Vuistvuurwapens

Klik hier voor een uitvergroting
Revolver M.73 voor officieren (kleiner model)
Het Nederlandse leger had een redelijk grote verscheidenheid aan vuistvuurwapens binnen de krijgsmachtdelen landmacht, marine en luchtmacht. We zullen deze allen kort behandelen. De wapens die louter bij het KNIL in gebruik waren zullen wij niet (specifiek) behandelen omdat deze buiten de orde van ons doelgebied vallen.

In de loop der tijd zijn door de diverse militaire instanties vele pistooltypes, kalibers en fabrikaten getest. Zo zijn behalve de hieronder daadwerkelijk ingevoerde pistolen, bijvoorbeeld ook nog de Mannlicher Model 1902 en het Mauser pistool C.96 getest. Tevens zijn diverse hieronder omschreven wapens in andere kalibers aan toetsen bloot gesteld.

In essentie zijn echter slechts twee pistolen en twee types revolvers ingevoerd als standaard wapens in ons leger tot aan mei 1940. Bij de marine waren daarnaast kortere of langere tijd een andere revolver en drie afwijkende types pistolen in gebruik, waarvan slechts de Browning Model 1903 daadwerkelijk in mei 1940 nog werd gebruikt voor oorlogsdoeleinden.

De revolvers

We beginnen nog voor het jaar 1873 toen de revolver werd ingevoerd bij de landmacht. Eerder waren namelijk oude 17,1 mm pistolen, gemoderniseerd met percussie inrichting maar niet voorzien van trekken en velden, in gebruik. Voorbeelden hiervan de M.1815 en de M.1820.

Klik hier voor een uitvergroting
Revolver M.73 OM [Oud Model]
De enige revolver die binnen onze krijgsmacht in 1873 al in dienst was, was de Beaumont-Adams revolver M-1856 [11,2 mm] die alleen bij de Marine was ingevoerd. Beaumont was een Maastrichtse vuurwapenfabrikant. Deze revolver was al een percussiewapen, maar werd in 1869 gemoderniseerd naar een ontwerp door marineofficier Van Wely en daarmee aangeduid als Revolver A(chterlader). Dit wapen schoot voor het eerst eenheidspatronen. Het bleef nog tot einde 19de eeuw in de bewapening.

In 1873 werd een verbeterde revolver geïntroduceerd in ons leger. Dit was een 9,4 mm wapen [met randmunitie] dat was gebaseerd op het zogenaamde Bergansius systeem. Dit was een fijnontwerp van de Nederlandse kapitein der Artillerie J.J. [Johannes Josephus] Bergansius. Zijn jongere broer Johannes Willem is een bekend persoon in de Nederlandse militaire en politieke geschiedenis. Deze was net als zijn broer artillerieofficier. Johannes Willem werkte bij de Pyrotechnische werkplaats te Delft, werd later zelfs directeur [van de latere AI], bereikte tenslotte de rang van luitenant-generaal en was tot tweemaal toe Minister van Oorlog [1888-1891; 1901-1905]. In 1903 werd hij benoemd tot Minister van Staat. Johannes Willem was als Minister van Oorlog tevens de verantwoordelijke persoon voor de invoering van het 7-veld geschut.

Het Bergansius syteem was gebaseerd op een Belgische vinding van J. Chamelot en H.J. Delvigne uit [juli] 1862 [patent datum] op basis van een 7,5 mm kaliber. Dit wapen was ontworpen met een automatisch fijndraaiende ronde kamer [gekoppeld aan de haanactie - een zogenaamde "double-action"], waardoor de scherpe patroon exact voor de percussiehamer werd gebracht. Dit principe noemde men centraalvuring, waardoor het mogelijk werd eenheidsmunitie [ontwerp Horace Smith en Daniel Wesson, bekend van Smith & Wesson] te gebruiken. Bovendien kon de kamer aan de achterzijde worden geladen [net zoals de Revolver A van Van Wely]. De kamer kon eenvoudig zijwaarts worden uitgenomen, waarna ontlading en herlading kon plaatsvinden.

