Begrippen en verklaringen
Op deze pagina worden verklarende teksten opgenomen voor militairtechnische termen en begrippen [vakjargon]. Zodoende wordt een beknopte uitleg gegeven bij vaktechnische termen en begrippen die veel voorkomen in de teksten op de site en in andere publicaties. Nadrukkelijk wordt erbij gemeld dat daar waar de tijdgeest een rol speelt bij de uitleg, de contemporaine uitleg is gebruikt.
Categorie Strategie
Blitzkrieg
Blitzkrieg is in feite een begrip dat pas tijdens de oorlog als zodanig werd gebruikt, vermoedelijk als betiteling voor de aanduiding van Fall Gelb. In feite is het de mechanische bewegingsoorlog waarbij de meeste kracht en macht concentrisch wordt ingezet - ofwel met zwaartepunten op een of meerdere fronten. Als de concentrische component gelukt, en dus een beslissende doorbraak is bereikt, kenmerkt de strategie zich door het omvormen naar eccentrische bewegingen waarbij de omvatte of achtergebleven vijand vanuit alle posities wordt opgeruimd.
Blitzkrieg als begip wordt nogal eens verkeerd uitgelegd of misbruikt. In feite is het een door de Pruisen bedachte strategie uit de 19de eeuw, met een tactische component, die met de komst van de tank, de radioverbinding en het vliegtuig door de Duitsers na WOI nog eens een extra kwaliteitsimpuls ontving.
De Blitzkrieg op macro [strategisch] niveau staat voor een snelle overvalling van het belaagde land/gebied, waarbij de strategie erop gericht is binnen de kortste keren de overwinning te behalen. Op dit niveau kan de operatie Fall Gelb tegen de lage landen en Frankrijk worden getypeerd. Het plan van Von Manstein met de gepantserde zeis door de Ardennen richting kust [concentrisch optreden], en de noordelijke beweging richting Antwerpen staat model voor de Duitse strategische Blitzkrieg. De tegenstander werd overrompeld, ingehaald en omsingeld. Hierna volgt een excentrisch optreden [Kesselschlacht], ofwel alle troepen richten zich op het vernietigen van de omsingelde troepen. Ook de overvalling van Denemarken of de poging tot overvalling van het Regeringscentum van Nederland horen tot het macro strategische begrip van Blitzkrieg. Letterlijk een oorlog die bliksemsnel beslist wordt.
De tactische componten - of het meso of micro strategische niveau - is een nadere beschouwing van de Duitse strijdmethode die zelfs vandaag de dag nog wordt toegepast. De 2e Golfoorlog was een sprekend voorbeeld van een Blitzkrieg, zowel op hoog als op lager strategisch niveau.
Deze tactische component vertaalt zich in de nadruk op de snelle mechanische bewegingsoorlog waarbij de eigen sterkte op een geconcentreerd punt wordt losgelaten, waarbij lokaal een groot overwicht ontstaat. De aanvallende speerpunt wordt gevormd door snelle eenheden, mechanische wapens en ondersteund door een tactische luchtmacht. Deze eenheden zorgen voor de concentrische component.
Hierachter volgen de secundaire eenheden en de ondersteuningseenheden. Door een snelle penetratie dient de tegenstander zich te reorganiseren, waarbij de aanvaller tracht sneller en harder door te stoten dan de verdediger zich kan reorganiseren. De achterop komende eenheden dienen met de gedesorganiseerde achterblijvers af te rekenen door middel van eccentrisch optreden, terwijl de speerpunt concentrisch doorraast tot het einddoel is bereikt. Essentieel is dat het momentum niet verloren gaat, verbindingen juist zijn geregeld en de logistiek uitzonderlijk goed is georganiseerd. Daarbij is lokaal luchtoverwicht of superioriteit een vereiste.
In de praktijk was de Blitzkrieg slechts toepasbaar tegen een aanmerkelijk zwakkere tegenstander die tactisch onhandig opereerde en weinig mobiel en dynamisch was. Een statische verdediging, zoals Nederland voerde, was in feite ideaal voor een Blitzkrieg, maar een land dat enorme voorraden mensen en materiaal had alsmede een enorm oppervlak zoals Rusland, elimineerde de essentie van de Blitzkrieg. Daarbij diende de partij die het toepaste een grote hoeveelheid wapens en middelen te hebben, en een goed getraind leger.
