Elders in de Grebbelinie

Klik hier voor een uitvergroting
Duitse militairen in Scherpenzeel (Vijverlaan/Molenweg) (mei 1940) » meer
In het centrale en noordelijke deel van de Grebbelinie had men weinig strijd gezien. Men kreeg hier en daar contact met verkennende Duitse verbanden en op de Veluwe kwamen diverse huzarenverbanden in strijd met SS'ers van de Leibstandarte en eenheden van 227.ID. Alleen bij Scherpenzeel was op 13 mei een aanzienlijke aanval door de Duitsers tot ontwikkeling gekomen. Het betrof een divisie aanval van 227.ID. Daarbij werden drie regimenten van die divisie - vanuit Duits perspectief van links naar rechts IR.328 t.o. de Slaperdijk bij Ederveen, IR.412 t.o. De Schans bij Renswoude en IR.366 t.o. Scherpenzeel - naast elkaar ontwikkeld in een sector tussen Scherpenzeel en Ederveen. Het geheel werd door 10.RI, 15.RI en 22.RI verdedigd.

Hoewel de voorposten in de sector vrijwel geheel verloren gingen, werd de Duitse aanval over de gehele linie afgewezen. Hier en daar waren enkele voorposten lichtvaardig opgegeven, maar over het algemeen weerde de verdedigers zich zeer goed. Gezegd moet worden dat de Duitse artillerie opvallend inaccuraat schoot en de vijand met weinig gogme aanviel. Daarentegen leverde vooral de Nederlandse artillerie ter plaatse - die voorafgaande aan de aanval al honderden granaten op de Duitse posities van gereedstelling had afgegeven - prima prestaties. Doordat bovendien de telefoonlijnen aan Nederlandse kant heel bleven, werd een puik staaltje samenwerking tussen infanterie en artillerie tentoongespreid. De hoofdweerstand bleef in Nederlandse handen. Een herhaling van de Duitse aanval stond voor de vroege morgen van 14 mei op de agenda. Overigens was hier ook het opmerkelijke feit waar te nemen dat hoewel de opvallend breed opgezette Duitse aanval vrij overtuigend werd afgewezen, de verdedigers desondanks de hoogste tol betaalden.

Bij het zuidelijker gelegen de Klomp was een regimentsaanval van IR.368 [207.ID] op 12 mei afgewezen door de verdediging aldaar. Deze keer waren het de Duitsers geweest die het meest hadden geofferd. Ze verloren 21 man, vooral van II./IR.368. De Nederlanders [II-10.RI] waren slechts negen man gesneuvelden kwijtgeraakt.

Klik hier voor een uitvergroting
Verlaten en deels vernield Ochten in de Betuwe. (14 mei 1940) » meer
In de Betuwe werd de uit 207.ID voortgekomen taakgerichte eenheid Brückner - bestaande uit ongeveer 2,000 militairen - bij een bescheiden aanval op Ochten op 13 mei door een combinatie van effectief infanterievuur uit de frontlijn en uitstekend liggend artillerievuur van twee afdelingen op de vlucht gejaagd. Tot een herhaalde Duitse inzat zou het niet komen.

In de Betuwe werd op het terugtochtbevel rond 1800 uur teleurgesteld gereageerd. Vroeg in de avond was de stelling door de Nederlandse eenheden verlaten, onder achterlating van een dun scherm.

In de sector van de Grebbelinie waar het 4e Legerkorps lag, was men geschokt het terugtocht bevel te ontvangen. Men had nauwelijks een schot gelost en volkomen onaangetaste stellingen. Het legerkorps trok volkomen intact terug. Bij de 2e Divisie, de andere divisie in het 2e Legerkorps, kwam de klap ook keihard aan. Men had de Duitse aanval in het eigen vak afgewezen en voelde zich moreel zeer gesterkt door dat resultaat. Er was echter geen keuze, men moest terug. Er werd een scherm aan troepen achtergelaten om de terugtocht te dekken en enkele batterijen artillerie werd opgedragen gedurende de nacht vuur af te geven op de Duitse sectoren. De schijn werd opgehouden van een doortastende verdediging. Die schijn werkte uitstekend.

