Verslag van vaandrig W.J. Menzo

AFSCHRIFT.

   W.J. Menzo
Vaandrig 2-II-19 R.I.
   ------------

O N D E R W E R P :
Krijgsgeschiedenis.
   --------------

Enschede, 21 Januari 1941.

Klik hier voor een uitvergroting
Situatieschets van Vaandrig W.J. Menzo, sectiecommandant 2-II-19 R.I. (Januari 1941)
  Ingevolge Uw verzoek van 10 Januari j.l. doe ik U hieronder het door U gevraagde verslag toekomen.
  Tijdens de oorlogsdagen deed ik als Sectiecommandant dienst bij 2-II-19 R.I. Mijn Compagniescommandant was Kapitein Th.J. Besling; zijn plaatsvervanger Eerste-Luitenant K.L.A. v.d. Leeuw. Het bataljon waartoe ik behoorde, was de divisie-reserve van de IVe Divisie en stond onder bevel van den Majoor J. van Apeldoorn.
  De groepscommandanten die onder mij dienden waren de sergeanten G. Voors, A.H. Smith en J. Veldman. Daar ik geen appèllijst meer heb, kan ik niet alle soldaten noemen. Zij, die ik mij nog herinner, zijn: Schokker, IJdens, Teders, Timens, Slot, ten Hove, Benjamin, Tepperik, Muis, Schaapman, Meijer, Mulder, Poelhekke, Postma, van Leusen, v.d. Kolk, van Losser, Oosterhof, Jansen, Heuten, Veeningen, ten Kate, Kisteman, Lindeman. Verder de korporaals Robaard, Visscher en Veldsink.
  Vrijdag, de 10e Mei, de eerste oorlogsdag, moest de compagnie hulp verleenen bij de evacuatie van Veenendaal. Met gevorderde fietsen vertrokken wij uit Rhenen naar Elst, waar de burgers op schepen gingen om vervolgens de Rijn af te varen.
  Helaas was deze evacuatie, welke Vrijdagmiddag begon, onvoldoende voorbereid, zoodat eerst Zaterdagmorgen, de 11e Mei, de laatste bewoners van deze gemeente met tram en vrachtauto's uit Elst vertrokken, want het bleek, dat er te weinig schepen waren. Op het laatste oogenblik konden de menschen nog met de tram en vrachtwagens worden vervoerd.
  Tijdens deze evacuatie moest ik met mijn sectie een wacht betrekken tusschen Elst en Rhenen.
  In de nacht van Vrijdag op Zaterdag begon onze artillerie, vermoedelijk 10 veld, welke niet zeer ver van ons stond opgesteld, reeds te vuren.
  Na de evacuatie vertrok de compagnie weer naar Rhenen, waar zij de geheele Zaterdag geconsigneerd bleef. De manschappen werden gelegerd in een paar huizen bij het gemeentehuis van Rhenen.
  Eenige mitrailleurs tegen luchtdoelen werden opgesteld, terwijl één sectie beurtelings piket had op het gemeentehuis. Hoofdtaak was: het controleeren van het verkeer op de groote weg Rhenen - Grebbe.
  Het zal die dag c.a. 23.00 geweest zijn, toen wij bevel kregen ons gereed te maken voor een tegenstoot, welke door het IIe bataljon moest worden uitgevoerd op de Duitsche voorposten, die zich ongeveer 800 tot 1000 meter vóór de eerste linie van de hoofdweerstandsstrook moesten bevinden, aan de beide kanten van de straatweg Grebbe - Wageningen. Twee secties van II-19 R.I. zouden daarbij een schijnaanval op de Zuidelijke flank van de Duitschers moeten doen. Deze secties werden uit onze compagnie genomen en wel die van de Tweede-Luitenant Suilen en de mijne. Luitenant Suilen zou het bevel over de afdeeling voeren.
