compagniescommandant tot overgave, hetgeen geschiedde door het uitsteken van een witte lap.
De gevangenneming was toen spoedig geschied.
(p) Eenige soldaten hebben kans gezien, tevoren nog te vluchten naar de hoofdweerstandsstrook.

De Bataljonscommandant ontving berichten omtrent hetgeen op den Noordvleugel geschiedde. Hij heeft getracht, een voorbereid artillerievuur op de samenkomst van Nieuwe kanaal en Rijnsteeg te doen afgeven, doch deze aanvraag is niet meer doorgekomen, daar de verbindingen naar achteren waren verbroken.
Reeds te ongeveer 10.00 was de telefonische verbinding met Commandant 8 R.I. gestoord. Aanvankelijk kon nog gebruik worden gemaakt van de telefoon van den artillerie-officier-inlichter (a.o.i.), welke wel af en toe gestoord werd, doch overigens aanvankelijk goed werkte, totdat ook deze te 10.30 door vijandelijk vuur uitviel.
Het ultra kortegolf toestel (u.k.g.) van den a.o.i. had uitkomst kunnen brengen, doch de batterij bleek uitgeput, zoodat het toestel, dat aanvankelijk in een nis was opgesteld, daarin niet voldoende werking had en buiten moest worden opgesteld; later werd het, geheel onbruikbaar, zoodat het naar achteren werd gezonden ter vervanging. Een nieuw toestel heeft den Voorpostencommandant niet meer bereikt.

(n) Ordonnansen konden, volgens mededeeling van den Bataljonscommandant, door het artillerie - en infanterievuur des vijands niet meer doorkomen (uit de voorposten terugtrekkenden hebben de hoofdweerstandsstrook wel bereikt), terwijl optische verbinding door de begroeiing niet meer mogelijk was. Dit was volgens den Bataljonscommandant reeds bij oefeningen gebleken ((o) Van den Grebbeberg af had men echter inzicht in tal van terreindeelen in en achter de voorposten. De fabriek Plasserwaard waar een waarnemingspost was gevestigd, welke voortdurend in verbinding heeft gestaan met den Bataljonscommandant was van den Grebbeberg af zeer goed te zien. Blijkbaar heeft hier dus in den voorbereidingstijd een organisatorische vooruitziende blik ontbroken).
De aanvragen uit de voorste lijn kwamen zeer moeilijk en vertraagd of in het geheel niet door bij den Bataljonscommandant. De Bataljonscommandant was dus vrijwel zonder verbinding, en de nadien nog voor en in de voorposten afgegeven artillerievuren hadden plaats op waarneming uit de frontlijn.

Toen de verbindingen waren uitgeschakeld, heeft de a.o.i. zich naar de Steenfabriek Plasserwaard begeven, waar zich een waarnemingspost bevond, teneinde iets van het uitwerkingsvuur waar te nemen, hetgeen niet gelukte. Op den terugweg naar den commandopost ontmoette hij terugtrekken de Infanterie die (vermoedelijk) overdreven verhalen vertelden. Het in het terrein vallende vuur gaf den indruk, dat de commandopost niet meer te bereiken was. De a.o.i. is toen naar de Grebbesluis gegaan om daar verband op te nemen, daarna naar den Afdeelingscommandant, die hem opdracht gaf, te zoeken naar de nieuwe u.k.g.-groep, welke de Afdeelingscommandant had uitgezonden, om de verbinding te herstellen.

De a.o.i. heeft deze u.k.g. post niet gevonden, hetgeen achteraf begrijpelijk is, daar deze groep, de Grebbesluis willende passeeren, terecht kwam in eigen artillerievuur (stormvuur), dat juist ontketend werd voor den Grebbeberg, waarna de groep zich had gedekt in een kelder van een huis. De a.o.i. is de Grift overgetrokken en langs den Grebbedijk naar voren gegaan, waar hij te ongeveer 17.00 ter hoogte van den weg naar het Pontveer een sectie op den terugtocht ontmoette, waarvan hij vernam, dat verder gaan onmogelijk was. Zwemmende heeft hij daarop den Rijn overgestoken en via Brigade A Elst bereikt, waar hij geneeskundig is behandeld.