Opvallend was dat de in het Duitse leger tot leidende doctrine verheven 'Auftragstaktik' [kort gezegd: de vrijheid van eenheden om hun tactisch doel middels eigen inzichten te bereiken] aan de Grebbelinie tot selectieve uitwisseling van gegevens leidde. Al op 12 mei was dit gebleken, toen IR.368 zich bij de Klomp vergaloppeerd had en door de commandant van 207.ID rap teruggetrokken werd in de boezem van de divisie. Daarvan wist de commandant van de noordelijk aanleunende 227.ID niets, en zodoende bleef deze ongewis dat zijn linkerflank helemaal niet gedekt was toen deze zich tussen Scherpenzeel en Renswoude ontwikkelde. Toen hij tijdens de operatie ontdekte dat IR.368 helemaal niet op zijn linkervleugel lag, wierp hij snel IR.328 in het gat tussen de Klomp en Renswoude. Diezelfde dag echter zou de staf van 227.ID wederom ervaren dat zij in competitie met 207.ID waren om het eerst de doelen van X.AK te verwezenlijken. Terwijl 207.ID om 2030 uur ontdekte dat het Nederlandse Veldleger tegenover haar was gevlogen, bleef 227.ID daarvan de gehele avond en nacht ongewis. Niets kreeg men te horen. Toen er in de ochtend van 14 mei verkenningspatrouilles richting Grebbelinie werden gestuurd ontdekte 227.ID zelf pas dat de Nederlandse stellingen leeg waren. Een achtergebleven voorpostensectie - onverhoopt niet verwittigd van de terugtocht bevelen - zorgde overigens nog voor een fel lokaal gevecht bij de Schans.

De terugtocht van het Veldleger

Klik hier voor een uitvergroting
De gedachte van Opperbevelhebber Winkelman om stand te houden in de Grebbelinie bleek niet haalbaar.
De terugtocht van het Nederlandse veldleger uit de door generaal Winkelman aangewezen hoofdverdediging, was een voorportaal naar de algehele capitulatie van het leger. De Grebbelinie en Betuwestelling waren beide voorbereid geweest voor een langdurige verdediging - binnen de mogelijkheden van de toenmalige Nederlandse normen. Dat gold bepaald niet voor het oostfront Vesting Holland. Daar waren tussen augustus 1939 en februari 1940 wel enige spades in de grond gezet, maar alle werkzaamheden waren na het aftreden van OLZ Reynders gestaakt. Er was slechts budget voor de versterking van één hoofdverdediging. Zijn opvolger Winkelman had voor de Grebbelinie gekozen.

Het Oostfront Vesting Holland werd beschermd door de oude vertrouwde Nieuwe Hollandse Waterlinie. Althans, dat was de bedoeling geweest. Wegens de uitgebreide inundatie die daarvoor noodzakelijk was en de daarmee onvermijdelijke kostenpost, was een groot deel van de inundaties pas op 10 mei gesteld. Het zou nog dagen duren voordat de waterhoogte tot de gewenste 50 cm zou zijn gekomen. Dat was een diepte waarop greppels en sloten nauwelijks meer waarneembaar waren en motor- en gevechtsvoertuigen in iedere sloot of greppel een dodelijke val zouden vinden. In veel sectoren was op 13 mei echter pas sprake van drassigheid. Aangezien de verdedigingen vooral waren geconcentreerd op de accessen - waar dus geen inundatie voor de stelling lag - betekende het dat het ad hoc te formeren verdedigingsplan rekening diende te houden met de doorwaadbaarheid van voorheen als geïnundeerd terrein geprojecteerd gebied. Kwalijker was dat het oostfront Vesting Holland zich vrijwel nergens leende voor ingraven van artillerie of stellingbouw onder maaiveld niveau. De hoge grondwaterstand, onder andere noodzakelijk om de inundaties van de Waterlinie te kunnen stellen, zou graafwerkstukken direct doen onderlopen. Stellingen dienden dus boven maaiveld te worden aangelegd door ophoging. Dat was niet alleen arbeidsintensief en vrijwel nergens voorbereid, maar leverde ook een dusdanig contrast in het landschap op, dat stellingen dankbare doelwitten zouden opleveren.