  De weg, welke deze twee secties moesten volgen was deze: langs de straatweg Rhenen - Grebbe naar de Grift, waar wij moesten probeeren met bootjes aan de overzijde van het riviertje te komen. Daarna moesten wij verder langs de Rijndijk om zoo in de flank van de vijandelijke voorposten aan te vallen. Wanneer wij zoover waren, zou het heele bataljon doorstooten in het front van de voorposten. De hoofdmacht van het bataljon moest zich langs de weg Grebbe - Wageningen verplaatsen.
  De tegenstoot mislukte echter doordat veel tijdsverlies ontstond in het overtrekken van de Grift. Booten waren niet te vinden, zoodat overbleef, de opgeblazen sluis in de weg Wageningen - Rhenen, over te trekken.
  Hier lagen n.l. een paar smalle balken over het water en verder kon men langs een verbogen hek de overkant bereiken.
  Als eerste ben ik toen langs het hek over het water gegaan. Na mij volgden nog c.a. 10 man van mijn sectie. Wij hadden een goede dekking aan een hoop zand, die daar lag, hoewel er geen vuur op de sluis lag. Wel hoorde ik een zware mitrailleur vuren, welke langs de Rijndijk stond opgesteld. De afstand was moeilijk te schatten; zien kon ik zeer weinig. Verschillende malen zag ik lichtkogels bij de vijand omhoog gaan. Ze bleven slechts even branden, zoodat van de omgeving niets te zien was. Het begon al iets licht te worden, toen ik bevel van Luitenant Suilen kreeg om terug te keeren. Ik vernam toen, dat de tegenstoot niet door zou gaan; het zou n.l. veel te lang geduurd hebben, vóór de hoofdmacht van het bataljon de Grift gepasseerd zou zijn, want ook zij moesten op dit punt over het water.
  Wij gingen hierna terug naar Rhenen, waar we wat rust kregen. Toen wij bij de kwartieren aankwamen was het reeds dag geworden. Deze Zondag was vrij wel gelijk aan de Zaterdag. Wij bleven weer geconsigneerd, alleen kwam er wat meer spanning. Van de Divisie kregen wij bericht over diverse versterkingen, waarvan wij aan het eind van de middag alleen eenige bataljons infanterie zagen voorbij trekken naar voor gelegen stellingen. Hoever de Duitschers toen opgerukt waren, wisten wij niet.
  In de middag moest de compagnie op bevel van Kapitein Van Buuren van de Staf van de Divisie, zich ter verdediging inrichten, daar een doorbraak gevreesd werd. Deze vrees bleek echter ongegrond.
  Intusschen had de Kapitein Besling opdracht gekregen om teruggetrokken manschappen en kader weer te verzamelen en zoo mogelijk te bewapenen. De compagnie stond derhalve onder bevel van de Eerste-Luitenant v.d. Leeuw, toen wij tegen het vallen van de avond onze stellingen moesten bezetten. In mijn sectie miste ik Sergeant Veldman met zijn groep, daar deze een wacht moest betrekken bij de commandopost van de Bataljonscommandant aan de Nieuwe Veenendaalsche weg. Van een andere sectie werden een sergeant met 4 man aan de mijne toegevoegd.
  De avond ging verder rustig voorbij, zonder dat noemenswaardigheden zich voordeden. Er lag geen vuur op de stelling. In de nacht van Zaterdag op Zondag, floten er regelmatig gedurende eenige tijd, geweerschoten over onze hoofden, zonder dat wij een schot hoorden. Dit bevreemde wel eenigszins, doch ik vond het niet noodig, om alarm te maken. Het piket in elke groep bleef intusschen waakzaam.
  Nadat er niet meer geschoten werd, hoorden wij stemmen in het voorterrein, Het bleken manschappen te zijn, die waren teruggetrokken. Volgens hun zeggen, waren ze achtervolgd door de Duitschers. Vermoedelijk waren de schoten voor hun bestemd geweest. De sectie was nu dubbel op haar hoede, maar er gebeurde echter niets.