Tengevolge van een en ander was hij niet op den commandopost van Commandant III-8 R.I. aanwezig, toen deze bemerkte dat de voorposten van het Noorden af werden opgerold.
Waarschijnlijk zou deze a.o.i. beter gehandeld hebben, indien hij, in stede van zich naar den waarnemingspost te begeven alles in het werk had gesteld, om de verbinding met de artillerie te herstellen.
Het verschijnen van witte vlaggen op de steunpunten der 3e sectie der 3e Compagnie was te ongeveer 11.30 aan den Bataljonscommandant gemeld. Daar deze geen verbinding meer had met Commandant 3e compagnie, zond hij zijn Luitenant adjudant uit om te verkennen, wat daar plaats had.
Deze wist onder eigen en vijandelijk infanterievuur en onder artillerievuur te ongeveer 13.00 via commandopost - Commandant Mitrailleurcompagnie een punt te bereiken, ongeveer 100 m Westelijk van den commandopost van Commandant 3e compagnie, vanwaar hij op dien commandopost witte vlaggen zag staan. Het terrein lag onder mitrailleurvuur, zoodat hij van verder naderen moest afzien.

De 4e sectie zware mitrailleurs stond met het front naar het Zuidoosten. De opstellingen waren zoodanig, dat in Noordelijke richting, waaruit de sectie thans werd bedreigd, niet kon worden gevuurd, tenzij de mitrailleurs boven op de rugweren werden geplaatst. Toen op de stellingen van de 3e Sectie witte vlaggen werden gezien, werd een stuk boven op de dekking in stelling gebracht om vuur in Oostelijke richting uit te brengen.
De Luitenant adjudant deed op zijn terugweg eenige stukken op de dekkingen in stelling brengen met het front naar het Noorden; later werden deze in een sloot in stelling gebracht.

Toen na eenigen tijd het vuur uit Noordelijke richting heviger werd, besloot de sergeant sectiecommandant op de hoofdweerstandsstrook terug te trekken (plusminus 13.30 uur).
Het oprollen der voorposten zette zich voort. Te ongeveer 16.00 werd de Commandant Mitrailleurcompagnie en die 3e sectie zware mitrailleurs gevangen genomen. Ook deze sectie stond front Zuidoost zoodat een stuk op de borstwering in stelling moest worden gebracht.
Een korporaal (Hottinga) heeft, toen hij vernam, dat de Compagniescommandant besloot tot overgave, zich daar tijdig onttrokken, de hoofdweerstandsstrook bereikt en daar nog aan den strijd deelgenomen.

Intusschen had de vijand ook voor het Zuidelijk vak niet stil gezeten.
De Commandant der 1e Compagnie had bevolen, dat, wanneer een groep zich op de een of andere wijze niet meer kon handhaven, deze eerst op zijn bevel terug mocht trekken op de oude achterwaarts gelegen opstellingen, die door het vooruitbrengen der voorposten waren verlaten. Na het vallen der 3e sectie van de 3e compagnie werd de 4e sectie van de 1e compagnie in de Noordflank genomen, nadat de sectie sedert ongeveer 11.30 in vuurgevecht was gewikkeld met Duitschers, die de voorste groep met in de nabijheid staande zware mitrailleurs hadden overrompeld.

Hierboven hebben wij reeds gezien, dat de zware mitrailleurs bij den Rijn en het stuk 6 veld op den Grebbedijk buiten gevecht werden gesteld en dat vervanging van die wapens niet is gelukt. De Commandant der rechtervoorsectie der 1e compagnie bemerkte te ongeveer 11.30., dat zijn linkervoorste groep en het zich daarbij bevindende stuk zware mitrailleur (waarbij de sectiecommandant) werd gevangen genomen. Later is gebleken, dat deze zonder vijand te hebben gezien, werd omsingeld. Hij poogde met de middelste (achterste) groep waarbij zich bevond, te hulp te snellen, doch kwam daarbij in het vuur van de linkerachterste groep der 4e sectie, welke aan den kunstweg stond, zoodat hij zijn pogingen moest staken.

