Verslag van sergeant Scheffer
(Redactie: het eerste gedeelte van dit verslag ontbreekt, het relaas vangt aan bij de verplaatsing van 1-11 G.B. naar Zoelmond op 12 mei 1940)
Snel ben ik weer bij m'n jongens en gedeeltelijk te voet, gedeeltelijk per fiets gaat het verder naar de afgesproken verzamelplaats. De luitenant komt met z'n volgepropte D.K.W.tje voorbij stuiven en onze goede wensen begeleiden hem want alle cigaretten zitten in het wagentje. En dan gaat het in één trek tot de volgende ochtend 8 uur door. Ik vind een schitterende nieuwe fiets en neem 'm natuurlijk mee. En zoo wordt er veel langs den weg gevonden. De meesten hebben al een fiets maar toch mogen we maar langzaam vooruit anders blijven de voetgangers achter. We komen aan een klein bruggetje, dat de genie heeft opgeblazen. Het D.K.W.tje kan er niet overheen en om hem niet aan den vijand in handen te spelen, zetten we het pantserafweergeschut er op. Een knal, en onze luit. "had" een auto. Verder - steeds verder. Op sommige plaatsen zijn de wegen door zgn. asperges, d.w.z. tankversperringen gebarricadeerd. Met vereende krachten wordt de motor van onzen kapitein er over getild. Menigmaal kan iemand niet meer en dan wordt hij achter op een fiets gezet. We komen voor Tiel. Via een pontonbrug komen we in de stad. Het is ca. 6 uur in den ochtend. Steeds komen er Duitse vliegtuigen in de buurt maar dan blaft de luchtafweer. Als we er overheen zijn duiken de Stuka's maar ik kan niet zien hoe het afloopt. Wel zie ik enkele machines omlaag storten. Op de verdere weg zie ik enkele doode paarden liggen, waar wij omheen trokken. Tegen 8 uur bereiken wij onze bestemming. Een dorpje genaamd Zoelmond. We worden over verschillende boerderijen verdeeld - meest sectiegewijs - en kunnen op de hooizolder rusten. Roken natuurlijk, evenals 's nachts buiten, streng verboden. Een gedeelte moet echter steeds op wacht en ook moeten patrouilles geregeld het terrein verkennen. We horen dat de Duitschers parachutisten afwerpen en ook heet het dat de vijand glazen kogels laten vallen die bij breken bedwelming teweegbrengen. Dus steeds je gasmasker bij je dragen. Van rusten komt erg weinig. Bij boeren krijgen we een krant van den vorigen dag in handen en nu begrijpen we meer van den toestand. Ook horen we radio en dit geeft ons weer kracht. De boeren doen voor ons wat ze kunnen. De nacht is koud en we hebben geen dekens. Onophoudelijk gieren de vliegtuigen over ons heen, maar wij vuren niet. 's Morgens commandeer ik zelf een patrouille. Ik neem m'n beste mitrailleur van de sectie mee. Als we een half uur op weg zijn gaat m'n wens in vervulling. Ben Heinkel-bommenwerper komt vrij laag aangekruist. In een oogwenk komt mijn mitrailleur in stelling. Ik kruip er zelf achter. Kalm richt ik - precies zooals ik geleerd heb en steeds anderen leerde. Dan druk ik door en voor ik het zelf merk staan m'n jongens te schreeuwen. De Heinkel vat vlam. Een groote rookpluim slaat achter uit de staart. Nog even trekt hij op; dan valt hij vrijwel loodrecht omlaag. Ca. 2 kilometer verder stort hij neer. Die kerels erin zullen het wel warm gekregen hebben. Het kon dus toch, al was het maar een lichte mitrailleur.
In Zoelmond blijven we tot de duisternis valt van den derden oorlogsdag. De vuurdoop hebben we gehad, maar we zullen het nog warmer krijgen. We treden buiten aan en zijn marschklaar. Ik weet niet meer waar we langsgekomen zijn. Ik zal die marsch nooit vergeten van den eersten op den tweeden Pinksterdag. 's Nachts lichtkogels, vliegtuigen, kanongebulder in de verte. Dit is zware artillerie. We zien Wageningen branden heel in de verte. We kunnen bijna niet meer. We verlangen allen naar rust. Ik heb nooit begrepen waarom wij vijf dagen ononderbroken in touw geweest zijn, terwijl het overgrote deel van ons leger geen kruit geroken heeft.
