Stuk van 10-veld
De artillerie van het veldleger was ingedeeld in twee organisatorische vormen: de divisieartillerie (onder de Divisie Artillerie Commandant) en de legerkorpsartillerie (onder de Legerkorps Artillerie Commandant). De divisieartillerie diende nauw samen te werken met de infanterie, en diende snelvurend te kunnen zijn en haar vuren snel te kunnen verleggen. Ze moest ook snel verplaatsbaar zijn. Zodoende was deze artillerie - gevormd door afdelingen uitgerust met het kanon 7-veld (75 mm snelvuur geschut) en de houwitsers 12L12 / 12L14 (120 mm) / 15L17 (150 mm) - vooral licht van kaliber en snelvurend. De houwitsers 15L17 waren slechts in beeld gekomen door uitblijven van leveringen van houwitsers van 105 mm uit Duitsland.
De legerkorpsartillerie had als primaire taakstelling om vijandelijke artillerie te bestrijden. Daarnaast was een voorname taak om diep in vijandelijk gebied storingsvuren te geven en daarmee vooral de vijand zijn logistiek ontregelen. Deze artillerie was daarom zwaarder van kaliber en diende verdragend te zijn. De legerkorpsartillerie werd gevormd door afdelingen met kanonnen 10-veld, kanonnen 12 lang staal en de houwitsers 15L15 (152 mm). De kanonnen 12 lang staal werden als noodaanvulling ingezet. Dat deze vuurmonden normaliter de toets der legerkorpsartillerie (kritiek) niet konden doorstaan behoeft geen nader betoog.
Onze artillerie bleek al tijdens de Eerste Wereldoorlog sterk verouderd te zijn. Niet alleen qua vuurkracht, maar ook qua dracht. Na WOI werden nogal wat oude stukken overgenomen van de strijdende partijen, zoals al onze zware houwitsers die in de meidagen nog in de bewapening waren. Maar hiermee was onze artillerie nog lang niet op sterkte. Het meest moderne stuk was het in 1904 aangeschafte snelvuurkanon 7-veld, dat toen nog maar ruim 7,000 meter bereik had. De in de bewapening opgenomen houwitsers hadden een bereik van maximaal 8,800 meter. Duidelijk is dat daarmee onze legerkorpsartillerie [letterlijk en figuurlijk] volkomen tekort zou schieten!
In 1927 werd besloten om het geschut van 105 mm van Bofors (officiële handelsnaam: Bofors 105 mm kanon model 1927) in Zweden aan te schaffen voor de legerkorpsartillerie van de landmacht [N.B.: ook het KNIL schafte dit geschut aan]. Dit kanon was op dat moment een zeer modern stuk geschut. Het was vooral een groot voordeel dat door de geremde vuurinrichting (de gelede affuit) het mogelijk werd om snelvuur met dit wapen af te geven zonder dat telkens opnieuw gericht hoefde te worden. Voorts had het stuk (voor veldgeschut) een grote elevatiemogelijkheid van +42°, en een spreidaffuit wat een traversehoek van 60° mogelijk maakte (30°+ en 30°-) zonder het stuk te hoeven verplaatsen. Vooral vanwege de grote elevatie kon het stuk eigenlijk beter veldhouwitser worden genoemd. Tenslotte had het kanon met ruim 16.000 meter (met maximale stuwlading) een voor die dagen bijzonder grote dracht. Het kanon werd geladen met trotyl gevulde stalen brisantgranaten met drijfstoffen in gescheiden stuwladingen. Twee schokbuizen waren voorradig; snelle en trage ontsteking, en een tijdbuisontsteking.Het kanon 10-veld werd ook wel kanon 10L40 genoemd. De gewoonte was om het kaliber (naar beneden) af te ronden en de lengte van de loop (in aantal kalibers) achter de kalibernotering te plaatsen. Het stuk 10-veld had een kaliber van 10.5 cm en een looplengte van (10.5 x 40) 420 cm.