Rechts en links niet meer beveiligd en zelf geen uitzicht hebbende, besloot hij terug te trekken op de oude opstellingen. Hij gaf daartoe last aan de beide intacte groepen (12.00).
Voor zijn persoon aankomende bij de linkervoorste groep der achter gelegen 1e sectie zag hij, dat de bezetting aldaar mede wilde terugtrekken. Hij besloot daar te blijven en het bevel op zich te nemen.
Van een der groepen zijner eigen sectie wist hij mitrailleurschutter en helper, die niet met den eigen groepscommandant hadden kunnen medekomen door het gewicht van den mitrailleur, aan te houden, zoodat hij over twee mitrailleurs beschikte.
Spoedig zag hij hij de Duitschers linksvoor naderen in de richting van de 4e sectie, hij kon daarop schuin vuur afgeven door de mitrailleur bovenop de borstwering te plaatsen. De Duitschers werden tevens onder vuur genomen door de 4e sectie, zoodat de Duitschers vele verliezen leden en de voorwaartsche beweging werd vertraagd.
De Duitschers trokken zich terug en verschenen te ongeveer 15.00 voor de beide groepen der le sectie, die na een verdediging, waarbij de cadet-vaandrig (red. G.J. Bijlsma), commandant der voorste sectie zich duchtig weerde met de groep, waarbij hij zich bevond, krijgsgevangen werden genomen.
Hij zelf werd liggende op den rugweer gewond en bewusteloos en ontdekte later - bijkomende - dat de groepen door de Duitschers waren genomen. Het grootste deel der bezetting dezer beide groepen is gesneuveld.

Bij de 4e sectie was het verloop als volgt: Nadat de 3e sectie van de 3e compagnie was gevallen namen de Duitschers de ter hoogte van kp. 2.2. staande groep flankeerend onder vuur. De groep had in front geen vijand gezien. De groepscommandant kon door de schietgaten het vuur niet beantwoorden en heeft vermoedelijk niet den moed gehad zijn mitrailleur overbanks te doen vuren. Hij is teruggetrokken, vermoedelijk door de terreinen achter de huizen, want zijn sectiecommandant bij de opstelling bij kp. 1.8 heeft hem niet zien passeeren. De menschen dezer groep zijn op de hoofdweerstandsstrook teruggetrokken; de groepscommandant heeft ter hoogte van de provinciegrens zijn sectiecommandant teruggevonden (Deze groepscommandant had den vorigen dat op terugkomende lichte troepen doen vuren).
De bediening van het stuk 6 veld is toen eveneens teruggetrokken, na het stuk onbruikbaar te hebben gemaakt. Zij hebben zich bij de grenshoeve (provinciegrens) nog eenigen tijd genesteld doch zijn op de hoofdweerstandsstrook teruggetrokken.
De Commandant der 4e sectie, die zich aan den kunstweg bevond heeft zooals we reeds mededeelden, de voor zijn sectie verschijnende Duitschers onder vuur genomen.

Te ongeveer 13.00 ontving hij vuur uit Noordelijke richting en achterwaarts, zoodat hij zich voelde omsingeld te zijn. Hij is daarop steeds het vijandelijk vuur beantwoordende langs den weg teruggetrokken op de achter hem liggende groep der 3e sectie, die hij verlaten vond. Aldaar heeft hij weder het vuur uit Noordelijke richting beantwoord; de achterliggende boerderij, waar zich voorraden bevonden doen verbranden en nabij de grenshoeve weder de groepscommandant der linker voorste groep en later zijn rechter achterste groep getroffen. Daarna is hij ondanks ontvangen bevel met verschillende andere menschen teruggetrokken. De sectiecommandant ontmoette den Luitenant adjudant van het Bat. (die terugkwam van zijn verkenning, zie hiervoor) welke zeide, dat het noodig was naar het Noorden een nieuw scherm te vormen en als uiterste terugtochtsrichting aangaf de Steenfabriek "De Blauwe Kamer".
Nadat ook de sectie zware mitrailleurs bij Anna's Hoeve bleek te zijn gevallen, is de sectiecommandant met eenige mannen teruggetrokken langs den weg op den Grebbelinie en vervolgens weder naar voren gegaan langs den Grebbedijk naar de fabriek "De Blauwe Kamer", waar hij den commandant der 1e sectie heeft getroffen en waar hij onder vuur kwam van een zware mitrailleur in koepel 3a in het Zuidelijke bastion (zie verder bij Commandant 1e sectie) De rechtergroep der 4e sectie is op eigen gezag op den Bataljons commandopost teruggetrokken, heeft aldaar nog aan de verdediging deelgenomen en is aldaar gevangen genomen.

