11 mei 1940 - De strijd begint

Klik hier voor een uitvergroting
Duitse troepen in de Hoogstraat in Wageningen (11 mei 1940, ca. 9.20 uur) » meer
In de avond van de tiende mei arriveerden de eerste gemotoriseerde eenheden van de SS Standarte Der Führer oost van Wageningen. Het stadje dat op de onvermijdelijke route van het Duitse leger lag en bewust onverdedigd was gelaten. Slechts enkele versperringen op de toegangswegen waren een uitdaging voor de voorste Duitse eenheden.

Het was begrijpelijk dat Wageningen niet door het Nederlandse leger werd verdedigd. Elke indringer kon namelijk om de stad heentrekken en daarna een eventuele strijdmacht in het stadje omsingelen. Bovendien zou het Nederlandse leger een eventuele Duitse opstelling in of vlakbij de stad niet onder vuur kunnen nemen als het Wageningen zelf bezet zou houden.

Desondanks bliezen de Duitsers hoog van de toren over hun ongehinderde toegang tot de stad. De Duitse kroniekschrijver Otto Weidinger schreef een geheel verzonnen heldhaftig verhaal over de 'moedige en vastberaden' inname van de 'zwaar verdedigde' (?) stad. Volgens hem hadden de SS'ers zich een weg door de straten moeten vechten en het stadje huis na huis moeten veroveren. Met dit fantasieverhaal heeft hij waarschijnlijk een excuus willen aanreiken voor de tijd die men tussen Westervoort en Wageningen verloren had. Anders is het niet te verklaren waarom deze SS-officier met een verhaal op de proppen kwam dat zo volkomen verzonnen en onwaar was. Of zou Weidinger hebben willen duiden op de moeilijkheden die de eerste SS'ers in de ochtend hadden om de eerste voorposten net ten westen van de stad op de rollen? Daarbij kwam het in elk geval vlak aan de Nederrijn wel tot enige gevechten in stedelijke omgeving, omdat daar de enige kazemat in de voorpostenstrook met de nodige omzichtigheid door het 3e bataljon van de Standarte moest worden veroverd.

Klik hier voor een uitvergroting
Duitse troepen in de Hoogstraat in Wageningen (11 mei 1940, ca. 9.20 uur) » meer

Het Duitse gevechtsplan was eenvoudig. Na een korte inleidende artilleriebeschieting op de voorposten en de frontlijn en storend artillerievuur op de Grebbeberg alsmede storend vuur op Rhenen, zouden twee bataljons SS optrekken. Het 3de bataljon (Obersturmbannführer Wäckerle) zou ten zuiden van de hoofdweg optrekken, het 1ste bataljon (Sturmbannführer Müller) ten noorden van de weg. Het 2de bataljon (Obersturmbannführer Ney) werd ter beschikking gehouden in het achterland van de andere twee bataljons.

Om ongeveer 8 uur 's morgens [11 mei] openden twee afdelingen artillerie [12 stuks 105 mm van II/AR.SS en acht stukken 150 mm van IV./AR.256], de enige twee afdelingen die op dat moment beschikbaar waren, het vuur op de voorposten en de Grebbeberg en op de toegangswegen richting Grebbeberg. De stukken 105 mm van III/AR.207, die in de loop van de ochtend van 11 mei in stelling kwamen, zouden later bijspringen.

Het Duitse artillerievuur betekende vrijwel direct het einde van alle Nederlandse telefoonlijnen en de enige Ultra Korte Golf [UKG] zender/ontvanger bleek al snel een lege batterij te hebben, terwijl er geen reservebatterij voorhanden was ...

Het Duitse vuur richtte niet bijzonder veel schade aan de stellingen aan, maar het leidde - naast enkele slachtoffers - wel tot een stokkende logistiek aan Nederlandse kant. Na enige tijd begon de Nederlandse artillerie het Duitse vuur te beantwoorden. Men vuurde op enkele veronderstelde artilleriestellingen en waarnemingsposten, alsmede - later in de ochtend - op enkele uitvalswegen vanuit Wageningen.

