Rapport van reserve-eerste luitenant K.L.A. van der Leeuw

Rapport

2-II-19 R.I.

  Dit rapport betreft de handelingen van voormelde compagnie, gedurende den tijd, dat het commando werd waargenomen door ondergeteekende, reserve 1ste luitenant K.L.A. van der Leeuw.

  In den ochtend van 12 Mei te plm. 10.00 uur nam ik het commando over van den commandant reserve kapitein Besling. Aanvankelijk had niets bijzonders plaats. 's Middags te plm. 15.00 uur vervoegde ik mij op het bureau van II-19 R.I. voor een bespreking met den Bataljonscommandant. Het uiteindelijk resultaat van deze bespreking was een opdracht voor mijn compagnie om de voorbereide stelling noord van Rhenen (bij kilometerpaal 25 aan den Spoorbaan Rhenen - Veenendaal) te bezetten. Toen ik, met de bedoeling deze opdracht uit te voeren, bij mijn compagnie terugkeerde (gelegerd in en nabij het Gemeentehuis van Rhenen) vond ik haar in een noodstelling over den straatwegen tot aan den Rijn. Een en ander was geschied op bevel van kapitein van Buuren van Staf IVe Divisie met het doel teruggeslagen onderdeelen op te vangen en weer naar voren te sturen. Na overleg met den Bataljonscommandant en kapitein van Buuren bleef de compagnie in deze stelling (totdat zooveel troepen naar voren waren gegaan, dat geen doorbraak meer te vreezen was). Juist toen de rust was teruggekeerd kwam het bevel de eigen stelling te bezetten. Te 21.30 uur was deze bezetting volvoerd.

  Bij onze aankomst bleken in de stelling reeds troepen aanwezig van verschillende onderdeelen, voornamelijk van II-11 R.I., welk aantal menschen in het eerste deel van den nacht toenam tot ongeveer 180 man, waaronder eenige officieren en een sectie zware mitrailleurs. In de stelling had ik dientengevolge nog iets meer gasten, dan menschen van mijn eigen compagnie. Op een bericht aan den Bataljonscommandant betreffende deze extra aanvulling van de compagnie kreeg ik het bevel het commando over te geven aan den hoogst in rang zijnden officier i.c. kapitein Heinsma van 2-II-11 R.I. Aangezien kapitein Heinsma noch de stelling, noch het voorterrein, noch de in de stelling aanwezige menschen kende (behoudens enkele van zijn eigen compagnie) deed deze het eenig mogelijke en verstandige en liet zooveel mogelijk aan mij over, zoodat ook gedurende het in den ochtend van 13 Mei begonnen gevecht het practische commando bij mij heeft berust.

  Over den loop van het gevecht valt niet heel veel mee te deelen, te meer niet daar ik alle aantekeeningen en ontvangen berichten na mijn gevangenneming heb vernietigd. Ook was het tempo van den strijd zoodanig dat de tijd voor rustige beschouwing ontbrak. Opgemerkt moet worden, dat het onderhouden van verband met de verschillende secties zeer moeilijk was en het voor mij, door de noodzakelijkheid op een centraal punt te blijven, vrijwel onmogelijk was naar de stelling der verschillende secties te gaan. Bij de linker- en middensectie ben ik wel geweest, persoonlijk contact met den commandant rechter sectie heb ik niet gehad.

  Het vuur van de opdringende vijandelijke infanterie nam voortdurend in kracht toe, evenals het vuur van zijn artillerie, terwijl voortdurend groepjes van teruggeslagen eigen onderdeelen langs kwamen. Een stuk van de bij mij aanwezige zware mitrailleurs had ik bij mijn commandopost gehouden en heb hiermee in den loop van den middag vuur laten afgeven op vijandelijke troepen aan den rand van den Laarschen Berg. In antwoord hierop begon het vijandelijk artillerievuur steeds dichter bij mijn commandopost te vallen. Aan het eind van den middag werd de stelling door vliegtuigen gebombardeerd en met mitrailleurs beschoten. Dit had een funesten invloed op het moreel, daar de aanwezige schuilplaatsen niet waren berekend op de sterk verhoogde bezetting der stelling. Even voor en tijdens dit bombardement ontving ik bezoek van Overste Smit van 24 R.I. met wie ik overleg pleegde over hulp welke hij me beloofde te zullen bezorgen. Juist toen de Overste was vertrokken vluchtte de middelste sectie in wanorde langs me heen onder de, blijkbaar nog voorbarige mededeeling, dat de vijand zich reeds in de stelling bevond. Verband met de beide buitensecties was nu niet meer mogelijk. De commandanten ervan hebben vanaf dat oogenblik voor zichzelf moeten zorgen. Mede op advies van kapitein Heinsma besloot ik toen zelf ook terug te trekken. Hierbij ontmoette ik andermaal Overste Smit, die mij gelastte naar mijn stelling terug te gaan. Ik heb dit gedaan met zooveel menschen uit mijn omgeving als ik nog kon verzamelen. Hierbij moet ik den naam noemen van den als mijn sergeant-toegevoegd optredenden sergeant Duringhof, die ziende, dat ik terug ging, uit eigen beweging mij volgde. De hernieuwde tegenstand mocht niet lang baten. Het overschot van mijn commandogroep vocht nu als zelfstandige groep en toen de aanwezige munitie was verschoten, bleef mij niets anders over, dan andermaal terug te trekken. Bij het passeeren van de buitenbuurten van Rhenen bleek dit reeds verlaten, terwijl ook de commandopost van II-19 R.I. reeds verlaten bleek. Achteraf is mij gebleken, dat de beide buitensectieën zeer kort na mij eveneens moesten terugtrekken.

  Door het geringe contact met mijn ondercommandanten heb ik ook weinig overzicht over de gedragingen der manschappen. Zelf heb ik van allen veel hulp en medewerking gehad en moet behalve den reeds genoemden sergeant vooral eervol vermelden den dienstplichtig korporaal v.d. Knokke, die onvermoeibaar op een gevaarlijken uitkijkpost bleef en de dienstplichtige soldaten Smit, Zweers en v.h. Bolscher, die meermalen door de onder zwaar vuur staande lange verbindingsgangen (gedeeltelijk kruipgangen) naar de verschillende secties zijn gegaan voor overbrenging van bevelen en berichten.

  Na het terugtrekken vereenigde ik in Elst weer een groot deel van mijn compagnie en vertrok hiermee later naar Amerongen, waar ik het geheel weer aan kapitein Besling overgaf.

  Hiermee heb ik een zoo getrouw mogelijk relaas gegeven van de handelingen der compagnie tijdens mijn commando en rest me slechts het aanbeiden van mijn verontschuldiging, dat mijn burgerwerkkring mij zoozeer geheel in beslag nam, dat het vervullen van dezen laatste militaire taak wel wat heel erg op de lange baan werd geschoven.

Maastricht, 8 September 1940.
De reserve 1ste luitenant der Infanterie,
(get.) K.L.A. v.d. Leeuw.

Aan Regelingsbureau IVe Divisie
villa Dartheide
Leersum.

Download brondocument in PDF-formaat Brondocument
(PDF, 2.08 MB)