De 52 [in eerste instantie 36] aangeschafte stukken werden ondergebracht in de Regimenten Motor Artillerie (RMA) 9 t/m 12. Als tractie was de Fordson tractor aanwezig, maar later werden vooral de Morris-Commercial D 6x4 vrachtwagens (zie foto onder) gebruikt. De RMA werd omgedoopt tot de Regiment Artillerie 9 t/m 12, en elk van de vier legerkorpsen kreeg een regiment ingedeeld; regiment zeggen we, maar in feite was het slechts een afdeling met 3 batterijen en dus 12 stukken [alleen 12RA beschikte op 10 mei over 4 batterijen met in totaal 16 stukken. Een vierde batterij was gevormd uit de 4 stukken welke voor de opleiding waren gebruikt]. De tweede en derde afdeling van de regimenten 9 t/m 12 hadden moeten worden gevuld met de in Duitsland bestelde houwitsers 105 mm en de nog te bestellen houwitsers 150 mm. Midden jaren dertig werd de DAF trado aangeschaft als tractie voor de stukken van de legerkorpsartillerie. Deze artillerietrekker was speciaal ontworpen door militairingenieur (kapitein) ir. P van der Trappen en de heer Van Doorne van DAF. Door een onafhankelijke achterwielophanging kon de trado relatief veel grip ontwikkelen in zwaar terrein.
In 1935, toen de spanning in Europa toenam, realiseerde de politiek zich eindelijk dat fondsen voor herbewapening moesten worden vrijgemaakt. Toen men [politiek en militair apparaat] eindelijk zover was, en men in 1939 in (o.a.) Zweden op zoek mocht naar uitbreiding van het arsenaal voor de legerkorpsartillerie, was Zweden niet meer genegen om handel te drijven met Nederland. In alle wijsheid werd toen besloten om houwitsers van 105 mm en 150 mm bij Krupp in ... Duitsland te kopen. Hiervan waren er in mei 1940 - voor zover we kunnen nagaan - acht van het type "10.5 cm Le FH18" [Leichte Feldhaubitze] geleverd. Deze stonden in de duinen bij Scheveningen (Waalsdorpervlakte). Weliswaar zonder richtinstrumenten en munitie! Uiteraard had Duitsland de levering van de overige stukken tegengehouden. De in 1939 en 1940 voor de Duitse houwitsers opgeleide artilleristen kregen toen de beschikking over o.a. de 15L15 houwitsers [15RA] en - o ironie - de oude stukken van 15L24 (24, 25, 26 Afd A.)
Ons leger had in mei 1940 overigens nog een kanon van 105 mm in de bewapening [los van marine- en kustgeschut]. Dit Krupp kanon stamde uit 1912, en was in tweevoud aangeschaft voor proefnemingen. Een vervolgorder is - om onbekende redenen - nooit gevolgd. De kanonnen - aangeduid als 10.5L30 - waren in de meidagen in Zeeland ingedeeld bij 17 RA onder de naam "sectie 10.30". De dracht van deze stukken bedroeg circa 15.000 meter.
Meidagen 1940: 10-veld in de Grebbelinie en bij Dordt
In de meidagen is van ons meest moderne geschut opvallend weinig gebruik gemaakt. We maken een korte opsomming van de inzet per afdeling.
I-9 RA was ingedeeld bij IV.LK in de noordelijke Grebbelinie en werd betrokken bij het verstoren van de troepenopbouw bij de Duitsers [versterkte 227.ID] door het afgeven van verontrustende en storende vuren in het doelgebied. I-9RA werd een aantal keer verplaatst, en gaf gemeten over de meidagen weinig vuren af. Alleen de nacht van 12 op 13 mei zou de afdeling - samen met de andere artillerie in het vak van IV.LK - intensief vuren en in totaal zo’n 650 granaten afvuren op de omgeving Barneveld, Voorthuizen en Nijkerk. Op 13 mei werd men slechts een keer ingeroepen voor een kort afsluitingsvuur voor de voorposten aan de Asschatterdijk. Hierna volgde het terugtrekkingsbevel uit de Grebbelinie.
De diensten van twee batterijen werden aangeboden aan de commandant van II.LK, generaal Harberts, die dit "gebaar" genereus afsloeg. Hij had geen behoefte aan extra artillerie in zijn vak ...