Klik hier voor een uitvergroting
Troepen van het Regiment "Der Führer" aan het begin van de Hoogstraat in Wageningen (11/12 mei 1940) » meer
Om ongeveer 9 uur begon de SS zich naar voren te werken. Eerst door vuurverkenningen, waarbij vuur van Nederlandse posities werd uitgelokt om ze als zodanig in kaart te brengen, later door zich gereed te stellen voor de eerste actie. Met machinegeweren en karabijnen werd meteen gereageerd op de eerste Duitsers die verschenen, zodat de SS gedwongen was heel voorzichtig te opereren. De eerste uren gingen de SS'ers heel omzichtig te werk, daarna trok men in de sector juist onder de inundatie voorwaarts. De eerste Nederlandse posities die bezweken (ongeveer 1000 uur) werden bemand door een sectie van 19 RI in de noordelijke sector. Die stellingen waren door een dijk gescheiden van de opstellingen zuidelijk van die dijk, zodat de Duitsers na verovering zonder in beeld te komen de zuidelijk van de dijk gelegen posities in de rug en flank konden komen. Ten noorden van de dijk werd de voorpostenstrook voor 1200 uur volkomen leeg geveegd door de SS. Veel van de verdedigers die konden ontkomen vluchtten naar de boerderij 'Kruiponder', een centraal punt in de frontlinie.

De voorpostensector werd ernstig in gevaar gebracht door de Duitse doorbraak ten noorden van de dijk. De SS kon om ongeveer 1230 uur zijn slag slaan en trok achter de voorste Nederlandse steunpunten ten zuiden van de dijk om. Daardoor werd al spoedig de gehele compagnie (3-III-8RI) in die sector gedwongen zich over te geven of zich zuidwestwaarts terug te trekken. Een uur later waren alle oostelijk gelegen posities in de centrale voorpostensector [tussen de dijk en de hoofdweg Rhenen-Wageningen] door het 1e Bataljon van de SS Standarte opgeruimd. Alleen enkele stellingen ten westen van de eerstelijnsvoorposten waren nog in Nederlandse handen. Dit waren vier loopgraven waarin een sectie zware mitrailleurs was ondergebracht.

Klik hier voor een uitvergroting
Overzichtskaart van de voorposten in de Nude voor de Grebbeberg

In de tussentijd voerde een compagnie van het 1ste bataljon SS ook een verrassingsaanval uit op de frontlinie bij Kruiponder. Die aanval werd echter afgeslagen door de frontlijnafweer, ondersteund door een afsluitingsvuur van de Nederlandse artillerie. Het was met name het artillerievuur dat de Duitsers deed terugtrekken. De actie was vrijwel zeker slechts bedoeld als een aftastende actie om de weerbaarheid van de frontlijn verdediging te testen.

De aanval ten zuiden van de rijksweg kwam moeizaam op gang. De reden is onzeker, maar vrijwel zeker lag de oorzaak in het laattijdig gereed zijn van de voor de aanval van het 3e Bataljon SS aangewezen artillerieonderdeel [III/AR.207]. Bovendien had het bataljon opvallend veel moeite de meest oostelijke voorpostpositie in deze zuidelijke sector uit te schakelen. Het betrof een gecombineerde opstelling van een stuk 6-veld met vlak daarnaast een mitrailleur (in de enige kazemat die de voorposten rijk was). De beide wapens dekten de uitvalsweg vanuit Wageningen zodanig af, dat de SS'ers zich eerst breed en met zwaardere infanteriewapens moesten ontplooien alvorens zij deze posities konden uitschakelen met direct vuur. Pas om 1200 uur trad het bataljon westwaarts op. Het is goed mogelijk dat het epische 'veroveren van het taai verdedigde Wageningen' dat Otto Weidinger in zijn verslag van de SS veldtocht vermeldde over deze tweede oorlogsdag zag op de ingewikkelde manoeuvre die III./SSDF lijkt te hebben gemaakt op de zuidoostelijke voorpost uit te schakelen.