De Blitzkrieg was een kostbare tactiek/strategie, en was bovendien afhankelijk van een voornaam stuk onvoorspelbaarheid. In Rusland slaagde de Blitzkrieg strategie tot aan de respectievelijke slagen bij Leningrad, Moskou en Stalingrad. Hierna werd de Blitzkrieg een Sitzkrieg. Daarmee was de houdbaarheid van de doctrine voor de Duitsers verstreken. De crux waarom de Blitzkrieg strategie uiteindelijk doodbloedde in Rusland, was dat het momentum verloren ging en de enorme oppervlakken onvoldoende beveiligd konden worden. Toen uiteindelijk de Duitse logistiek het liet afweten werden de rollen omgedraaid en was het Rusland dat met de Blitzkrieg methodiek aan de haal ging.
In Nederland mei 1940 werd overigens nauwelijks een Blitzkrieg tactiek aangewend. In feite was op macro strategisch niveau de aanval op de residentie een poging door middel van een Blitz actie Nederland tot capituleren te dwingen. Maar de strijd op de grond kende geen echte Blitzkrieg component. Dat was wel het geval in België, waar de enorme pantservuist van de Duitsers concentrisch door de Geallieerde defensie stootte en vrijwel zonder oponthoud naar de kust doortrok. De achterop komende eenheden traden toen naar het zuiden op als flankverdediging en naar het noorden eccentrisch op tegen de ingesloten Geallieerde eenheden.
Franse Doctrine
De Franse doctrine is geen grijpbaar begrip in die zin dat een vaste definitie kan worden gegeven. Als er wordt gewezen op de Franse doctrine dan wordt verwezen naar het Franse strategische en algemeen militaire denken in de periode 1914-1940.
In algemen zin bedoelt men te wijzen op de Franse opvattingen van de wijze waarop een oorlog op strategisch en tactisch niveau dient te worden gevochten, en hoe men het leger en de stellingen hierop inricht. De Franse doctrine kwam tot wasdom tijdens WOI. Door de overwinning van de Entente [de Geallieerden in WOI] vatte de overtuiging bij de Fransen post dat hun strategie - en vertaling daarvan naar leger en uitvoering - leidend was geweest.
Mede dankzij de zeer matige Nederlands-Engelse verhouding, had Nederland een hechtere (militaire) band met Frankrijk, en werd dit land door Nederland als het machtigste land op het continent gezien. Nederlandse officieren werden gedurende het interbellum naar Franse militaire academies gestuurd om daar nader te worden onderricht in de hogere krijgskunde. Dit gebeurde ondanks het feit dat Nederland politiek gezien, mede dankzij de Franse morele steun aan België, geen bijzonder goede vriend van Frankrijk was. Maar Frankrijk werd wel als leidend gezien op militair strategisch en tactisch vlak.
Drie elementen van de Franse doctrine werden [onterecht] algemeen gezien als de meest waardevolle van het interbellum. Het eerste was de toelegging op een statische defensie, het tweede was de verspreiding van zware wapens zoals tanks en artillerie over de infanterie en het laatste was een luchtmacht met veel jachtvliegtuigen en verkenningstoestellen.
Het eerste - de statische defensie - werd in Frankrijk vooral geillustreerd door de Maginotlinie. De Fransen dachten nog steeds dat een machtige en zwaar versterkte linie een vijandelijk leger kon stoppen. Hoewel ook een belangrijk deel van het leger gemechaniseerd werd, was de oorsprong van dat besluit eerder ingegeven door gebrek aan mankracht dan door een nieuwe visie op de bewegingsoorlog. Daarbij hield men vast aan de loopgraven en stellingendiscipline waarbij statische linies [frontlijn, stoplijn, ruglijn] een tegenstander tot staan dienden te brengen. Daarnaast werd door de Fransen iedere maneouvre heel duidelijk gekoppeld aan artillerievuur. Geen infanteriemanoeuvre zonder zware barrages, of men nu voor- of achteruit ging. Ook deze uitgangspunten werden failliet verklaard door de Duitse bewegingsoorlog. Nederland had ze echter vrijwel volledig overgenomen. Mei 1940 toonde het volmaakte ongelijk van de Franse strategen, en dus van de Nederlandse strategen.