Klik hier voor een uitvergroting
Klik hier voor een uitvergroting
Het wapen werd ingevoerd bij het KNIL en de landmacht als Revolver M.73, na verschijnen van een verbeterde versie, met toevoeging OM [Oud Model]. Het werd vanaf de jaren 70 (van de negentiende eeuw) het standaard vuistvuurwapen voor officieren, en met vuistvuurwapen uitgeruste manschappen van de cavalerie, artillerie en Marechaussee. Vanaf 1891 werd het ook bij de marine en mariniers ingevoerd. Overigens betrok de landmacht haar wapens (vreemd genoeg) bij de firma J.F.J. Bar in Delft en P. Peters te Maastricht, en niet bij de firma (Edouard de) Beaumont in Maastricht, de handvuurwapenleverancier van het leger bij uitstek. De marine kocht later wel in het Limburgse. Overigens zij opgemerkt dat de officieren het wapen zelf moesten aanschaffen. Het werd volgens richtlijn als voorgeschreven vuistvuurwapen voor officieren aangemerkt; kosteloos uitgereikt werd het alleen aan dienstplichtigen.

In 1908 kwam een gewijzigde versie van het wapen, dat aangeduid zou worden als M.73 NM [Nieuw Model]. Dit wapen had een ronde loop (in plaats van een achthoekige), en was bijna 5 cm korter en daardoor 100 g lichter. Dit wapen werd door de AI vervaardigd. De revolver werd gedragen in een zwart of bruin lederen revolvertas die hetzij aan de koppel hetzij over de schouder (m.b.v. draagriemen) werd gedragen. Een patroontas voor maximaal 48 (losse) patronen hoorde bij de uitrusting. Deze uitrusting kwam in een aantal varianten voor. Zowel het wapen als bijbehorende uitrustingstukken bleven tot en met de meidagen van 1940 in gebruik bij het leger.

Technische gegevens revolver, staal, stelstel Bergansius

Klik hier voor een uitvergroting
Revolver M.73 NM [Nieuw Model]
Aanduiding: Revolver M.73 OM
Revolver M.73 NM
Fabrikanten: Beaumont (NL)
J.F.J. Bar (NL)
P. Stevens (NL)
Kaliber: 9,4 mm x 21 R [zwart kruit geladen]
Lengte: 330 mm OM
285 mm NM
Loop: 205 mm OM
160 mm NM
Aantal trekken: 6 OM
4 NM
Gewicht (ong.): 1,3 kg OM
1,2 kg NM
Cylinderkamers: 6
Effectief bereik: circa 35 meter [NM korter]

De pistolen

Het eerste (moderne) pistool dat zijn intrede maakte in het Nederlandse leger was het pistool Browning FN model 1910. Dit wapen werd in Nederland bekend onder de aanduiding Pistool M.25 no.1.

Dit wapen was ontwikkeld door John Mozes Browning [1855-1926], de man achter de zo bekende wapennaam "Browning". Het wapen was een doorontwikkeling van het Model 1900 gebaseerd op de speciale munitie .32 ACP [7,65 mm]. Dit wapen is tot 1983 geproduceerd! In de VS is het wapen beter bekend onder de benaming "Browning 380 pistol", in beide kalibers. Dat laatste kwam omdat beide modellen [Model 1910 en Model 1922] in zowel kaliber .32 als in kaliber .380 werden gefabriceerd. Nederland kocht echter van het Model 1910 het lichte, en van Model 1922 het zware kaliber.

ACP [Automatic Colt Pistol] munitie is een ontwikkeling van Browning zelf uit 1897 in samenwerking met de wapenfabrikant Colt. Het is een munitiesoort waarbij een tussenweg is gekozen tussen ontbrandingsenergie en comfort. Het positieve gevolg is dat de hanteerbaarheid van de wapens goed is, maar het negatieve bijeffect is dat het effectieve bereik en de stoppende werking - bij standaard patronen - beperkt is.