Klik hier voor een uitvergroting
SS'ers poseren bij een verlaten Nederlandse artillerieopstelling (mei 1940) » meer
Een ander groot bezwaar was dat met name in de sector van de 4e Divisie veel artillerie was verloren gegaan. Die verliezen waren vrijwel geheel ontstaan door achterlaten van de stukken, want slechts vijf vuurmonden waren door Duits vuur onklaar geraakt. Circa twintig vuurmonden waren echter vernield door eigen troepen. Vaak zonder noodzaak. Hierin hadden de legerkorps- en divisie artillerie commandanten een weinig verheffende rol gespeeld. Men had veel te snel fiat gegeven stukken te vernielen als door lagere onderdeelscommandanten bezwaren van vervoer waren aangevoerd. Die verloren stukken waren vrijwel niet te vervangen. Het betekende dat het zuidelijke deel van het oostfront Vesting Holland een acuut artillerieprobleem had.

Van de onderdelen die uit Rhenen terugkeerden waren vele voor een groot deel hun bewapening en uitrusting kwijt. De eenheden die de tegenaanval hadden afgebroken, hadden veelal hun wapens en uitrusting weggeworpen. 8.RI, 19.RI en het ingezette deel van 11.RI waren vrijwel uitgeschakeld als bruikbare eenheden. Deze regimenten hadden zwaar geleden, en 8.RI was in feite opgelost. Het had zware verliezen geleden en veel manschappen waren in Duitse handen gevallen. Hetzelfde gold voor 19.RI, de compagnieën van 11.RI die op Berg waren terecht gekomen en I-46.RI. Er was daarmee ongeveer een divisie aan gevechtskracht verloren gegaan. Deels kon men uit de arsenalen nog nieuwe wapens ontvangen en zelfs konden enkele vuurmonden 7-veld worden aangevoerd. Het geschokte moreel en de uitgeputte staat van de eenheden was echter voorlopig onherstelbaar.

Klik hier voor een uitvergroting
Deze pag trekker reed bij de terugtocht op een aspergeversperring. (mei 1940) » meer
Hoewel de Grebbelinie alleen in de sector Rhenen was doorbroken, betekende het dat de gehele verdediging langs de Grebbelinie en Betuwestelling moest worden opgegeven. De stelling was ondiep geweest en voorbereiding voor afgrendelingen van onverhoopt doorgebroken vijandelijke verbanden waren er niet getroffen. Een duurzame noodafgrendeling organiseren was ondoenlijk. Er waren geen artillerieopstellingen voorbereid die een verdediging ten westen van Rhenen duurzaam en effectief konden dekken. Veldversterkingen konden niet zomaar worden aangelegd, tenminste - als deze een stevige verdediging mogelijk moesten kunnen maken. Het terrein ten westen van Rhenen was bovendien niet geschikt voor verdediging. Daarbij zou een afgrendeling met een zwakke provisorische verdedigingsmacht bij een doorbraak onherroepelijk gevolgd worden door een snelle Duitse doorbraak die afsnijden van een belangrijk deel van het noordelijk gelegen Veldleger als serieus risico in zich droeg. Kortom, een afgrendeling van de vijandelijke saillant bij Rhenen behoorde niet tot de haalbare verdedigingsopties.

Vooraf was bekend dat een lokale penetratie van de linie het failliet van het geheel zou betekenen. Bijzonder genoeg was echter de uitgebreide evacuatieplanning van het Veldleger - die in de tijd van OLZ Reynders vanzelfsprekend operationeel zwaarwichtig was geweest - ingetrokken onder OLZ Winkelman. Of dit nu werkelijk alleen om psychologische redenen was gedaan, is maar de vraag. Het resulteerde erin dat geen van de onderdelen zich op 13 mei bewust was van een nieuwe bestemming. Die herbestemming moest min of meer ad hoc worden toegewezen. Vanuit verzamelgebieden aan het Oostfront Vesting Holland zouden de divisies en overige verbanden ter plaatste een nieuwe verdedigingsrol krijgen aangewezen. Daarbij diende de staf Veldleger buitengewoon snel inventaris te maken van de strijdwaardigheid van aangetaste onderdelen. Een operationeel horrorscenario.