Drie dagen zijn voorbij, we hebben nog geen enkel Nederlands vliegtuig gezien, Dat zou moed gegeven hebben en nu zijn allen erg down. Tegen 9 uur den volgenden ochtend, het is Maandag 13 Mei, bevinden wij ons voor Amerongen. Het is nu schier een eindeloze reeks mensen en materiaal die vóór en achter ons in de colonne zijn. We blijven wel een uur staan en het is koud en regenachtig. Sommigen vallen op straat in slaap. Dan komt er opeens beweging en het heet, dat we rust krijgen. Eigenaardig, want niet ver van ons af staat de artillerie te bulderen naar het geluid te oordelen. Doch inderdaad, ongeveer een kilometer verder mogen we aan de zijkant van den weg afhangen en ter plaatse rusten.
We rusten nauwelijks 10 minuten als onze kapitein de hele compagnie weer laat aantreden en mededeelt dat we wat eten zullen krijgen en dan nog een kleinigheidje met een handjevol Duitsers moeten opknappen. De manschappen zijn te moe om enthousiast te zijn. Gelukkig was het woord "Grebbeberg" nog niet bekend. Ook horen we nog dat we per auto naar Rhenen vervoerd zullen voorden. Daar zullen wij als reserve-rechter-achtercompagnie van 3 aanvallende bataljons dienst doen en dus waarschijnlijk niet eens aan den strijd behoeven deel te nemen, overeenkomstig de vermoeinissen der afgelopen dagen. Er wordt niet gegeten doch onze sectie wordt onmiddellijk op een grote open trailer geladen. Ik kruip met den luitenant boven op de cabine. Via Elst gaat het tot ca. 2 kilometer voor Rhenen. Zo volgt een auto na de andere een schier eindeloze reeks. Dan stappen we af en kruipen direct in een aan den weg gelegen bosje. Niet ver van ons af slaan granaten in.
De keukenwagen komt - hoera! Behalve kuch met spek brengt hij kisten met handgranaten mee. Het blijkt dat verschillende manschappen, vooral ouderen niet eens weten hoe ze hiermee moeten omgaan. Dan, een half uur later gaan wij in stelling, pl.m. 0,5 kilometer verder. Ik neem afscheid van mijn beste vriend, sergeant K. die met z'n sectie even voor mij vertrekt. Allen liggen wij gedekt in 3 groepen naast elkaar in tirailleurlinie. We mogen roken en dit wordt dan ook heftig gedaan. Vóór ons staat Rhenen in lichtelaaie! De ene granaat na de andere slaat in. Een hel, en daar moeten we in. Prachtig vooruitzicht, maar als we de mof kunnen p......! Dan komt het teken: "Voorwaarts!" Ik leid de voorste groep en we vertrekken, geweer in de hand, bajonet op en drie granaten in je broekzakken. De wegen zijn bezaaid met achtergelaten legermateriaal, rijwielen, dekens, geneesmiddelen, geschut, ja zelfs radiotoestellen. In wilde vlucht komen uit de tegenovergestelde richting Hollandse militairen aan, van alle wapenen op alle mogelijke vervoermiddelen. Het granaatvuur wordt zwaarder en ik ga tot de tirailleurcolonne op 5 pas afstand over. M'n jongens luisteren direct. Dat is prettig! De 3 groepen van m'n sectie lopen nog achter elkaar. Ik zoek m'n luitenant maar ik kan 'm niet vinden. Vreemd! Onmiddellijk neem ik als oudste sergeant het bevel over. De kapitein geeft een teken om de stad heen te trekken. We laten den weg links liggen en mijn 3 groepen lopen nu op 50 pas afstand vrijwel evenwijdig voorwaarts. Rechts slaat een granaat in en hierdoor verliest deze groep z'n commandant. De korporaal belast zich direct met het commando. Uit de Cuneratoren wordt heftig met mitrailleurs op ons gevuurd. Dan komen we bij de brug die