De vier batterijen van I-12RA - die bij de zuidelijke Grebbelinie vak II.LK waren ingedeeld - hebben relatief weinig vuren afgegeven. Twee batterijen waren bij Veenendaal in stelling, en twee bij Elst. Van die batterijen bij Elst werd eentje (3-I-12RA) twee dagen elders ingezet (bij Gouda/Rotterdam, en deze kwam in de middag van 13 mei terug in stelling bij Elst). Alle vier de batterijen stonden - vreemd genoeg - in een kaarthoek richting het vak van de 2e Divisie. Een hoogst merkwaardige keuze van de Legerkorps Artillerie Commandant (LKAC), omdat deze kanonnen met hun spreidaffuiten toch een grote kaarthoek (60°) konden dekken. Dat men desondanks de normaal en reserve stellingen slechts in noord en noordoostelijke kaarthoeken inrichtte is een onbegrijpelijke zaak. Hierdoor kon - zonder dat men van stelling veranderde - door geen der vier batterijen vuur worden gegeven voor het vak van 8RI en III-19RI (meest zuidelijke deel van vak 19RI).
Op 10 en 11 mei zijn ter ondersteuning van de huzaren enkele korte storende vuren afgegeven (o.a. Ede, Bennekom, Lunteren). Op 12 mei wist 4-I-12RA vuur uit te brengen in het vak van 4.Div., ruim 2 km noordoost van Wageningen op vaag ingemeten Duitse artillerie. De 1ste en 2e Batterij gaven enkele korte vuren in het vak van 2.Div. Er zijn tegenstrijdige berichten over de intensiteit van de afgegeven vuren door 4-I-12RA op 12 mei na het beschieten van de artillerieposities NO van Wageningen. Rapporten en verslagen zeggen dat geen vuren meer werden afgegeven, terwijl de batterijcommandant beweert tot 21.00 uur in de weer te zijn geweest ...
Op 13 mei - de dag van de echte slag om (het behoud van) de Grebbeberg - werd door de gehele afdeling geen enkel vuur afgegeven. Een vuur werd voorbereid in het vak van de 2e Div. maar niet uitgevoerd. Vroeg in de middag ontving de afdeling het terugtrekkingsbevel. In de avond bereidde 4-I-12RA nog een vuur voor op Rhenen (vanuit Amerongen), maar voordat dit werd afgegeven kreeg men weer een terugtrekkingsbevel, deze keer richting Schalkwijk.
I-10RA was ingedeeld bij I.LK, en stond met zijn drie batterijen aan het zuidfront van de Vesting-Holland (Rotterdam-Hillegersberg). Op 10 mei werd vanuit de Zalmhaven, de Veerhaven en de Kralingse Plas het vuur geopend op het bezette Waalhaven en omgeving. In totaal verschoot de afdeling rond de 675 granaten op 10 mei.
Op 11 mei werd door twee batterijen in de ochtend een aantal korte uitwerkingsvuren gegeven op Waalhaven. Men miste door gebrek aan waarneming de kans om in de vroege middag een honderdtal Duitse transportvliegtuigen op Waalhaven te beschieten die daar wegens een ongeval of crash niet konden vertrekken. Pas aan het eind van de middag werd het vuur weer geopend, maar het veld was toen vrijwel verlaten.
Op 12 mei werden enkele korte vuren afgegeven op de Maasbruggen en op Waalhaven.
Op 13 mei in de ochtend werd door twee batterijen een aantal korte vuurstoten afgegeven op het Noordereiland in Rotterdam, welke bedoeld zijn om een aanval van de mariniers te steunen. De samenwerking kwam onvoldoende tot zijn recht door gebrekkige coördinatie.
Om 01.00 uur in de nacht van 13 op 14 mei werd 1-I-10RA aangevallen door een vliegtuig. Hierbij werd een bom geworpen die twee doden veroorzaakte. Het meest bizarre - typerend voor de soms zo hoge mate van naïviteit der Nederlandse bevelvoering - was dat toen om 16.35 uur het kantonnement Rotterdam besloot te capituleren, de commandant van I-10RA goedkeuring verzocht zich te mogen verplaatsen naar het noorden, omdat I-10RA immers onder commando I.LK viel. Zodoende zou deze moderne afdeling buiten de capitulatie blijven. Een heel verstandig besluit. De kantonnementcommandant stelde echter dat deze schaarse moderne afdeling geschut feitelijk onder zijn commando viel en moest capituleren! De algemene capitulatie maakte een eind aan deze militaire klucht.