In tegenstelling tot het noordelijke deel van de voorpostenstrook, bleken de opstellingen tussen de Rijn en de Rijksweg lastiger te benaderen en te overwinnen. Dat kwam deels doordat het landschap opener was en daardoor de aanvallers minder dekking bood, maar ook doordat diverse groepen verdedigers zich dapper weerbaar opstelden. Het leidde tot een aantal gevoelige verliezen onder de SS'ers van het 3e Bataljon. Dat vormde op zich weer een aanleiding voor de SS om bij een aantal overwonnen posities over te gaan tot grove schending van het oorlogsrecht. In enkele loopgraven werden alle leden van een mitrailleurgroep die niet waren ontsnapt, of voordien waren omgekomen, uitgemoord. Bij andere posities werden overwonnen militairen als levend schild gebruikt bij de verovering van posities verder westwaarts of ze werden gebruikt om infanteriegeschut richting westen te sleuren. Deze misdragingen vonden ook in de centrale sector plaats. Bij deze misdaden vielen vermoedelijk meer slachtoffers aan doden en gewonden onder de Nederlanders dan gedurende de werkelijke strijd.

Klik hier voor een uitvergroting
Dienstplichtig soldaat Gerard Migchelbrink (MWO), 2e groep 3e sectie 1-III-8 R.I.
Het kostte de beide bataljons tot circa 1500 uur om de gehele oostelijke voorpostenstrook te bezetten. Daarna werd gehergroepeerd en wederom voorwaarts getrokken. Dat zou in de centrale sector spoedig tot bezetting van alle Nederlandse posities leiden, maar ten zuiden van de rijksweg duurde het tot 1730 uur voordat het zover was. Er was namelijk één positie die de mannen van het 3e Bataljon SS niet eenvoudig onder de voet gelopen kregen. De opstelling van een lichte mitrailleurgroep onder de sergeant-majoor-instructeur [SMI] Blom. In die opstelling was ook de soldaat Migchelbrink aanwezig. De twee andere groepen die de SMI commandeerde gaven zich na korte gevechten over, maar de door hemzelf aangevoerde groep bleef fier overeind. De Duitsers werkten zich omzichtig toe naar een omvatting van de inmiddels geïsoleerde Nederlandse opstelling. Maar iedere poging deze te benaderen leidde tot hevig vuur van het dozijn verdedigers. Uiteindelijk viel er zoveel Duits vuur in de loopgraaf dat de soldaten slechts door dekking te zoeken zich konden redden. Rond 1730 uur werd tot capitulatie besloten. De witte vlag leidde ertoe dat briesende SS'ers op de loopgraaf kwamen afgestormd. Wat er toen gebeurde is in nevelen gehuld. In elk geval werden de eerste Nederlanders die uit de stelling kwamen neergeschoten. Soldaat Migchelbrink - die zich voordien zeer had onderscheiden tijdens de strijd - overleefde dit niet. Volgens de meeste verslagen werd hij ongewapend en met de handen omhoog neergeschoten, volgens sommigen omdat hij met een SS'er in discussie ging. Een aanwezige sergeant in het gezelschap stelde (als enige van de groep) dat Migchelbrink nog op een Duitser had geschoten nadat de witte vlag was uitgestoken. Het zal voor eeuwig een raadsel blijven. Migchelbrink en SMI Blom werden later onderscheiden voor hun moed. De overlevenden werden door de Duitsers voor hen uit gedreven naar nog een tweetal opstellingen, maar die waren reeds verlaten. De voorposten waren gevallen. Het had de SS een hele dag strijd gekost.