De commandant der 1e sectie, die zich bij de achterste groepsopstelling ophield, heeft bemerkt, dat zijn voorste groepen door de Duitschers waren vermeesterd en kreeg te ongeveer 16.00 den vijand voor zich.
Na eenigen tijd weerstand te hebben geboden, is hij op de oude opstelling bij De Dooven teruggegaan met zijn groep en vervolgens in de richting van den Grebbeberg. Bij de samenkomst met den weg naar het Pontveer trof hij den Vaandrig (red. Nahuijsen) commandant der 4e sectie, die via Grebbesluis naar de Blauwe Kamer op weg was. Zij kwamen onder vuur van zware mitrailleurs van den Grebbeberg. Gebleken is, dat dit werd afgegeven uit kazemat 3a op het meest Zuidelijke bastion, waar de stukscommandant geen kijker had en meende met Duitschers te doen te hebben.

Nadat hij met met een witte doek had trachten kenbaar te maken dat het eigen troepen waren, zijn zij teruggeweken op De Blauwe Kamer. Zijn groep was aangegroeid met anderen waaronder de eenig overbleven gewonde man van zijn rechtervoorste groep, terwijl zich eveneens daarbij de a.o.i. aansloot, die op zoek naar de nieuwe u.k.g. groep, den commandant 1e Sectie bij de Steenoven trof.
Zooals eerder medegedeeld, zwom de a.o.i. Den Rijn over en heeft hij via Brigade A Elst bereikt.
De Commandant 1e sectie - 1e compagnie trok met een bootje van de gierpont over den Rijn en is aanvankelijk bij Commandant 46 R.I. van Brigade A te Kesteren terecht gekomen. Van 11/12 Mei is ergens in de Betuwe overnacht, van 12/13 Mei te Wijk bij Duurstede en op 12 Mei werd de Goederentrein te Werkhoven bereikt.

Van de 3e Sectie, onder bevel van sergeant-majoor-instructeur Blom was, zooals wij reeds hebben medegedeeld, de linker voorste groep te ongeveer 14.00 verdwenen. Hieromtrent is het volgende gebleken: nadat reeds eenige soldaten van omliggende groepen langs deze groep waren teruggetrokken, trok op een gegeven oogenblik een hele groep langs waarvan het personeel mededeelde "wij moeten terug, want alles heeft zich overgegeven". De groepscommandant zag inderdaad bij de nevencompagnie witte vlaggen op de stellingen en is daarna ook maar teruggetrokken op den commandopost van de Bataljonscommandant. Deze heeft de groep naar de kunstweg teruggezonden, waar de groepscommandant bij vaandrig (red. Nahuijsen) commandant der 4e sectie bleef, onder wiens bevel hij zich heeft gesteld met de mannen, die hem van zijn groep nog restten.
De rechtergroep der sectie schijnt, kort nadat de vaandrig Tack met zijn sectie zware mitrailleurs was teruggetrokken eveneens op de hoofdweerstandsstrook te zijn teruggegaan.

De sectiecommandant zelf, die zich bij de middelste groep aan de Wageningsche Afweg bevond, kreeg na het uitvallen der voorste sectiën den vijand voor zich. Hij heeft zich met de groep krachtig verweerd, doch heeft zich tenslotte, van alle zijden omsingeld, te ongeveer 17.00 moeten overgeven. Volgens zijn medeedeling is van de groep waarbij hij zich bevond geen man eigenmachtig teruggetrokken.

