Schrijven van reserve-kapitein T. Dales
's-Gravenhage, 3 December 1940.
Willem Lodewijklaan 1.
Waarde Heer DALES,
Het zou mij aangenaam zijn, indien U den sergeant A. DEKKER van M.C.-I-8 R.I., wonende te Nijmegen, Groenestraat 311 voor mij zoudt willen hooren, aangezien er zaken zijn in zijn diverse verklaringen aan Mevrouw LANDZAAT en aan mij, die mij duister voorkomen.
Voor zoover ik kan nagaan, is er het volgende gebeurd:
Sergeant DEKKER had een der kazematten 5/6/7 bezet en is daaruit teruggetrokken (waarom?).
Hij heeft 12/13 Mei overnacht in het Grebbehotel en is vandaar terecht gekomen in het paviljoen. Na daar een half uur te hebben vertoefd (gevochten), is hij met korporaal HOTTINGA (Spijkerstraat 255 Arnhem), sergeant VAN DALEN e.a. gevlucht via Ouwehands Dierenpark, pl. 25 spoorlijn naar Remmerden en verder.
Voor zooveel uit andere verklaringen dan de zijne valt op te maken, is hij gevlucht vóór dat het paviljoen in elkaar geschoten werd, dus m.i. vóór dat Majoor LANDZAAT sneuvelde.
Hij schrijft:
a. aan Mevrouw LANDZAAT, dat hij Majoor LANDZAAT heeft zien vallen en dat deze na getroffen te zijn, heeft gezegd: "Kerels houd stand, zooals je tot nog toe deed en ons land zal nooit verloren gaan. Vecht tot het einde voor Koningin en Vaderland".
b. aan mij, dat met den Majoor voorop korte uitvallen werden gedaan, bij een waarvan Majoor Landzaat sneuvelde, waarna hij spoedig overleed. Zijn laatste woorden waren woorden van dank en aanmoediging.
Sergeant DEKKER zegt dan daarna gevlucht te zijn en beweert dat hij en anderen in Ouwehands Dierenpark met dolk en pistool hebben gevochten en dat sergeant VAN DALEN aldaar is gesneuveld. (Dit klopt niet; volgens anderen is VAN DALEN elders gesneuveld).
Ik zou nu precies willen weten, of sergeant DEKKER Majoor LANDZAAT heeft zien sneuvelen of niet en wat er van waar is, dat de Majoor die woorden gesproken heeft, na te zijn getroffen. Ik geloof het niet.
Verder is dat van die uitvallen niet juist.
Ten slotte zegt hij, dat sergeant SCHIPPERS in het paviljoen is gesneuveld na dappere verdediging. Ik heb geen andere personen kunnen ontdekken, die mij daaromtrent konden inlichten, in het bijzonder, of deze sergeant - zij het posthume - voor een onderscheiding in aanmerking komt.
Ook daaromtrent zou ik gaarne nadere gegevens weten.
Indien U voor een en ander Uwe bemiddeling zoudt willen verleenen en daartoe bij een ondervraging bijgaande vragenlijst door DEKKER wilt doen invullen zou mij dat zeer aangenaam zijn.
Ten slotte zou het voor een voordracht voor onderscheiding van sergeant HAZEWINKEL noodig zijn een getuigenverklaring te hebben, waartoe U de soldaat VAN KESTEREN Klompstraat te Elden (gemeente Elst) wellicht een verklaring wilt doen teekenen.
(De mitrailleur van HAZEWINKEL is niet onklaar geschoten door den vijand, hijzelf maakte die onbruikbaar, toen hij moest terugtrekken).
Met vriendelijke groeten,
V.E. Nierstrasz.
Aan:
Reserve-kapitein T. DALES
Breitnerstraat 68
te ARNHEM.
-----------------
==========================================================================
Arnhem, 22 December 1940.
Aan den Hoogedelgestrenge Heer
den Heer Luitenant-Kolonel van den Generalen Staf
V.E. Nierstrasz.
Hoogedelgestrenge Heer,
Zooals ik U reeds telefonisch mededeelde, heb ik sergeant Dekker gehoord. Bijgaand doe ik U de ingevulde vragenlijst toekomen.
M.i. kan ook daaraan niet al te groote waarde worden gehecht, want in mijn bezit is een brief, den 27 Juli 1940 aan mij door Dekker geschreven en waarin hij over de gebeurtenissen in het Paviljoen schrijft:
"Tijdens de verschrikkelijke uren in het Paviljoen zijn Van Dalen en ik met enkele jongens er op uit getrokken om versterking te halen. Dit heeft mijn jonge collega echter het leven gekost, daar wij achter het Dierenpark een flink aantal vijanden ontmoetten, waardoor wij in een hevig gevecht van man tegen man raakten en dat wij later met de dolk hebben afgehandeld.