geheel intact is. Hier ligt ook het station maar uit niets blijkt dat dit stevig in Hollandse handen is, zoals ons van te voren was verteld. We staan onder aan de spoordijk en aan de andere kant daarvan zit de vijand want het regent kogels. We moeten ons eerst nog door prikkeldraad heenwerken maar met matrassen, die we uit achter ons gelegen huizen halen gaat het vrij gemakkelijk. Vlak bij mij staat mijn kapitein (redactie: Th.J.A. Boers), met z'n dolk in de linker- en z'n pistool in de rechterhand. Geweldig flinke vent! Hij commandeert over de spoorbaan te stormen. M'n jongens staan klaar en in gedeelten klauteren we omhoog, stormen voorwaarts om dan snel een dekking te zoeken. Verschillende jongens vallen, enkelen raken licht gewond. Ondertussen ligt steeds een gedeelte te vuren. Ik bevind mij bij de schutter en helper van de middelste mitrailleur. Door een granaat sneuvelen beiden vrijwel gelijktijdig. Nergens zie ik vijand want hij schiet met rookloos kruit. Bij wijze van surprise komen een 6-tal Stuka's aanvliegen die hun minder gewenste last niet ver van ons af deponeren. We denken al dat het met ons is afgelopen maar we komen er goed af. Uit de eerste verdieping van een huis op ongeveer 35 meter van mij af, ontdek ik, dat er vijand met een mitrailleur op ons ligt te vuren. Ik voel heftig verlangen dit zaakje zelf op te knappen. Ik vestig er de aandacht van mijn jongens op, die daarop een moorddadig vuur op het open raam openen. Dit is wat ik nodig heb. Ik laat m'n geweer achter, leen een pistool en met dit in de linker- en een handgranaat in de rechter snel ik op het alleenstaande huis af. Ik beken eerlijk dat ik nog nooit zo hard gelopen heb en bereik veilig de linkerkant. Het vuur zwijgt, ik trok kalm m'n granaat af en terwijl ik even om den hoek te voorschijn kwam gooi ik hem in het vrij lage raam.... De uitwerking is vreselijk maar de vijand is opgeruimd. Bijna gelijktijdig springen mijn mensen op en bevinden zich een ogenblik later in mijn nabijheid. Maar nu wordt er uit alle mogelijke en onmogelijke richtingen op ons geknald. Ik snap er niets meer van. Weer sneuvelen er een paar en zo gauw als wij kunnen zoeken wij dekking tussen de remises en werkplaatsen der Nederlandse Buurtspoorweg Maatschappij die zich een 20-tal meters rechts van ons bevinden aan den Westelijken voet van den Grebbeberg. Ik tel vluchtig m'n mensen maar het zijn nog slechts weinigen. Wat kan ik daarmee beginnen en ook merk ik niet dat ik van achter versterkingen krijg. Wel stuur ik nog een ordonnans naar achteren maar het resultaat is nihil. Een mitrailleur vertikt het volkomen en ik slaag er in om hem op een steen in twee stukken te slaan. Liever dat dan dat de vijand 'm in z'n vingers krijgt. De mitrailleurmunitie is ook zowat op en in de nog gevulde trommels zit zoveel zand, dat ze helemaal niet draaien willen. Nog eenmaal wil ik met mijn mannen naar voren, maar nauwelijks geven wij ons bloot of de hel barst opnieuw los. We kunnen keus maken uit de heerlijkheden, die de vijand ons toebedacht heeft. Kogels en granaten - en zij hebben nog het voordeel dat ze twintig meter hoger liggen als wij en met ons kunnen doen wat ze willen. Het moet er wel vol met vijand zitten. Het huilen staat me nu nader als het lachen. Angst ken ik nu niet meer want ik geloof dat het gros der menselijke gevoelens uit ons verdwenen is behalve - de kameraadschap!