Browning was een samenwerking aangegaan met Fabrique Nationale [FN] in België. Het wapen werd dan ook door FN geïntroduceerd. Vanaf 1925 werd het pistool ingevoerd in ons leger als vervanging van de revolver M.73.

Het semi-automatische wapen Model 1910 was een licht pistool met een maximaal effectief bereik van circa 20 meter. Het wapen was voorzien van een magazijn voor 7 patronen 7,65 x 17 mm.

In het jaar 1933 werd de zwaardere variant van de M.25 ingevoerd, welke door Browning indertijd [1922] was gebaseerd op de munitie .380 ACP [9 mm]. Dit wapen werd aangeduid als het pistool M.25 no.2. Het wapen had een (relatief) groter magazijn, een grotere grip en een ruim twee centimeter langere loop. Het wapen had een magazijn voor 8 patronen van 9 x 17 mm.

De zwaardere M.25 no.2 werd de vervanger voor de lichte No.1, hoewel nog een aanzienlijk deel van de No.1 pistolen in de bewapening bleef.

De marine voerde het pistool volgens Model 1910 pas veel later in, namelijk in 1936. Tot dat moment was bij de marine de keuze gevallen op de pistolen Luger Pistole Model 1904, Browning Model 1903 en de Sauer Model 1930 [zie onder]. Toen de productie van de Sauer van het Model 1930 stopte, werd door de marine pas overgegaan tot de aanschaf van enkele honderden Model 1910 in kaliber 7,65 x 17 mm. Het kreeg binnen de marine de aanduiding "Pistool No.4". Het was identiek aan de M.25 No.1 van de landmacht.

De FN Browning pistolen waren betrouwbare en kwalitatief goede wapens.

Technische gegevens pistool Browning Model 1910 / Model 1922

Klik hier voor een uitvergroting
Pistool M.25 no.1 [7,65 mm] (links) en pistool M.25 no.2 [9 mm] (rechts)
Aanduiding: Pistool M.25 no.1 [7,65 mm]
Pistool M.25 no.2 [9 mm]
Pistool No.4 [7,65 mm, marine]
Fabrikanten: Fabrique Nationale FN [België]
Kaliber: No.1: 7,65 x 17 mm Browning [.32 ACP]
No.2: 9 x 17 mm Browning [.380 ACP]
Lengte: 153 mm No.1
178 mm No.2
Loop: 88 mm No.1
113 mm No.2
Aantal trekken: 6 No.1
8 No.2
Gewicht (ong.): 0,59 kg No.1
0,7 kg No.2
Magazijn: 7 patronen No.1
9 patronen No.2
Effectief bereik: circa 20 meter No.1
circa 35 meter No.2


Bij de marine waren zoals gezegd de selecties in eerdere fase anders uitgevallen dan bij de landmacht. De pistolen die bij de marine de aanduidingen no.1, no.2 en no.3 hadden gekregen waren alleen bij dit krijgsmachtdeel (in Nederland) ingevoerd. We zullen deze types hieronder in volgorde van nummering bespreken.

Het pistool dat de aanduiding No.1 bij de marine kreeg was het wapen dat door Georg Luger [van de Deutsche Waffen- und Munitionsfabriken] was (door)ontwikkeld uit een in 1893 ontwikkeld zelfladend pistool met 7,65 mm kaliber parabellum van ontwerper Borchardt. Het was een 9 mm versie die door de Duitse Marine was ingevoerd in 1904 en vier jaar later het standaard pistool werd voor de Duitse landmacht. Het KNIL had het wapen in 1911 ook aangeschaft [Pistool M.11], net als een aantal andere krijgsmachten elders.