Bij de 2e sectie zware mitrailleurs (onder vaandrig Tack), welke zich ter hoogte van voornoemde sectie bevond, was het moreel van den aanvang af' niet hoog. Terwijl overal het gevecht in vollen gang was, vertoonden zich door het gebrek aan uitzicht voor de sectie geen doelen; zooals ook op vele plaatsen elders tijdens de oorlogsdagen is gebleken, hield het moreel van hen, die werkeloos of zonder doelen moesten zitten afwachten het niet uit, in tegenstelling met hen, die een omlijnde taak hadden uit te voeren, welke hen geheel in beslag nam, zooals b.v. de verbindingstroepen.

De onderofficieren oefenden voortdurend druk uit op den vaandrig sectiecommandant, om te mogen terugtrekken, hetgeen deze aanvankelijk weigerde doch waarvoor hij tenslotte schijnt te zijn bezweken. Omstreeks het middaguur trok hij reeds terug zonder dit aan den naburigen commandant der 3e sectie tirailleurs of den Commandant der 1e compagnie te berichten en terwijl die sectie tirailleurs, stand hield. Op een zijner steunpunten stond een witte vlag.
De soldaat Mighelbrink van bedoelde tirailleursectie is deze vlag onder vuur weg gaan halen. Deze dappere soldaat schoot, toen het steunpunt van zijn sectiecommandant was omsingeld en moest worden verlaten, een Duitscher neer, hetgeen hij onmiddellijk met den dood moest bekoopen.

Te ongeveer 16.30 was de commandopost van den Bataljonscommandant omsingeld. Hij werd verdedigd met behulp van een groep, die van elders op den commandopost was teruggetrokken. De Bataljonscommandant werd met zijn personeel gevangen genomen, hetgeen werd waargenomen door Commandant 1e compagnie. Kort daarna, tusschen 16.45 en 17.00 werd ook diens commandopost omsingeld en plotseling onder het geroep "heraus" beschoten. Het pleit was hier spoedig beslist.
Te omstreeks 17.00 waren alzoo de voorposten volledig opgeruimd.

In den loop van den dag was uit de uitkijkpost op den Grebbeberg waargenomen, dat op verschillende opstellingen in de voorposten witte vlaggen stonden.
Te ongeveer 13.00 werd bij I-8 R.I. het stormvuursein afgegeven, I-8 R.A. gaf daarop te 13.15 het voorbereide stormvuur af voor het hoornwerk ter weerszijden van den kunstweg Grebbe - Wageningen.
Aanleiding hiertoe was, dat de Commandant 3e sectie M.C.-I-8 R.I. den vijand sprongsgewijs verspreid zag naderen en deze onder vuur hield.
De artillerieofficier waarnemer kon van zijn stukgeschoten waarnemingspost geen gebruik meer maken en had zich opgesteld in den uitkijkpost van genoemde sectie.
Toen de vijand tot ongeveer 700 m genaderd was tot ter hoogte van de plaats waar een stormvuur was voorbereid, vroeg hij de a.o.i. dit vuur te doen afgeven.
Eveneens vroeg hij mortiervuur aan, dat gelijktijdig met het artillerievuur. los kwam.
Deze vuren hebben den vijand veel verliezen bezorgd.

Vervolgens gaf 2-I-8 R.A. een aantal vuren af achter de voorposten op doelen, welke van den waarnemingspost van deze batterij in het voorterrein werden waargenomen en van dien post uit door een officier werden geleid. De vuren hadden plaats gedeeltelijk op initiatief van dien officier, gedeeltelijk na machtiging van den Afdelingscommandant of de D.A.C.
Achtereenvolgens werd vuur afgegeven:
te 15.40 en 16.00 op ontdekte artillerie (infanteriegeschut ?) op den Haarweg. Hoewel de plaats niet nauwkeurig is vermeld, ligt het vermoeden voor de hand, dat deze zich bevond nabij de opstellingen van de 4e sectie - M.C. (de tirailleursectie op den Haarweg was te ongeveer 12.00 gevangen genomen; de 4e sectie – M.C. was ongeveer 13.30 teruggetrokken);
16.05 op een steunpunt der voorposten waarin de bediening der vorenbedoelde artillerie zich had gedekt;
17.00 en 17.10 tankende auto's bij een garage aan den Haarweg (snijpunt met vt. lijn 173).