Het ging bij die terugtocht niet om een klein contingent troepen. Oorspronkelijk hadden ongeveer 50,000 man in de Grebbelinie gelegen en een 6,000 man in de Betuwestelling. Nadat Brigade B en enkele kleinere onderdelen als tactische reserve waren toegevoegd - en slechts kleinere verbanden waren ontnomen voor versterking van de troepen in Vesting Holland - was de sterkte in de Grebbelinie alleen nog maar toegenomen. Slechts een relatief klein deel was op of om de Grebbeberg gevangengenomen door de Duitsers. Elders was de linie onaangetast. Het betekende dat ruim 50,000 man met een deel van hun materieel naar het westen trokken nadat de terugtocht was bevolen. Ze hadden daarvoor een avond en een nacht.

Een logistiek mirakel was het dat vrijwel alle eenheden volledig slaagden de stellingen in het oostfront te bereiken. De grondmist die na het krieken van de dag de troepen op de grond aan het oog van vliegers onttrok, was een welkome bondgenoot.

In de nieuwe 'stelling' vonden de troepen tot hun grote teleurstelling niets dat duidde op een voorbereide verdediging. Het Oostfront was vrijwel geheel ontbloot van troepen [oorspronkelijk hadden er op 10 mei enkele bataljons in het Oostfront gelegen]. Belangrijker was dat stellingen ontbraken, enkele in voorbereiding zijnde kazematten onaf en ongecamoufleerd waren achtergelaten in februari 1940 en dat (bestaande) verbindingen, vuurplannen en voorraden geheel ontbraken. De deceptie van de eenheden die al in hun nieuwe stellingen terecht kwamen was enorm.

De organisatie om de beide legerkorpsen en restanten van overige onderdelen in een georganiseerde verdediging te formeren, was gigantisch. Desalniettemin slaagde men erin veel te bereiken. De 14e mei werden dan ook veel eenheden naar hun nieuwe bestemmingen gestuurd. Anderen bleven nog op verzamelpunten in afwachting van marsorders.

Klik hier voor een uitvergroting
Duitse troepen trekken op in de richting van Utrecht (14/15 mei 1940) » meer
De Duitsers hadden de Nederlandse terugtocht niet kunnen bijhouden. Hoewel er bij Rhenen al gedurende de nacht een grote verplaatsing op gang was gekomen, waren slechts vooruitgeschoven eenheden in staat om contact te maken met enkele Nederlandse concentraties. Voordat om 1900 uur de capitulatie van het Nederlandse leger bekend werd gemaakt, leidde e.e.a. slechts tot enkele vuurgevechten, onder meer bij Culemborg.

Bij Utrecht kwamen Duitse onderhandelaars voor de stelling. Zij overhandigden laat in de middag een bericht voor de commandant van Utrecht, een jongere broer van de beide generaals van Voorst tot Voorst. De Duitse commandant eiste een capitulatie van de stelling op straffe van een bombardement van de stad Utrecht. Zonder dat de Duitse commandant of de commandant van de stad Utrecht dit besefte, was juist dit bericht aanleiding voor generaal Winkelman en zijn staf de wapens te strekken.

Op het AHK was men nauwelijks bekomen van de tragedie van Rotterdam toen rond 1600 uur een afschrift van de parlementair boodschap uit Utrecht voorlag. Voor generaal Winkelman was het duidelijk. Er was een einde gekomen aan de mogelijkheden om zinvol verzet te plegen. Er was geen kans op belangrijke Geallieerde steun. De Duitsers hadden Rotterdam gewonnen en hoewel er een provisorische stelling was gemaakt om Vesting Holland alsnog hardnekkig te kunnen verdedigen, was ook het Veldleger teruggedrongen. De vernietiging van meer steden was een offer dat generaal Winkelman en zijn staf niet wilden brengen, omdat het niet zou leiden tot een kansrijke verdediging van het land. De te verlangen en verwachten offers waren de inzet niet waard. Er werd besloten een wapenstilstand aan te bieden ter bespreking van capitulatievoorwaarden. Om 1900 uur werd een communiqué uitgegeven waarin de wapenstilstand werd bekend gemaakt aan heel Nederland.

142