  Toen de dag (Maandag 13 Mei) aanbrak, werden na elkaar respectievelijk 12 en 19 manschappen gebracht. Het waren, evenals de 6 in de nacht gekomen menschen, alle mannen van de Zondagavond ter versterking ingezette bataljons. Zooveel mogelijk gaf ik ze een plaats, maar kon ze niet allen opstellen. Later werd aan een groot gedeelte van deze teruggetrokkenen een andere opdracht gegeven, waardoor ze uit mijn sectie vertrokken.
  Door deze gebeurtenissen was het moreel van de troep gedaald, doordat allerlei verhalen werden verteld en dit niet geheel kon worden tegengegaan.
  Inmiddels begon aan beide kanten de artillerie actief te worden. Het werd een hevig vuur, dat geruime tijd duurde. De Duitsche artillerie vuurde op een doel, dat achter ons lag en door ons niet kon worden waargenomen. Vrij zeker waren het onze artillerie opstellingen aan de Nieuwe Veenendaalsche weg, terwijl het ook vermoedelijk deze artillerie was, welke de Duitsche vuurmonden bestookte. Doordat het gezichtsveld beperkt werd door de beboschte Grebbeberg, kon ik van de uitwerking van onze artillerie niets waarnemen.
  Gedurende dit artillerievuur moest bij de commandopost van de compagnie een vrachtauto met munitie worden gelost; van dit werk nam ik de leiding op me, daar ik betrekkelijk dicht bij de sectie bleef en hier wel degelijk leiding noodig was. Onder mijn toezicht werd de munitie onder de secties verdeeld.
  In deze tijd had de Compagniescommandant zijn handen vol met het inlichten van eenige officieren waaronder een kapitein, die ook teruggetrokken waren. Deze kapitein zou als oudste het commando over de heele compagnie (+ teruggetrokken manschappen) krijgen, waarbij Luitenant v.d. Leeuw hem zou bijstaan. Overigens heb ik van deze commando wisseling niet veel gemerkt.
  Na het verdeelen van de munitie keerde ik terug naar mijn sectie, welke deze tijd onder commando van sergeant Voors had gestaan.
  Niet lang daarna konden wij waarnemen, dat zich ca. 1000 meter vóór ons, overal eigen troepen vertoonden. Wat zij van plan waren, was niet na te gaan. Op sommige punten, n.l. bij eenige boerderijen, waren deze troepen aan het verzamelen. Door de weiden zag ik weer verschillende groepen tirailleurs. Ten slotte verdwenen ze voor het grootste deel in de richting Rhenen.
  Verder kwamen ook uit het bosch op de Grebbeberg telkens eigen troepen naar beneden. Klaarblijkelijk waren zij op de terugtocht. Vaak was het moeilijk direct te constateeren of het eigen troepen waren of dat wij met de vijand te doen hadden.
  De Duitsche troepen probeerden nu uit de boschrand op de helling van de Grebbeberg, uit te breken. In den beginne schoten ze niet veel op. Voor mijn sectie was de afstand (c.a. 2 km) te groot om te vuren. Ook kon niet uit de mitrailleuropstelling geschoten worden, daar het vuurplan van de sectie op een andere aanvalsrichting gebaseerd was.
  Slechts met een zware mitrailleur, welke aan mijn sectie toegevoegd was, en op de borstweer geplaatst was, konden wij de vijand bevuren.
  Toen gebeurde iets bijzonders, n.l. tegen de helling van de Grebbeberg vertoonden zich, naar mijn schatting, c.a. 50 man, die gekleed waren in een soort witte kielen. De handen hielden zij boven het hoofd en ze bewogen zich niet. Na het doel met de zware mitrailleur beschoten te hebben, dekten ze onmiddellijk. Ze lagen dan ook precies in het vuur. Daarna hebben wij niets meer van hen gemerkt.