De strijd in de voorposten had de SS vervaarlijke tegenstanders getoond. Niet alleen bleken ze uitstekende stormtroepen [Stosstruppen], maar hun fanatisme liet weinig ruimte voor medemenselijkheid. Hoewel de meeste SS'ers voor 10 mei nog niet oorlogservaren waren, en daarom beslist nog niet de geoliede machine vormden die zij in het eerste jaar in de Sovjet Unie zouden blijken te zijn, waren zij voor hun taak wel optimaal geselecteerd en voorbereid. Ze traden over het algemeen buitengewoon woest en ruw op, en hadden nauwelijks mededogen met overwonnen militairen. Als stormtroepen werden zij door krijgsgevangenen bezwaard in hun taak en zochten mede daarom naar functionele inschakeling van die gevangenen ten bate van hun eigen doelstellingen. Dat daarbij het oorlogsrecht vrijwel structureel werd geschonden, baarde de overwinnaars geen zorgen. Het leidde echter tot tientallen Nederlandse gewonden en doden, een macabere tol.

Uit het feit dat de strijd een volle dag duurde trekken sommige publicisten de conclusie dat de weerstand bijzonder groot was. Dat was niet het geval. Op enkele lokale moedige verdedigingsfeiten na, werd er door de voorposten niet bijzonder vasthoudend gevochten. Daarvoor waren hun posities ook ongeschikt. Sommige loopgraven waren onaf geweest, bij andere bleken de gefixeerde schootsvelden een belemmering. De Nederlandse loopgraven waren zodanig geconstrueerd dat een vijandelijk kruisvuur open weerstand vrijwel onmogelijk maakte. Waarom het de SS bataljons toch een volle dag kostte die matige weerstanden te overlopen, was simpelweg een combinatie van twee hoofdoorzaken. De eerste was de onwennigheid van de SS'ers zelf - waarvan velen op 11 mei hun werkelijke vuurdoop ontvingen; de tweede het feit dat de vele obstakels in de voorpostenstrook weliswaar belemmerend werkte voor de verdediging, maar evenzo voor de aanvallers. Zij konden geen goed overzicht van de verdediging krijgen en gingen daarom uiterst omzichtig te werk. Dat zou de volgende twee dagen wel anders zijn. De SS'ers leerden snel, niet in de laatste plaats omdat hun kader meer zou eisen dan op de eerste dag was gepresteerd.

Klik hier voor een uitvergroting
De Generaal-Majoor, Legerkorps-Commandant, Jacob Harberts
Het nieuws van de verkruimelende weerstand in de voorpostenstrook begon na het middaguur ook door te sijpelen op het hoofdkwartier van het 2e Legerkorps in Doorn. Met name de vele tientallen terugtrekkende militairen in de noordelijke sector hadden indruk gemaakt en de rapporten van hun verschijning in de hoofdweerstand kwamen bij generaal-majoor Harberts op het bureau. De korpscommandant raakte buiten zinnen van de rapporten, omdat hij in de veronderstelling was dat slechts agressieve Duitse verkenningen gaande waren. Het tot op dat moment uiterst milde vijandelijke artillerievuur plus ontbrekende rapporten van huzaren en de luchtvaartafdeling omtrent grote Duitse troepenconcentraties, deden hem overtuigd raken dat slechts zwakke vijandelijke activiteit al tot ineenstorting van de defensie geleid had.

Enige tijd later kwamen zelfs berichten van een vaandrig die was teruggetrokken van een vermeend onaangevallen sector alsmede een sergeant-capitulant van de PAG die uit nota bene de stoplijn sector met een van zijn beide stukken was verdwenen en 40 km achter de Grebbelinie was gearresteerd. Generaal Harberts verordonneerde dat de voorposten nog voor de volgende ochtend zouden moeten zijn hernomen. Bovendien formeerde hij een Krijgsraad te Velde om één der kaderleden van de vluchters voor desertie te laten terechtstaan. Daarvan moest een voorbeeldwerking uitgaan naar de rest van zijn troepen. Dezelfde dag werd een krijgsraad ingezworen en door de generaal werd aan de leden verstaan gegeven dat een doodstrafvonnis werd verwacht. Toen de generaal werd gerepliceerd dat de Krijgsraad onafhankelijk tot haar oordeel zou komen, werd dit schoorvoetend aanvaard. Een snelle analyse van de voorliggende casus deed het geval van de sergeant-capitulant [Chris Meijer] van de PAG overkomen als een typerend geval van grove desertie. De sergeant zou de volgende dag voor de Krijgsraad worden gebracht.