En nu moet ik terug om nog te redden wat er te redden valt. Het gaat omlaag, onder de brug door en langs de uiterwaarden terug. Sprongetje na sprongetje tot we eindelijk achter Rhenen weer op den weg komen. M'n hele uniform is gescheurd en er zitten bloedvlekken op. Een eind verder staat de kapitein met de resten der compagnie. Ik meld mij bij hem, dan verzamelen wij en marcheren trots alles keurig terug. Van de 4 officieren die bij onze compagnie waren is hij de enigste die er nog is. De weg is bezaaid met achtergelaten materiaal. Als we een uur gemarcheerd hebben komen we in Elst. Waarom achtervolgd ons de vijand toch niet? Hier zijn weer meer troepen en we mogen afhangen en rusten. We ontdekken verlaten militaire kwartieren en ik vind een schitterend splinternieuw onderofficiers-buitenmodel, nieuwe beenkappen, ondergoed en geweer. Dat heb ik allemaal nodig en dus korte metten gemaakt. In een huiskamer van een verlaten huis staat volop eten en we doen ons daar te goed aan. Zelfs de sigaren, cigaretten en de borrel zijn niet vergeten en de kapitein vindt het goed. Dan rust ik een half uurtje in een fauteuile. Twee uur geleden dacht ik niet dat ik deze weelde nog eens zou meemaken. Ik kan mijn zenuwen niet meer de baas en barst in een geweldige huilbui los. Ook hierin blijk ik niet alleen te staan.
Na een half uur blaast de tamboer verzamelen. De kapitein zegt dat wij ons hier te verdediging zullen inrichten. Hopeloos! Hoe moet dat in een open korenveld terwijl de vijandelijke vliegeniers ons al in de gaten hebben want zij koersen gevaarlijk laag over ons heen en spuiten dan, alhoewel zonder succes, uit hun boordwapens. Maar order is order en we beginnen te graven. De kapitein ziet waarschijnlijk het hopeloze hiervan zelf in want reeds na een kwartier commandeert hij verzamelen en omhangen. We zullen ons op de vesting Holland terugtrekken. Hoera van alle kanten. Ik heb practisch al in 4 dagen niet meer geslapen en nu voel ik de moeheid weer boven komen. En dan begint de marsch. Steeds meer legeronderdeelen zien wij en alles gaat dezelfde kant op. We strompelen bijna voorwaarts. Allen zoeken naar fietsen en vinden die inderdaad ook. Sommigen hebben zelfs motorrijwielen. Ik krijg, het klinkt bijna ongelooflijk, van een burger een nieuwe Chevrolet cadeau. Ik mag de wagen meenemen met de beste wensen. Sergeant V. en drie man kruipen er ook in en zo sukkel ik een uurtje voorwaarts. Passeren kan ik bijna niemand want de hele weg is met troepen bezet. Dan valt de duisternis langzaam. Ik mag geen lichten aansteken en rij daarom liever niet verder. De anderen kunnen niet rijden en we stappen uit. We zijn allen zo onverschillig en lopen zwijgend verder. Het is erg donker. Monotoon klinken de vele voetstappen, het geratel der karrewielen, af en toe de schreeuw van een artillerist wiens paard rare kuren vertoont. Van m'n omgeving ken ik alleen nog sergeant V, die naast mij loopt. Uren gaat het zo verder. Vele jongens blijven langs den weg liggen om te slapen. Ze zijn volkomen op, soms loopt er iemand pardoes een sloot in. Het is ochtend als we door Vreeswijk komen. We hebben inmiddels weer fietsen op de kop getikt. Om pl.m. 4 uur ('t is 15 Mei) kunnen we niet meer, stappen af en lopen om een boerderij heen die aan de kant van den weg staat. In de stal spreiden we een paar dekens (die we op straat gevonden hebben) op de grond uit, doen ons tuniek uit en besluiten enkele uren te rusten om vervolgens verder te gaan.
We worden gewekt door een boertje, die ons erg vriendelijk vertelt dat we het beste onmiddellijk kunnen vertrekken, omdat de Duitschers al in de buurt zijn. Er zijn zelfs al enkelen op motoren en in auto's voorbijgekomen. Het is pl.m. 10 uur, doodstil, en er is geen Hollands soldaat meer op den weg te bekennen. We krijgen nog wat warme melk, een paar boterhammen en dan stappen we weer op. Het is schitterend weer doch de stilte is onheilspellend. We weten niet of we op de goeden weg zijn, en iedere boerderij waar wij aanbellen is verlaten. Als we een klein uur onderweg zijn gebeurt het plotseling.