Ook van deze afdeling modern geschut werd opvallend weinig gebruik gemaakt in de meidagen.
I-11RA was organiek ingedeeld bij III.LK. Op 10 mei vertrok de afdeling uit Vlijmen, en kwam tenslotte bij Zaltbmmel terecht. Tijdens de verplaatsing sneuvelen twee man door luchtaanvallen.
Op 11 mei werd de afdeling ter beschikking gesteld van de Lichte Divisie en vertrok naar Gorinchem, om later door te trekken naar Molenaarsgraaf waar men in reserve bleef. De hele 10de en 11de mei werd geen schot gelost!
Op 12 mei kreeg men van de DAC bevel om het vuur te openen op de westoever van de Noord, en vuurde men 60 brisantgranaten af op de omgeving van Oostendam. In de late avond trokken twee batterijen naar Sliedrecht en kwamen daar in stelling.
Op 13 mei werd samen met het KRA door twee batterijen vuur uitgebracht op opnieuw de omgeving van Oostendam. Men verschoot 180 granaten op deze omgeving. De nacht van 13 op 14 mei alsmede overdag was de afdeling een aantal keer op verplaatsing. Dit gebeurde vooral op (een merkwaardig) eigen initiatief van de afdelingscommandant. In de loop van 14 mei eindigde men weer in de omgeving van Sliedrecht, na een corrigerend bevel van de DAC.
Conclusie is dat van de vier afdelingen modern geschut die ons leger op 10 mei 1940 rijk was opvallend - en hier en daar verwijtbaar - weinig gebruik is gemaakt. Wat vooral opvalt, is het gebrek aan inzet van de afdelingen tegen doelen welke bij uitstek voor de Legerkorpsartillerie zijn bedoeld. Dat zijn de artillerie oost van Wageningen (12RA) en een veel intensievere beschieting op 10 en 11 mei van het door de Duitsers bezette Waalhaven (10RA). Voorts is het frappant dat 11RA - in een gebied wat als cruciaal kan worden beoordeeld voor de val van het zuidfront Vesting-Holland op 13 mei - vrijwel geen enkel vuur afgeeft.
Na de capitulatie hebben de Duitsers de overgebleven stukken 10-veld onder de naam "10.5 cm K 335 (h)" in hun bewapening opgenomen.
Kenmerken
Fabrikaat: | Bofors (Zweden), i.s.m. de Hembrug (artillerie-inrichtingen) en Nederlandse halffabrikaten | |
Kaliber: | 10.5 cm (looplengte 420 cm) | |
Vuursnelheid: | 6 à 8 schoten per minuut (max. 5 minuten) | |
Elevatie / traversehoek: | -5° / +42° ; traversehoek 30° +/- | |
Affuit: | Spreidaffuit met reminrichting | |
Aanvangssnelheid: | 550 meter/sec. (met 1 kardoes) 700 meter/sec. (met 2 kardoezen) 750 meter/sec. (met 3 kardoezen) |
|
Soort munitie: | Brisantgranaat (trotyl geladen stalen patroon) van 16 kg. met: - schokbuis snel of traag - of tijdbuisontsteking |
|
Gewicht: | Vuurmond: | 3.650 - 3.750 kg. |
Kanonsloop: | 1.183 kg. | |
Tractie en wielen: | Gemotoriseerde tractie, vuurmond op massieve rubberbanden met as-vering | |
Maximale dracht: | met 1 kardoes: 12.500 meter met 2 kardoezen: 15.500 meter met 3 kardoezen: 16.300 meter (58 seconden) |
|
Bemanning: | 8 man plus een stukscommandant | |
Ingevoerd bij Nederlandse leger: | vanaf 1927 | |
Aantal beschikbare stukken in mei 1940: | 52 stuks |