Naoorlogs is generaal Harberts aan alle kanten het offerlam geworden van de tragische strijd aan de Grebbeberg. Voor een belangrijk deel onterecht. De generaal werd in zijn gedachte dat slechts zwakke troepen tegenover zijn verdedigers stonden, gesteund door alle signalen die hij ontving. De commandant Veldleger, zijn directe superieur, was eveneens de mening toegedaan dat slechts voorhoedes in beeld waren. Hun uitgangspunten waren de theorielessen geweest omtrent de zo succesvolle Infiltrationstaktik, die vanaf de zomer van 1918 aan het Westfront was toegepast. Kleine maar doortastende stoottroepen die zwakke plekken in de defensie van de Entente zochten en bij een geconstateerde zwakte door concentratie van artillerie en infanterie werden uitgebuit. Dat was wat de Nederlandse opperofficieren verwachten in mei 1940. De zwakke Duitse artillerie, het ontbreken van Luftwaffe inzet, de rapporten uit het veld van slechts waargenomen kleine vijandelijke eenheden en de luchtverkenningen van de eigen ML die in niets wezen op een groot leger in opmars leken de analyse van de generaal aan alle kanten te ondersteunen. Het was althans conform de toen geldende opleiding en theorie dat deze indicatoren slechts duiden op een verkennende en aftastende, en niet een aanvallende vijand. Dat onder dergelijke omstandigheden zijn troepen er al de brui aan gaven, ja zelfs met stukken en al uit de onaangetaste hoofdweerstand terugtrokken en ver achter de linie verdwenen, leek in alle redelijkheid aanleiding voor hardhandig en besluitvaardig ingrijpen. En zo geschiedde.

Klik hier voor een uitvergroting
Van de Grebbesluis was het wegdek gesprongen. De sluis zelf moest intact blijven anders zou de inundatie leegstromen in de Rijn (mei 1940) » meer
Generaal Harberts gaf kolonel van Loon, divisiecommandant en hoofdverantwoordelijke voor de defensie rond de Grebbeberg, opdracht de teruggetrokken militairen wederom tot een gevechtseenheid te formeren en de voorposten te laten hernemen. De kolonel kon de generaal ervan overtuigen dat dit onverstandig zou zijn en dat de eenheid bovendien te zwak zou zijn voor die taak. Daarom werd II-19RI - operationele reserve - met de taak opgezadeld om gedurende de nacht de Grift over te steken met behulp van een noodbrug [de brug over het sluisje was opgeblazen door pioniers] en de voorposten voor krieken van de dag te hernemen. Een loodzware taak. De Nederlandse troepen waren immers totaal niet geoefend in nachtgevechten en bovendien kende het bataljon het voorterrein in het geheel niet.

Zo eindigde de eerste oorlogsdag. Aan Nederlandse kant waren er veel dodelijke slachtoffers te betreuren. In de voorposten waren 41 manschappen omgekomen. Op de Grebbeberg, door artillerievuur, nog 4 man. Er was ongeveer een compagniesterkte aan manschappen in Duits gevangenschap geraakt. Vele tientallen waren gewond teruggekeerd in de Nederlandse linies. Daarmee was III-8RI als gevechtseenheid vrijwel uitgeschakeld. Slechts de compagnie in de stoplijn was nog geheel strijdwaardig. Aan Duitse kant kwamen 20 man om tijdens de strijd op 11 mei 1940. Het waren dus de verdedigers geweest die de zwaarste offers brachten. Indachtig de gepleegde oorlogsmisdaden is dat niet verwonderlijk.

Zodoende waren de Duitsers in de nacht van 11 op 12 mei heer en meester in het gebied oost van de Grift. Het Hoornwerk - het enige Nederlandse verdedigingspunt in de frontlijn dat oostelijk van de Grift lag - was daarmee de voorste Nederlandse weerstand geworden. De Duitsers beraamden een plan om in de nacht de frontlijn te bestormen. Die aanval zou vlak na middernacht zijn beslag moeten krijgen.

85