  Iets na den middag kwamen eenige vijandelijke vliegtuigen boven het gevechtsterrein. Eerst lieten zij op diverse plaatsen bommen vallen, waarna zij in de lengte over de stellingen van ons bataljon vlogen. Daarbij maakten zij gebruik van hun mitrailleurs. Als door een toeval werd niemand in mijn sectie door dit mitrailleurvuur getroffen.
  Na deze vliegtuigaanval kregen we een hevig onderdrukkingsvuur van de vijandelijke infanterie. Ook de Duitsche artillerie vuurde nog steeds, terwijl onze artillerie reeds geruime tijd zweeg. Door het hevige vuur, was het onmogelijk over de borstweer te zien. Het was niet mogelijk over de borstweer te vuren; de vijandelijke infanterie kwam steeds nader en ook in het schootsvak van de lichte mitrailleurs.
  Jammer genoeg weigerden na eenige tijd 2 mitrailleurs. Daar de afstand tusschen mijn sectie en de commandopost van de Compagniescommandant kort was, besloot ik onder dekking van het lage houtgewas, rechtstreeks naar de commandopost te gaan om instructies te halen. Deze was echter verlaten, terwijl ik het vuur van onze zware mitrailleurs, welke achter ons waren opgesteld, niet meer hoorde. Ook kon ik in de groep van de midden sectie, welke rechts naast ons haar opstelling had, niemand zien. Ik kon ook niet hooren, dat daar geschoten werd.
  Het werd me duidelijk, dat wij geïsoleerd zouden worden, waarna ik besloot terug te trekken.
  Nadat een gedeelte van de manschappen de stelling had verlaten, kwamen zij onder artillerievuur, waardoor de sectie niet bij elkaar kon blijven. Daar vrijwel de eenige terugtochtsweg, de autoweg, naar Elst leidde, vond ik daar mijn sectie terug. Ze waren daar opgehouden door de Luitenant v.d. Leeuw, die daar al was met de commandogroep en de midden sectie van de compagnie.
  Tijdens de terugtocht zag ik verscheidene stukken geschut met munitie verlaten in de bosschen staan. Een sectie zware mitrailleurs, welke ons moest steunen, was al eenige tijd op weg.
  In Elst werd er in allerijl een afwachtingsstelling opgeworpen, achter de Westkant van de Veerweg. We groeven ons zooveel mogelijk in. Tot een gevecht kwam het niet, daar wij vóór het zoover kwam, bevel kregen terug te trekken op Amerongen.
  Bij Kasteel Zuilenstein werd de compagnie opgevangen door den Compagniescommandant, Kapitein Besling. Hier kregen wij ons eerste warme eten na het betrekken van de stelling. De troep zag er afgemat uit.
  C.a. 2 uur zijn we in Amerongen geweest. Tegen het vallen van de avond trokken we verder terug op Cothen en vandaar op fort Honswijk. De compagnie stond nu weer onder bevel van Kapitein Besling.
  In Honswijk was bijna geheel 19 R.I. verzameld. Later op den dag kwamen er nog diverse onderdeelen bij.
  In het begin werden de wallen van het fort bezet, daar de vijand in aantocht was. Vliegtuigen vlogen over ons heen, doch bombardeerden niet, wat ons wel bevreemdde. Tegen de avond van deze dag (Dinsdag 14 Mei) wist ieder, dat het Nederlandsche Leger de wapens had neergelegd en toen de Duitschers verschenen tegen ongeveer 20.00 uur gedroeg ieder zich rustig. De wapens werden afgelegd, waarna wij naar Arnhem werden gebracht, van waaruit wij naar Duitschland gevoerd werden om geïnterneerd te worden.
  Hieronder een gebrekkige schets, door gebrek aan stafkaart, van mijn sectie.

Download brondocument in PDF-formaat Brondocument 1
(PDF, 5.85 MB)
Download brondocument in PDF-formaat Brondocument 2
(PDF, 3.40 MB)
Download brondocument in PDF-formaat Brondocument 3
(PDF, 4.11 MB)