Het is te betreuren, dat tengevolge van het spoedig uitvallen der verbindingen de artilleriesteun onvoldoende is geweest. Achteraf bezien is het jammer, dat de a.o.i. op het oogenblik dat de voorpostencommandant tot de conclusie kwam, dat zijn voorposten werden opgerold, niet aanwezig was. Ware deze a.o.i. met deze wetenschap en zijn plaatselijke kennis bij den Afdelingscommandant gekomen om het verband te herstellen dan was wellicht het gevolg nog geweest, dat door krachtige vuren de vijand werd opgehouden.

Zooals vanzelf spreekt is dat intusschen slechts een achteraf theoretisch beredeneerde mogelijkheid.
Vermelding verdient in dit verband, dat bij 2-I-8 R.A., voordat artillerie op den Haarweg was waargenomen, reeds te 15.00 een Duitsche infanterie-afdeeling was gezien ter sterkte van ongeveer 60 man tusschen twee steunpunten der voorposten in.
De Afdelingscommandant gaf echter geen machtiging tot vuren, omdat hij - althans volgens mededeeling van een officier - dit doel niet belangrijk vond. Een dergelijk standpunt hoorde men in vredestijd ten onzent meer verkondigen.
De Afdelingscommandant zou echter bij een juister inzicht in den toestand hebben geconcludeerd, dat blijkbaar de voorposten was doorbroken en dat dus het brengen van artillerievuur op die waargenomen infanterie-afdeeling (die vermoedelijk toch wel niet de eenige was) van het allerhoogste belang was.

De a.o.i. van den Voorpostencommandant was te 14.10 bij den Afdelingscommandant gekomen, doch daar hij den commandopost van Commandant III-8 R.I. naar schatting te ongeveer 10.30 had verlaten was hij niet op de hoogte van den toestand.
Immers, nadat de Voorpostencommandant in den loop van den morgen reeds een bericht van Commandant 3-III-8 R.I. had ontvangen, dat de linkervleugel geen stand zou kunnen houden had hij te 11.30 bericht gekregen, dat een witte vlag stond op een steunpunt van den Haarweg; de uitgezonden Luitenant adjudant moet te ongeveer 14.00 bij den Bataljonscommandant zijn teruggekomen met zijn bericht omtrent het vallen van den commandopost Commandant 3-III-8 R.I.
Deze wetenschap zou voor den Afdelingscommandant van groote waarde zijn geweest.

Uit het voorenstaande volgt wel, dat de intensieve samenwerking infanterie-artillerie, als gevolg van gebrek aan praktijk, te wenschen overliet, terwijl deze juist bij de tegenpartij uitmuntend was. (doorgehaald)

De gevangen genomen officieren, onderofficieren, korporaals en soldaten werden naar Wageningen afgevoerd en vandaar via Arnhem naar Duitschland.

Volgens mededeeling van een hunner bevonden zich zeer veel Duitsche troepen op en voor den Wageningsche berg in een toestand, die deed blijken, dat men zich weinig bedreigd achtte. Vijandelijk artillerie, in stelling nabij samenkomst van den kunstweg Wageningen - Arnhem en Diedenweg vuurde hevig.

Een deel van het personeel der voorposten is op de hoofdweerstandsstrook teruggetrokken. Sommigen hebben zich daar bij de strijdende troepen gevoegd, anderen zijn doorgetrokken tot achter de hoofdweerstandsstrook gelegen oorden.
De verhalen, die deze menschen op hun doortocht vertelden, waren niet van dien aard, dat het moreel van de bezetting van de hoofdweerstandsstrook daardoor steeg. De compagnieën aldaar zonden dit personeel dan ook maar spoedig door.

Alvorens het verdere verloop der gebeurtenissen te beschrijven, is het noodig, met een enkel woord de balans op te maken van dezen dag.

Uit het verloop van den Duitschen aanval blijkt, dat deze zeer goed van de zwakste plek wist gebruik te maken; het terrein Noordelijk van Wageningen leende zich zeer goed, om van daaruit den aanval in te zetten, terwijl de vijand kon verwachten, dat de Westelijke uitgang van Wageningen onder krachtig artillerievuur zou worden genomen, zoodra hij zich daar vertoonde.
Dat dit laatste in betrekkelijk geringe mate heeft plaatsgehad, was een meevaller, doch het is niet onmogelijk, dat reeds afgegeven vuren hem er toe hebben gebracht, zich in het Zuiden aanvankelijk meer terug te houden.