De interesse van de marine was ontsproten uit een bewapeningswens voor de bemanningen aan boord van MLD toestellen. Deze hadden tot dan toe de zware revolver die moeilijk hanteerbaar was. De versie van het wapen welke het betrof was een verlengd pistool met een schouderkolf. Het had een maximaal bereik van maar liefst 200 meter, hoewel effectief niet veel meer dan 50-75 meter. Het was speciaal bedoeld voor de persoonlijke bewapening van de bemanningen van de marine vliegtuigen. De wapens werden in 1918 officieel ingevoerd, echter in 1924 verdwenen zij weer uit de bewapening nadat het pistool no.2 was ingevoerd omdat de no.1 niet langer leverbaar was wegens de bekende Duitse productierestricties.

In 1928 kwam de Luger parabellum echter opnieuw in beeld, dit maal de gewone versie. Inmiddels was de productie van dit wapen ook weer gestart in Duitsland en kon daar weer tot bestelling worden overgegaan. Dit pistool zou een deel van de revolvers van marinemensen aan boord van een aantal schepen vervangen, en een deel van de mariniers voorzien van een modern pistool. Aangezien de vorige No.1 volledig was uitgefaseerd bleef de benaming voor het wapen ongewijzigd. In totaal zouden circa 2,600 pistolen van dit type worden aangeschaft. Overigens waren er drie types van de pistolen in omloop, die in essentie niet veel verschilden maar wel te onderscheiden waren op enkele onderdelen. Dat kwam doordat de productie locatie nogal eens wijzigde. De laatste versie kwam van de Mauser fabrieken. De munitie werd overigens uitsluitend door de Duitse markt verzorgd.

Technische gegevens pistool volgens ontwerp Borchardt-Luger

Aanduiding: Automatisch pistool no.1
Fabrikanten: Mauser [Duitsland]
Deutsche Waffen- und Munitionsfabriken [Duitsland]
Kaliber: 9 x 19 mm parabellum
Lengte: 217 mm
Loop: 102 mm
Aantal trekken: 6
Gewicht (ong.): 0,89 kg
Magazijn: 8 patronen
Effectief bereik: circa 25 meter


Het pistool dat als "Pistool No.2" de boeken in zou gaan was het FN Browning Model 1903. Dit wapen kwam bij de marine in beeld toen de uitbreiding van de MLD de aanschaf van extra krachtige persoonlijke wapens noodzakelijk maakte, en de Luger parabellum inmiddels niet meer in Duitsland te krijgen was [vanwege de restricties die na WOI op de Duitse industrie toepasselijk waren].

In totaal werden 80 pistolen van dit model gekocht in 1923 en in 1926. Ze vervingen ook de Luger's die in de bewapening waren van de marine.

Het was een bijzonder krachtig en zwaar te hanteren wapen. Dit kwam vooral door de gebruikte munitie voor dit pistool.

Het Browning Model 1903 is spoedig uit de handel genomen [1927], in tegenstelling tot een aantal zeer succesvolle modellen van deze ontwerper. Desondanks bleef het in de bewapening tot en met de meidagen 1940. Het Zweedse leger had het pistool als Model 1907 ingevoerd als standaardwapen en bleef het in licentie produceren tot 1942.

Technische gegevens FN Browning Model 1903

Aanduiding: Automatisch Pistool no.2
Fabrikanten: FN [België]
Kaliber: 9 x 20 mm Browning long cartridge
Lengte: 203 mm
Loop: 128 mm
Aantal trekken: 6
Gewicht (ong.): 0,93 kg
Magazijn: 7 patronen
Effectief bereik: circa 35 meter


Het derde pistool dat de marine invoerde was een product van de inmiddels zeer bekende firma J.P. Sauer & Sohn in Duitsland, het Model 1930. Dit pistool zou de aanduiding "Pistool No.3" krijgen. Het was een klein en eenvoudig te dragen wapen dat bijzonder praktisch was aan boord van de marineschepen. Na de muiterij op de Zeven Provincieën in 1933 werd het noodzakelijk geacht dat officieren aan boord van oorlogsschepen wapens op de man zouden dragen. De in gebruik zijnde pistolen no.1 en no.2 waren te onhandig en te zwaar en daarom werd gekozen voor het kleine zakpistool Model 1930 van Sauer. In totaal werden circa 900 pistolen aangeschaft. Overigens hadden diverse civiele diensten in Nederland ook de beschikking over dit wapen. Er zijn er ook een aanzienlijk aantal in de illegaliteit gebruikt, wat vanwege het formaat heel begrijpelijk is.