De kogels fluiten ons om de oren en in een wip springen we van onze fietsen rechts van den weg in een sloot, waar we tot over onze knieën in wegzakken. Sergeant V. wil zich overgeven maar ik weiger en weet hem te overtuigen dat het m.i. beter is om de moffen uit de vingers te blijven. Voorlopig zitten we hier veilig en ik probeer Sergeant V's geweer, dat hij aan de dwarsstang van z'n fiets gebonden heeft, te pakken hetgeen lukt. De Duitsers schieten als gekken op ons en terwijl ik het wiel van de fiets beet heb om die naar mij toe te trekken, schieten zij de band lek. Dan besluiten V. en ik zoo goed en snel als we kunnen sprongsgewijs weg te tirailleren op enkele meters onderlingen afstand. De Duitsers merken dat en gaan nog erger te keer en er komt een eind aan ons geluk. Als we ca. 100 meter hebben afgelegd en ik naar sergeant V. kijk, zie ik een klein rood vlekje op z'n rechterwang en hij zakt in elkaar; "Scheffer, ik ben gewond" roept hij nog en ik besluit mij nu over te geven in de hoop dat zich een dokter bij den vijand bevindt om V. te helpen. Ik sta op, gooi het geweer weg en steek m'n armen omhoog. Op 100 meter van mij staat een Duitser met een machinepistool op mij gericht en roept: "Los, komm her, rasch, rasch, tempo!" Er blijft mij niets anders over dan te gehoorzamen. Als ik bij hem kom gaat hij achter mij staan, drukt de loop van z'n wapen in mijn rug en zegt: "Los, vorwärts!" Hij brengt mij naar een officier, die ook al een pistool op mij richt en mij gebied mijn uitrusting af te leggen en zakken leeg te maken. M'n zakdoek, vulpen, portefeuille, cigaretten en lucifers mag ik houden. Dan vraagt hij of ik officier ben, zeker omdat ik een mooi uniform aan heb, en of ik weet welke Nederlandsche troepen er in 't voorterrein liggen. Ook vraagt hij waar ik vandaan kom. Ik ben, dit blijkt eerst later, zo onverstandig om hem in vloeiend, foutloos Duits te antwoorden en zeg dan dat een kameraad verderop gewond is. Hij zendt onmiddellijk 2 van zijn manschappen erheen die even later terugkomen met z'n zakboekje en z'n pistool. Sergeant V. heeft een schot door zijn helm in z'n achterhoofd gekregen en de kogel is er door de wang weer uitgegaan. Hij moet vrijwel onmiddellijk dood geweest zijn. (redactie: de genoemde sergeant V. is de dpl. sergeant Hendrikus ter Velde van 1-11 G.B., gesneuveld bij Tull en 't Waal op 14 mei 1940)
Dan gelast mij de Duitse officier bij ca. 15 andere Hollandse militairen te gaan zitten, die ook gevangen genomen zijn. Er is zelfs een meerdere bij en wel S.M.A. Toet van het regiment Jagers, in burgerleven inspecteur der levensverzekeringsmaatschappij "Nillmy" te Den Haag, die ten allen tijden mijn hier volgende mededelingen zal kunnen getuigen.
Ik kijk eens goed om mij heen en bemerk dat ik door een Duitse stoottroep gevangen genomen ben, een zgn. "SS-Verfügungstruppe". Allen zijn gecamoufleerd met gevlekte hemden en ook hun helmen hebben die metamorphose ondergaan. Het zijn ongeveer 15 man onder commando van een Hauptmann. Zij zijn tot de tanden gewapend. Wij bevinden ons in een klein driehoekig stukje grasland. Een der zijden wordt gevormd door den ca. 4 meter hogen spoordijk van de lijn Utrecht - Culemborg en wel vlak naast de spoorbrug aan den N.K. oever van de Lek, dus tegenover Culemborg. Het front van deze stoottroep is gericht naar het Westen en de meeste van deze kerels liggen over de spoorrails te vuren. Twee man beveiligen ieder met een mitrailleur de troep in de rug. Aan de andere kant van de dijk liggen meerdere Hollandse zware mitrailleurs te vuren naar het geluid te oordeelen. Ik vergat mee te deelen, dat de Duitsers ons ook helm en gasmasker afgenomen hebben, zodat we ons alles behalve veilig voelen. Het geluid van het Hollandse geknetter geeft ons hoop.Plotseling beginnen de kerels, die de stoottroep in den rug beveiligen, te vuren en in de verte, op den weg die ook ik afgekomen ben, komt