De twee peiler - de verspreiding van zware wapens - was eveneens het gevolg van een verkeerde conclusie uit WOI. De Fransen geloofden vooral in zwaar gepantserde tanks die verdeeld werden over de infanterie eenheden als ondersteuning. Licht gepantserde tanks zouden amper gevechtswaarde hebben, anders dan dat men ze uit het oogpunt van vuurkracht wel noodzakelijk vond bij infanterie aanvallen en verkenningen te gebruiken, maar dan alleen als ze door veel artillerie konden worden ondersteund. Men was ervan overtuigd dat geconcentreerde tank eenheden ten prooi zouden vallen aan effectief anti-tankgeschut. Als men tanks als ondersteuning van infanterie zou gebruiken, dan zou de verdeling van de kracht zorgen voor minder verliezen. De Duitsers redeneerden precies andersom. Zij concentreerden hun panzers en zagen de infanterie [Panzergrenadiere] juist als ondersteuning van de tankmacht. Hierdoor konden de Fransen in mei 1940, ondanks superieure tanks [in kwaliteit en kwantiteit], geen moment een vuist maken tegen de Duitse gepansterde speerpunt. Daarnaast waren de Fransen de mening toegedaan dat een oorlog niet in een paar dagen en veldslagen beslist werd. Daarom verspreide men zijn troepen sterk, en hield vast aan massale reserves. Dit gold voor eenheden en zware wapens. Zodoende kon het gebeuren dat op 10 mei 1940 het gros van de Franse macht in het zuiden was gelegerd en goeddeels werd vastgehouden, en dat slechts een derde van de Franse luchtmacht noordelijk was gestationeerd. Ook versnipperde men de inzet van de luchtmacht, een kwestie die bij de Luftwaffe precies andersom werd geredeneerd. Daar concentreerde men juist de inzet, precies daar waar de troepen dit nodig hadden.
Het derde voorname punt - de vormgeving van de luchtmacht - was eveneens een blunder die zijn oorsprong in WOI vond. Tijdens WOI was de luchtstrijd vooral een strijd tussen jachtvliegers geweest, waarbij de verkenningstoestellen belangrijk werden geacht voor in kaart brengen van de vijand zijn bewegingen en artilleriewaarneming. De ontwikkeling van een tactische luchtmacht - door Duitsland midden jaren dertig onder leiding van WOI aas Udet tot stand gekomen - werd op geen stukken na geëvenaard door de Fransen. Nederland onderschatte net als de Fransen het belang van een sterke tactische luchtmacht, en bezat daarom in mei 1940 slechts negen vliegklare bommenwerpers. Het moderne contingent van de LVA bestond louter uit jachttoestellen en verkenners. Daarnaast achtte de Fransen het zinvoller veel doelen aan te kunnen vallen, dan selectieve doelen te vernietigen. Hierdoor werkte men zelden met grote verbanden, maar meer in de vorm van beperkte acties met vele kleine verbanden.
Frontlijn / Stoplijn
De hoofdweerstandstrook in een linie werd gevormd door de frontlijn [voorkant] het tussengebied [hoofdweerstandstrook] en de stoplijn [achterkant]. In de Franse loopgravendoctrine - waar deze doctrine een afgeleide van is - was er ook nog een ruglijn. Deze werd in Nederland niet toegepast, hoewel in de Grebbelinie bij de Grebbeberg een beperkte ruglijn was gemaakt langs de spoorbedding bij Rhenen, en bij de Emminkhuizerberg.
De frontlijn was de zwaarst versterkte en bezette linie van de twee. Volgens de Nederlandse toepassing werden in deze linie de meeste (semi-) permanente versterkingen gebouwd, en stonden daarin de meeste ondersteunende wapens. Hiervoor diende de vijand te worden vastgezet. Indien onverhoopt de vijand door de frontlijn wist te breken diende deze vanuit de stoplijn te worden teruggeworpen en moest de oude toestand worden hersteld.
