Verklaring van de reserve-majoor J. van Dijk

afschrift.

11e     R E G I M E N T     I N F A N T E R I E.

VERKLARING VAN DEN RESERVE-MAJOOR J. VAN DIJK, COMMANDANT II-11 R.I.

  Ik zat op Zondag 12 Mei 1940 pl.m. 15.00 uur met mijn bataljon in de vacantiekolonie vt. 161-448 en kreeg opdracht mij te melden in een café ten Zuiden van Prattenburg. Nadat ik mijn bataljon had opgesteld op de harde weg met het hoofd bij café La Montagne, bij viersprong kunstwegen vt. 165- 446, meldde ik mij bij Commandant 10 R.I. in gezelschap van 1e Luitenant Hoogvliet en reserve 1e Luitenant Blank.
  Ik kreeg daar het volgende mondeling bevel:
  "Bezet de weg Zuidwest van de P.K., tusschen P.K. en Vreewijk en wacht nadere orders."
  Van den vijand is alleen bekend, dat lichte patrouilles in het voorterrein optreden, ten Oosten van de spoorbaan Rhenen - Veenendaal.
  Rechts aangeleund aan 35 R.I., links herinner ik mij niet, dat er iets van gezegd is. De Overste van den Briel, Commandant 10 R.I. zei, toen ik nog iets wilde vragen: "Schiet nu op". Ik zei daarop: "Overste, U moet toch mijn commandopost weten?" waarop hij zeide: "Daar heb je gelijk in."
  Nadat ik de kaart bestudeerd had, zei ik, dat mijn commandopost zou zijn bij de Jeugdherberg West van de spoorbaan 1,5 kilometer West van de te bezetten weg.
  Toen ik zei: "moet ik niet wachten op den kolonel?, Mr.Dr. Barbas" die ik zag aankomen, om nadere gegevens van den vijand te vragen, werd mij gezegd: "Schiet nu op, met je bataljon", waarna ik de navolgende maatregelen nam.
  Het was toen pl.m. 17.00 uur.
  Ik liet de kapiteins Heinsma en Goossens, alsmede den Kapitein van der Venne bij mij komen. Ik wees hun op de kaart aan, welke weg ik met mijn Bataljon moest bezetten en langs welken weg wij er moesten komen.
  De 2e compagnie van kapitein Heinsma, de rechter 250 meter van den weg en de 1e compagnie van kapitein Goossens, het linker gedeelte van den weg, ieder versterkt met een sectie zware mitrailleurs. De 3e compagnie van kapitein Haffmans en de rest van de M.C. reserve bij de Jeugdherberg, alwaar commandopost en de trein in de zandafgraving, vlak bij de Jeugdherberg (De 1e Luitenant Hoogvliet, mijn adjudant, die op eigen initiatief was achtergebleven, voorgevende, dat hij het verplaatsen van de trein zou regelen). Dit geschiedde op het hiervoren reeds genoemde moment, toen de Overste van den Briel tegen mij zei: "ben je nu nog niet weg". Dit geschiedde onmiddellijk kort na de afmarsch van de 1e en 2e compagnie naar hun opstelling. Om pl.m. 20.00 uur kwam de 1e compagnie terug bij mijn commandopost met de mededeeling, dat de Majoor van Dijk order had gegeven, terug te trekken. Deze order was door een motorordonnans in een leeren pak, medegedeeld aan den reserve 1e Luitenant BRINK, van de 1e compagnie.
  Om te pl.m. 20.30 uur, kwam Overste de Ridder, Commandant 22 R.I. om mij te vragen welke maatregelen ik genomen had. Ik heb toen medegedeeld, dat ik 2 compagnies iedere versterkt met een sectie zware mitrailleurs op den aangewezen weg stelling had laten nemen. Twee stukken pag., op het kruispunt pl.m. 500 meter Zuid van de Jeugdherberg, waarop Overste zei, dat hij het beter vond, dat de pag. pl.m. 600 meter meer Zuidoost verplaatst werd, waarvoor ik direct opdracht heb gegeven.
  Ik vertelde den Overste ook, dat de 1e compagnie op een valsch bericht was teruggekomen, waarop ik deze weer naar zijn oorspronkelijke opstelling heb teruggezonden. Hij deelde mij tevens mede, dat de Overste van den Briel nog bij mij zou komen. Dit is niet gebeurd.
  Even na 22.00 uur, kwam de Commandant 3e Compagnie zich melden, met de mededeeling, dat hij nog maar 55 à 60 man over had. Ik heb hem toen gezegd, dat hij voorloopig in reserve moest blijven en gaf hem een plaats aan voor opstelling.