Opvallend is voorts dat het wapen niet bedoeld was als een oorlogswapen, maar als een zakwapen voor tuchtelijk optreden en voorkomen van muiterijen. De pistolen zouden dan ook niet als oorlogswapens worden gedragen.

Overigens waren er zeer veel kwaliteitsproblemen met het pistool. Zo waren er problemen met de afvuurinrichting en de magazijnhouder. Deze problemen werden deels door de AI opgelost.

Ook voor dit pistool werd de munitie in Duitsland aangeschaft.

Technische gegevens Sauer Model 1930

Aanduiding: Automatisch Pistool no.3
Fabrikanten: J.P. Sauer & Sohn [Duitsland]
Kaliber: 7,65 x 17 mm HR
Lengte: 145 mm
Loop: 76 mm
Aantal trekken: 6
Gewicht (ong.): 0,63 kg
Magazijn: 6 patronen
Effectief bereik: circa 20 meter


Hiermee zijn alle types moderne revolvers en pistolen besproken die binnen de krijgsmacht zijn gebruikt in de periode 1900-1940.

Toch maken we nog even een korte zijstap naar de pistoolmitrailleur. Het is bekend dat het Nederlandse leger in mei 1940 geen enkele pistoolmitrailleur bezat, hoewel de plannen voor aanschaf van nieuwe lichte mitrailleurs en pistoolmitrailleurs wel degelijk aan de orde waren.

De marine - telkens voortvarender dan de landmacht in het erkennen van moderne noodzakelijke bewapening - bestelde echter in januari 1940 wel degelijk feitelijk pistoolmitrailleurs. Ze deden dit overigens in navolging van het KNIL dat dit wapen als zeer bruikbaar had ervaren. Het betrof de bekende PM Schmeisser 28 Type II.

Klik hier voor een uitvergroting
De Erma MP van ZKH Prins Bernhard.
Deze Haenel-Schmeisser productie was een zeer succesvolle doorontwikkeling van de Bergmann-Schmeisser MP-18; een pistoolmitrailleur die tijdens WOI vriend en vijand verraste. Het wapen was een zeer succesvol exportproduct en was in 1940 nog goed vertegenwoordigd binnen de Duitse krijgsmacht, in het bijzonder bij de luchtlandingstroepen en parachutisten. Het KNIL had het - naast de bekende Thompson PM Model 1928 - in 1939 in gebruik genomen.

Een aantal van 150 stuks [met tien magazijnen elk] was al mondeling in opdracht gegeven in het najaar van 1939, en de order werd geëffectueerd in januari 1940. De wapens waren bestemd voor de mariniers. Hoewel de wapens al in dezelfde maand gereed lagen voor afname is het niet met zekerheid bekend of Duitsland nog een exportvergunning heeft afgegeven voor de daadwerkelijke levering. Een aantal wapens heeft Indië wel bereikt. Zeker is wel dat ZKH Prins Bernhard een Erma MP [speciale versie] in zijn bezit had tijdens de meidagen. Of dit een testmodel was of een separate levering dan wel een onderdeel van de levering van de 150 PM's is onduidelijk.

Zeker is dat circa 2,000 Thompson PM's in bezit waren van het KNIL en dat een aantal in gebruik was bij de mariniers. Het is echter vrijwel uitgesloten dat er ook maar een in Nederland aanwezig was in mei 1940.

De bronnen die vooral door ons zijn geraadpleegd, naast talloze al dan niet digitale naslagwerken, zijn:
- De Ransel op de Rug - M. Talens
- Nederlandse Vuurwapens - De Vries / Martens

2027