Toen ben ik met enkele jongens weer teruggekeerd, daar alle stellingen van het IIe Bataljon verlaten waren en ik dus geen hulp meer kon krijgen. Nadat het Paviljoen in brand raakte, bleef ons echter niets anders over dan ook terug te trekken. Daarna zijn we behouden, als een der laatsten in Utrecht aangekomen."
Nadat ik bovengenoemden brief van Dekker ontving ben ik naar Nijmegen gegaan, om hem te vragen of hij iets af wist van den Majoor Landzaat. Hij verklaarde mij toen, dat toen hij bij het Paviljoen terugkwam dit leeg was en hij niets van den Majoor Landzaat wist.
Verder heb ik bij mij gehad de korporaal Hottinga uit Arnhem, die ook in het Paviljoen geweest is. Hij verklaarde, dat sergeant Dekker met eenige soldaten in het Paviljoen is gekomen lang nadat daar de gevechten aan de gang waren. Dekker kwam uit Hotel Grebbeberg. (Dit klopt met de verklaring van Dekker dat hij eerst in voornoemd hotel heeft gevochten). In het Paviljoen zou Dekker of anderen gezegd hebben: "We moeten ons overgeven of terugtrekken, we houden het hier niet meer, want we zijn aan alle kanten omsingeld".
Daarop zijn Dekker, korporaal Hottinga en nog wat soldaten uit het Paviljoen verdwenen en via stellingen II-8 R.I. naar Utrecht ontkomen. Onderweg is niet meer gevochten, ook niet met de dolk, zooals Dekker mij schreef.
Ik geloof voor mijzelf, dat Dekker, nadat hij uit het Paviljoen is gegaan daar in het geheel niet meer is teruggekeerd. Ook daarom meen ik dat te mogen aannemen omdat ik zelf, nadat het Paviljoen ineengestort was, mij nog enkele uren in den kelder verborgen heb gehouden. Ik hoorde toen wel regelmatig Duitschers voorbij tirailleeren en toen ik nog eens boven aan de keldertrap luisterde, waarvan de deur nog half geopend kon worden, heb ik in het Paviljoen zelf niets hoegenaamd meer gehoord.
Wat die korte uitvallen betreft vanuit het Paviljoen: dit is zeer zeker niet waar.
Van sergeant Schippers heeft Dekker mij verklaard, dat hij dien op de W.C. heeft zien staan. Of hij daar gesneuveld is wist hij niet.
Wat betreft de getuigenverklaring voor sergeant Hazewinkel's onderscheiding c.q. daarmee ben ik nog doende en zal U die toezenden, zoodra in mijn bezit.
Tot zoover Uw brief van 3 dezer.
Wat mijn onderhoud met korporaal Hottinga betreft, meen ik goed te doen U daarvan nog een en ander mee te deelen.
Hij behoorde tot M.C.-III-8 R.I. Tijdens de opmarsch van de Duitschers, kon hij met z'n stuk geen vuur brengen op de aanvallers. Met toestemming van zijn Sectiecommandant Luitenant Ter Horst, heeft hij toen z'n stuk bovenop de opstelling geplaatst en is er zelf achter gaan liggen vuren. Terwijl hij nog bezig was te vuren is de Luitenant Ter Horst naar hem toegekomen en heeft gezegd het vuren te staken omdat ze zich over moesten geven. Hottinga zou dit geweigerd hebben en gezegd hebben: dan ga ik terug naar de Grebbeberg. Toen niemand mee wilde gaan is hij alleen teruggetrokken en terechtgekomen bij het stuk van sergeant Hazewinkel. Zijn relaas daarover klopt vrijwel met wat ik van Luitenant Londo over Hazewinkel vernam. Alleen zei Hottinga nu, dat de mitrailleur van Hazewinkel vastgeloopen was, wegens gebrek aan olie en water. Hottinga zou zelf als schutter bij Hazewinkel zijn opgetreden.
Op mijn vraag aan Hottinga, of, toen hij bevel kreeg van Luitenant Ter Horst het vuur te staken (in de voorposten dus nog) er toen al veel verliezen waren, was het antwoord: "Geen enkel verlies hadden we nog". Van de heele Mitrailleurcompagnie zijn er maar 4 gesneuveld en dat was nog tijdens het vuur vanaf de Grebbeberg nadat ze gevangen genomen waren. Als het juist zou blijken, dat deze korporaal zich eerst zoo gedragen heeft in de voorposten, daarna bij Hazewinkel en ten slotte in het paviljoen heeft gevochten, komt hij dan wellicht voor een onderscheiding in aanmerking, heb ik mij afgevraagd. Dit laat ik echter gaarne aan U over.
De reserve-kapitein,
(get.) Dales.
Aan
den Heer Luitenant-Kolonel der Generalen Staf,
V.E. Nierstrasz.
|