Tussen de front- en stoplijn diende volgens de Franse doctrine een afstand van 250-300 meter te bestaan. Zodoende kon een doorgebroken tegenstander artilleristisch worden aangepakt zonder dat de troepen in de stoplijn aanmerkelijk gevaar liepen. In Nederland lagen de linies vaak 500 meter of meer uit elkaar.
Bovendien hadden de Fransen een uitgebreide ondersteunende faciliteit direct achter de frontlijn, waar eerste hulp kon worden gegeven, kleine tactische reserves konden worden gestationeerd, reserve wapens en munitie werd opgeslagen en compagnie commandoposten waren geplaatst. Die diepte had de Nederlandse versie niet. Voorts miste de Nederlandse loopgraven dwarsverbindingen met de linie erachter, zodat verplaatsingen en versterkingen over open veld moesten geschieden.
Strategie / tactiek
We bespreken hier de begrippen van aan het militaire metier verbonden uitdrukkingen.
In het beroemde werk van de meest beroemde eigentijdse [19de eeuwse] meesterstrateeg Carl von Clausewitz ["Vom Kriege"] wordt strategie uitgelegd als "het gebruik van gevechten om het doel van de oorlog te winnen". Hij voegde daaraan heel wijs toe dat een goede militaire strategie een middel was om tot een doel te komen, en niet een doel op zichzelf was. Met andere woorden: niets veranderlijker dan een strategie!
De klassieke uitleg van de beide begrippen is wellicht wat concreter. Strategie werd algemeen aangeduid als de wijze waarop legers voorafgaande aan een slag en daarna manoeuvreerden. De manoeuvres tijdens de slag werden als tactiek betiteld.
Men kan ook zeggen dat strategie staat voor militaire beleid, en de uitvoering [de gevechten] voor de tactiek.
In de moderne tijd is met de veelheid aan strategische en tactische hoogwaardige wapensystemen [denk aan elektronica, geavanceerde radar, nucleaire wapens] strategie een veel complexere zaak dan in het verleden. Tegenwoordig is het begrip "Grand Strategy" [alles in het teken van de oorlog] veel en veel voornamer geworden.
Verbonden wapenen
Verbonden wapenen is de term die gebruikt werd voor de samenwerking tussen verschillende wapens en dienstvakken, zoals bijvoorbeeld de samenwerking tussen infanterie en zware machinegeweren, infanterie en mortieren, infanterie en tanks of infanterie en veldgeschut. In het Nederlandse leger was de doctrine van verbonden wapenen voor WOII een zeer ondergeschikte toepassing. In het bijzonder waren de infanterie officieren onvoldoende onderricht in de afstemming met verbonden onderdelen zoals zware mitrailleur compagnieën, mortier compagnieën en (veld)artillerie eenheden.
Tegenwoordig zijn eenheden veel meer op "multi-tasking" ingericht en wordt een brigade [in het Nederlandse leger] gevormd met de doctrine van verbonden wapenen in het achterhoofd, waarbij tevens luchtsteun een prominente rol speelt.
De Duitsers waren in 1939/1940 innoverend door de techniek van verbonden wapenen uit te werken tot een hoofdcomponent van hun offensieve optreden. Zij zorgden voor een massale samenwerking tussen infanterie, zware ondersteuningswapens als veldartillerie en tanks en de directe steun van een tactische luchtmacht. De Duitsers hadden zelfs in 1939 en 1940 al Luftwaffe officieren die als verbindingsofficier mee optrokken met de voorste eenheden die ondersteund moesten worden. De voorloper van de huidige FAC [Forward Air Controller].
Voorposten
Voorposten werden ingezet in gebieden waar een waarschuwende taak belangrijk was om de hoofdweerstand te waarschuwen en een optrekkende vijand op sterkte te schatten. Daar waar noodzakelijk werd voorposten een defensieve taak opgedragen, waarna ze als "weerstandbiedende voorposten" werden aangemerkt.
Weerstandbiedende voorposten werden vooral gebruikt voor zones waar inundaties ontbraken, zogenaamde accessen.
Voorposten waren meestal niet of nauwelijks voorzien van zwaardere wapens.
456