Er is reeds op gewezen, dat de aanvaller bestond uit uitstekende geoefende troepen, die de hem zoo gul geboden mogelijkheden, welke in het niet opgeruimde terrein aanwezig waren, wist uit te buiten.
Bovendien is destijds uit buitgemaakte kaarten gebleken, hoe nauwkeurig deze tegenstander op de hoogte was van onze stellingen.
De weerstand, welke door de voorposten is geboden, is tegengevallen. Men had er meer van verwacht en het oordeel over de voorposten is buitengewoon hard geweest, zooals hierna zal blijken.
Het is echter noodzakelijk, te wijzen op het volgende.

De commandanten hebben zich van den beginne af vergist in den tegenstander. Men meende te maken te hebben met een zeer driest optredende afdeeling van geringe sterkte. Vermoedelijk is naast het voortbouwen op de eerste berichten omtrent hetgeen bij doortocht te Arnhem was waargenomen, de oorzaak van die onderschatting het uitmuntende gebruik maken van het terrein door de Duitschers, waardoor men steeds maar zeer weinigen zag.
1n werkelijkheid had men te doen met de voorhoede van een Duitsche Divisie.
Daartegenover bestonden onze voorposten uit twee en een kwart compagnie tirailleurs, een compagnie zware mitrailleurs en 4 stukken 6 veld welke voorposten opgesteld stonden over een front van 2 1/2 km(het front van Rijn tot inundatie was ruim 3 km), een front waarop men volgens de theorie van onze voorschriften de hardnekkig verdediging kan voeren met een Regiment onder gunstige omstandigheden (b.v. achter een rivier) doch waarvoor in voor den aanval gunstig terrein toch meer troepen noodig zijn.
De taak van weerstandbiedende voorposten den vijand tot ontwikkeling dwingen (zoodat hij zijn krachten toont), hem oponthoud te bezorgen en aldus tijd te geven aan de bezetting van de hoofdweerstandsstrook, om voor de hardnekkige verdediging gereed te zijn.

Welnu, de tegenstander heeft van het ochtend krieken tot ongeveer 17.00 in den middag werk gehad, om de geheele voorposten op te ruimen (Uit een inlichting van een betrouwbaar overheidspersoon afkomstig, blijkt, dat de Duitschers in den avond van 11 Mei tot de conclusie waren gekomen, dat de weerstand veel krachtiger was, dan zij hadden verwacht en van oordeel waren, dat de aankomst van zware artillerie noodzakelijk was, om den aanval door te zetten).

Was hier veel meer te verwachten ?
Verschillende gevangen genomen officieren hebben gezien, dat de Duitschers vrij veel verliezen hebben geleden. Ontkend kan echter niet worden, dat op vele plaatsen ernstiger weerstand had kunnen worden geboden, dat men zich te veel heeft vastgeklampt aan de in 8 maanden arbeid opgeworpen werkjes, dat het initiatief te wenschen heeft overgelaten en, helaas ook, dat velen hun plicht niet ten volle hebben begrepen en ten slotte, dat de werkelijke vakkennis te kort schoot.
Hierop zal echter nog worden teruggekomen, nadat de verdediging van de hoofdweerstandsstrook zal zijn besproken.
Tot zoolang dient het oordeel te worden opgeschort en men herleze nog even, hetgeen hiervoor geschreven is voor de beschrijving van den eigenlijken strijd.
Een bedenkelijk verschijnsel is intusschen, dat van de voorposten niet een officier is gesneuveld. (Een vaandrig is zwaar gewond bij den verdediging en door een toeval aan de dood ontsnapt.)

Men kan vastellen, dat aan onze zijde te groote weerstandskracht is verwacht van de voorposten, terwijl anderzijds het reeds vroeger vastgestelde feit naar voren treedt, dat de krijgsmanseigenschappen van ons volk door 110 jaar vrede en overvloed niet waren gestegen.

Download brondocument in PDF-formaat Brondocument
(PDF, 8.07 MB)