zegge en schrijve 1 soldaat op een fiets aan. Als hij afstapt en zijn handen omhoog steekt, staken zij het vuur en direct commandeert de Hauptmann: "Der Feldwebel aus Haag soll ihn holen!" En dat ben ik. Ik moet hard loopen, een Duitser achter mij, met op mij z'n geweer gericht. Ik moet een tunnel voorbij waardoor heen de Hollanders aan de andere kant van de dijk kunnen vuren en daar gaat de Duitser niet mee. Het lukt. De Hollander is al een oud soldaat van het regiment Jagers, ongewapend, en hij wil naar z'n vrouw die een paar kilometer verder woont. Ik weet hem echter te overtuigen dat het in ons beider belang is als hij mij volgt. Weer gaat het langs die beroerde tunnel en weer gaat het goed. Als ik de Hollander heb binnengebracht, klopt mij de Hauptmann op de schouders en zegt, valsch lachend: "Das haben Sie gut gemacht!" Ik bedank voor de eer en hoop dat hij me verder met rust laat. Nog zijn geen tien minuten voorbij als zich hetzelfde toneel ten tweeden male herhaalt met dat verschil dat het nu drie korporaals zijn die ik moet inrekenen. Ze willen eerst niet mee en dit verhoogt het gevaar aanmerkelijk. Weer gaat het goed. De andere Hollanders verwonderen zich waarom ik steeds het kind van de rekening ben terwijl er toch ook een meerdere bij is. De Duitsers schieten niet op. Af en toe valt er een van hen, door een Hollandse kogel getroffen van de spoordijk omlaag.
"Herr Hauptmann" besluit korte metten te maken en binnen 1 minuut, nadat hij "Funker vor!" geschreeuwd heeft, komt een auto aangereden. Er worden 2 radiozendinstallaties uitgehaald en de werktuigkundigen nemen achter hun toestellen plaats. Ik lig er vlak bij en kan alles goed gadeslaan. De Hauptmann beschikt over uiterst nauwkeurige detailkaarten. Vrijwel onmiddellijk heeft hij contact met een batterij artillerie en geeft zijn positie alsmede die van de Hollanders aan de andere kant van de dijk op. Hij verneemt dat de batterij, die uit vier stukken bestaat, binnen een minuut gereed zal zijn om met een stuk het vuur te openen. Nog is geen minuut voorbij, een knal, "Deckung" schreeuwt de Hauptmann, de granaat fluit en slaat dan vlak bij de boerderij in. Ieder volgend schot, en spoedig wordt er met 2 stukken geschoten, wordt gecorrigeerd door den Hauptmann doorgegeven en de Hollanders krijgen het zwaar te verduren. Dan opeens geeft hij door de microfoon bevel het vuren te staken. Doodsche stilte en dan "Der Feldwebel aus Haag soll kommen!". Allen zien mij aan, de oude soldaat dien ik eerst gevangen moest nemen staat op en wil mij niet alleen laten gaan. Ik moet naar de Hollanders toe met de mededeeling dat zij zich binnen een kwartier met wapens en al moeten overgeven anders zal het vuur met vier stukken worden hervat en er zal geen stuk meer heel blijven. Als ik het niet goed doe, dan..... en hij wijst op zijn pistool. Ik klauter de dijk op en ga met de oude Jager op pad. Op ca. 300 meter afstand komt mij een Hollandsch officier tegemoet die een hooivork draagt met bovenaan een wapperend beddelaken. Het is een eerste luitenant (redactie: volgens het verslag van reserve eerste-luitenant Ir. A.A. Bonnema, commandant 4 M.C., zond hij de reserve eerste-luitenant W. Visser naar de spoordijk om te capituleren) die mij, nadat ik hem de situatie en opdracht heb meegedeeld, vraagt of het wel noodzakelijk is. Hij staat aan het hoofd der 4e divisiemitrailleurcompagnie (4 M.C.) met 12 zware mitrailleurs! Hoe is het mogelijk en dat tegen een handjevol moffen? Het is nutteloos nu nog verzet te bieden en gedrieën begeven we ons weer op weg naar de Duitsers. Nog hebben we geen 3 stappen gedaan - een knal uit de boerderij achter ons - en er is een Hollander die er zich op beroemen mag den ouden Jager op nog geen 150 meter doodgeschoten te hebben (redactie: deze Jager is mogelijk de dpl. soldaat Wytze Idzerda van 2-III-24 R.I. die op 15 mei 1940 overleed in het ziekenhuis te Utrecht).