  Intusschen was een afdeeling van 4 R.H. op motoren aangekomen en gingen rusten in de Jeugdherberg. Ik ben toen eens gaan kijken in de Jeugdherberg en kom naar buiten met den Ritmeester van der Voort van Zijp en zie militairen op den weg aankomen. Ik ga er naar toe en ontmoet den Kapitein Wiersinga, deze is van 8 R.I. Hij zei ongeveer: "Ik ben teruggetrokken, er zit niets meer voor U".
  Intusschen zag ik den Luitenant Haring met zijn sectie (van de 2e compagnie) aankomen, terwijl de Kapitein Haffmans achter mij stond te vragen: "Majoor, wat moet ik doen?".
  Ik deelde den kapitein Haffmans mede, verzamel de compagnie en laat de menschen met een tusschenruimte van 5 meter zich opstellen vanaf de zandafgraving tot richting viersprong naar het Zuiden en zeg tegen den Luitenant Haring, dit front te verlengen. Ik vroeg nog aan Luitenant Haring, waar is de Kapitein Heinsma, waarop deze antwoordde: "Hij komt zoo", waarop ik hem zei hem op mijn commandopost te dirigeeren. Ik ging hierop naar mijn commandopost terug, welke ik had gevestigd in een woonwagen, vlak naast de Jeugdherberg, opdat ik gemakkelijk gevonden zou kunnen worden door de ordonnansen. Hier was de sergeant v.d. Grient.
  Om pl.m. 23.15 uur komt de kapitein Wiersinga bij mij en vroeg ongeveer: "hoeveel menschen bent U al kwijt?", waarop ik zeide: "pl.m. 200."
  Commandant 3e Compagnie, kapitein Haffmans had mij namelijk gezegd, dat hij pl.m. 55 à 60 man over had (Vaandrig Arendsen kwam dit bevestigen). De Luitenant Veenendaal, die reeds meer dan 1 dag bij mij was, met pl.m. 60 man, commandant teruggeslagen troepen uit de IJssellinie, had mij medegedeeld, dat hij nog maar 6 man over had. De Luitenant Blank, Commandant Verbindingsafdeeling had hij medegedeeld, dat hij nog maar 20 man over had, van de Verbindingsafdeeling + commandogroep. De geheele trein was zoek, onder commando van den sergeant Schoenmakers, alsmede de Levensmiddelentrein en de Goederentrein.
  Vlak daarop, dus pl.m. 23.30 uur kwam plotseling achter den Kapitein Wiersinga, de Ritmeester van der Voort van Zijp te voorschijn, terwijl ik licht had gemaakt door middel van een petroleumlamp. Zij namen beiden met het pistool in den hand een dreigende houding tegen mij aan.
  De ritmeester van der Voort van Zijp, vroeg mij naar mijn schriftelijke bevelen, waarop ik zei, dat ik alleen mondelinge bevelen had ontvangen en geen schriftelijke. Hij zei mij toen: "U bent mijn gevangene," "U verspreidt verkeerde berichten", waarop ik zei: "Vraag het dan zelf aan kapitein Haffmans, Luitenant Veenendaal en Blank, hoeveel zij kwijt zijn."
  Ritmeester van der Voort van Zijp zei toen: "Als U nog een woord zegt, schieten wij u neer". Ik zei toen nog: "Maar heeren, het is toch onmogelijk, ik ben reeds 30 jaren in dienst, zonder een straf en moet ik nu zoo behandeld worden". Hierop zei de Ritmeester: "Nu nog één woord", waarop ik mijn pistool overgaf. Het was toen 23.25 uur.
  Ik ben daarop in den woonwagen onder bewaking gesteld en werd den volgenden morgen aldaar tusschen 7.00 en 7.30 uur ernstig aan mijn rechter hand gewond door een granaatscherf. Ik heb toen tot 12.00 uur liggen te bloeden, waarop ik een motorordonnans heb aangeroepen en opdracht gegeven een hulpverbandplaats op te zoeken. Deze was niet te vinden waarop ik mij door deze ordonnans naar de commandopost IVe Divisie heb laten brengen, waar ik mij gemeld heb bij Kolonel van Loon die mij op eerwoord alleen liet vertrekken met de motorordonnans naar de hoofdverbandplaats te Driebergen.

Aldus naar waarheid verklaard
Te Leersum, 29 Mei 1940.
de reserve-majoor,
get. J. van Dijk.

voor eensluidend afschrift,
de kapitein,
get. M.W. van Stein Callenfels.

Download brondocument in PDF-formaat Brondocument
(PDF, 1.69 MB)