Volgens den Hauptmann heb ik het "fabelhaft" gedaan. De luitenant wordt ontwapend, gaat terug, en een kwartier daarna komen ze aan. Ongeveer 200 Nederlanders, enkele doden en gewonden op karren meevoerend, 200 tegen 15! We worden in rijen van 5 opgesteld en dan moeten we marcheren. De eerste 500 meter met armen omhoog. Broodzak, veldfles, noodrantsoen, veldmuts en overjas mag meegenomen worden, doch velen hebben niets meer hiervan.
We marcheren weer den gehelen middag door. Links en rechts van ons Duitse soldaten. Tegen de avond zijn we bij Amerongen waar wij bij vele duizenden Nederlandse soldaten worden gevoegd om elders getransporteerd te worden.
's Nachts gaat 't per auto verder naar Arnhem waar we in een kazerne een paar uur mogen rusten. 's Morgens laten de burgers ons van alles brengen wat we eventueel noodig kunnen hebben. Van familie krijg ik zelfs een koffertje vol etenswaren en de noodigste gebruiksartikelen en dan gaat het 's-middags te voet verder naar Zevenaar. De wegen zien links en rechts zwart van de menschen die ons geven wat ze missen kunnen. Het wordt bijna te veel. En velen zoeken naar kennissen en familieleden onder ons en vragen om inlichtingen.
Dan worden we met 50 man tezamen in een veewagen opgesloten en het is een trein van over de 60 spoorwagens. We liggen boven en op elkaar. De zon staat hoog aan de hemel en het is verstikkend benauwd in de wagen. Het duurt 6 uren voordat we pas vertrokken en enkelen zijn inmiddels bewusteloos geworden. En dan gaat het naar het beloofde land!
Na een reis van ongeveer 12 uren komen we in Meppen in Westfalen. Dit ligt midden in 't veen ter hoogte van Coevorden. De reis was beestachtig! Nu komen we dan in het "Durchgangslager". Hier worden wij geregistreerd en vertrokken 2 dagen later naar het "Erholungslager". Dit ligt weer een tiental kilometers hier vandaan. De Erholung bestaat uit het afnemen van practisch alles wat wij bezitten, en wat ons de burgers gegeven hebben. Speciaal voor textiel hebben de heren veel interesse doch niets slaan zij af. Het eten is slecht en verreweg onvoldoende. Nadat we ook hier weer twee dagen geweest zijn gaat de reis verder naar Lückerwalde bij Berlijn. Op even comfortabele manier als de eerste maal. Hier ben ik vijf weken geweest. Het eten was nog slechter in deze gelegenheid, die zich naar ik mij herinner "Stallag III A" noemt, dan in Meppen. Geen handdoek, geen zeep, geen deken niets. Alleen honger! Na twee weken wordt een cantine geopend waar surrogaat limonade, dito bier en enkele gebruiksartikelen te koop zijn. We mogen met Nederlands geld betalen doch de prijzen zijn schandelijk. En niets eetbaars is te verkrijgen en zo liggen we bijna den geheelen dag in de tent te rusten. We mageren zienderogen af en enkelen vallen dagelijks flauw. De dagen zijn warm en de nachten zeer koud. We scheren ons niet meer omdat er in het kamp baardschurft is uitgebroken. Doch wij Nederlanders worden verder "redelijk" (De Duitser noemt het "goed") behandeld d.w.z. in verhouding tot de Polen die in een aangrenzend kamp in barakken zijn ondergebracht. Wij legeren met 400 man in 1 tent en aldus zijn er dertien tenten. Vier maal staan wij klaar om naar Nederland terug te keren doch iedere keer heet het dat er transportmoeilijkheden zijn en iedere keer zakt de stemming meer. Eindelijk, na vijf weken vertrokken we. Wie wil mag blijven om in Duitschland te werken maar niemand doet dit. Het is midden Juni als we, vol hoop op onze overwinning, ons Vaderland weer zien.
Tafers, 2 December 1941.
|