Verslag van reserve 2e luitenant H. de Vries, commandant 2e sectie 2-II-8 R.I.
Onderdeel: |
2-II-8 R.I. |
Opstelling 2-II-8 R.I.
3 secties in frontlijn vanaf Kruiponder richting Grebbeberg. Meest linkse sectie onder commando van 1e Iuitenant Vos. 1 sectie in tussenstelling; commando 2e luitenant De Vries. Plaats compagniescommandopost achter boerderijtje een 25 tal meter schuin links voor het middelste steunpunt van de sectie in de tussenstelling. Linker steunpunt hiervan ca. 70 meter van middelste steunpunt, rechter steunpunt hiervan ca. 120 meter van middelste steunpunt. Compagniescommandopost had geen schootsveld en was niet voor verdediging ingericht. Bestond uit een groot onderkomen. Het linker steunpunt van de sectie van luitenant Vos, de commandopost van de compagniescommandant en de sectie in de tussenstelling (3 steunpunten) waren boven het maaiveld opgericht.
Beschrijving van de oorlogsdagen 10 - 14 mei 1940.
Nadat in de nacht van Donderdag op Vrijdag de compagniescommandant met Staf en drie secties op basis van alarmtoestand no. .... naar de stelling was vertrokken was het de Vrijdagmorgen ca. 5 à 6 uur de beurt aan mijn sectie.
Het was doodstil toen we de plek verlieten waar we 8 maanden hadden doorgebracht. Niemand zei iets. De soldaten zwegen en waren druk bezig met hun emoties. De burgers die zich voor het hek van het schoolplein hadden verzameld waren ook stil. Ze waren kennelijk met ons lot begaan en zagen ons waarschijnlijk als ter doodveroordeelden vertrekken. Ik probeerde de moed erin te houden door een zo kordaat mogelijke houding aan te nemen. De familie Heysman (hij hoofd der school en een tijd lang mijn gastfamilie) stond langs de weg. Zij huilde toen we langs trokken en lang bleef dat beeld me bij.We moesten een klein uur lopen naar onze stellingen. In tegenstelling tot eerdere marsen langs deze route werd er nu natuurlijk niet gezongen. Iedereen was in zijn eigen gedachten verdiept en vertoefde waarschijnlijk bij hen die hen dierbaar waren. Men besefte nu de ernstige toestand waarin we terecht gekomen waren. Ik liet meteen, overeenkomstig het ons geleerde de troep de verspreide formatie aannemen met de mitrailleurs geladen. Dit in verband met mogelijke vijandelijke vliegtuigen. Die hadden we weliswaar nog niet gehoord of gezien, maar ik wist ook helemaal niet hoe ten aanzien van dit gevaar de zaak ervoor stond. Ik nam dus het zekere voor het onzekere.
Het was stil onderweg. Waar waren de mensen toch? We zagen niemand en de tocht door het dorp Achterberg was als door een niemandsland. Zo kwamen we, toch wel enigszins terneergeslagen eindelijk bij onze stelling aan. Van de andere secties zagen we niets. Die zaten immers honderden meters verder naar voren. De kapitein was er wel maar van hem werd ik niet veel wijzer. Hij zei niet veel en we verdwenen op onze beurt dan ook maar gauw in onze steunpunten. Daar probeerden we het ons voorlopig maar zo gerieflijk mogelijk te maken. Iedereen zocht een plekje voor zijn spullen. Doodstil was het om ons heen. De boerenfamilie bleek vertrokken met medeneming van de koeien. Het paard stond bij ons linkersteunpunt in een kleine wei. Enkele varkens knorden rondom de boerderij.
Eerst later bleek mij dat volgens een evacuatieplan alle burgers waren vertrokken en vanuit Rhenen o.a. met Rijnaken afgevoerd naar het westen. Zo gebeurde het later op die dag ook met de burgers uit Rhenen. Het moet allemaal razend snel hebben plaats gevonden en de organisatie hiervan moet wel voortreffelijk geweest zijn. Het gehele gebied was nu in het bezit van de militairen en nog werd er verzuimd gebruik te maken van deze situatie om hinderlijke obstakels in het terrein, met het oog op een beter schootsveld, op te ruimen. Hoewel, al hadden we dat gewild, dan nog was dit praktisch niet uitvoerbaar geweest, want we beschikten niet over springstoffen of ander materiaal om bomen te rooien.
We kregen die ochtend al gauw brood aangevoerd en er zal ook wel beleg bij geweest zijn. Maar onze belangstelling ging niet zozeer naar eten uit. Toen we later op de dag meer trek kregen gingen we eens in de boerderij kijken en troffen daar enkele emmers met eieren aan. Meer dan genoeg voor de liefhebbers. Maar lang niet iedereen had belangstelling voor de omeletten die toen gebakken werden. Sommige manschappen zaten zo te zien erg in de put en waren moeilijk tot enige activiteit te bewegen. Nee, het was bij elkaar geen erg krijgshaftige troep.
Het bleef die hele ochtend stil. Vooreerst was er nog niets van de oorlog te merken. We kregen ook helemaal geen informatie door. De kapitein bemoeide zich niet of nauwelijks met ons. De zon begon hoger aan de hemel te staan en het werd zowaar warm. Hiermee begon er ook wat meer leven in de soldaten te komen. Men mocht zich wat mij betrof vrij rondom het steunpunt bewegen. Sommigen gooiden hun uniform jas uit en genoten in het gras van de warme voorjaarszon. Men begon waarachtig een beetje te vergeten dat we in oorlog waren. Het was ook zo onwezenlijk: een doodstille natuur en een lekker zonnetje!
Dat werd plotseling anders. We werden onverwachts opgeschrikt door een aanstormend gierend lawaai waarbij je horen en zien verging. Het waren twee Duitse vliegtuigen, vermoedelijk Stuka's, die zeer laag over mijn stellingen vlogen. Het ging zo snel dat je 't pas besefte toen ze al weer ver weg waren. De soldaten die lagen te zonnen schrokken zich wild. De mitrailleurschutters vlogen achter hun wapens maar natuurlijk veel te laat, en deze waren trouwens op het voorterrein gericht en niet in de lucht. Vanaf dit moment hield ik de mitrailleurs voorlopig buiten ons steunpunt. In ons voorterrein was toch nog niets aan de hand. Dit vliegtuigstuntje had helaas wel een demoraliserend effect op enkele manschappen. Dat zal ook de bedoeling wel geweest zijn.
Des middags stond ik in de rust van het landschap op de weg waarlangs wij naar onze stellingen gekomen waren. Ik stond wat doelloost te kijken tot ik in de verte een figuur zag nader komen. Dichterbij gekomen herkende ik een soldaat van onze compagnie, overigens van een der secties in de voorste lijn. Toen zijn sectie des nachts uit het bivak was vertrokken, bevond hij zich in het kantonnementsziekenverblijf waar hij al enige dagen was opgenomen in verband met een ernstig verstuikte enkel. Hij liep op zijn sokken en had zijn "kistjes" met de veters aan elkaar geknoopt, om zijn nek hangen. Maar zijn uitrusting was compleet.
Mijn eerste reactie was: "Wat doe jij in hemelsnaam hier?" Waarop hij antwoordde: "Ik kan mijn kameraden toch niet in de steek laten?" Het bleek dat hij geweigerd had mee te gaan toen dit ziekenverblijf ontruimd werd en afgevoerd werd naar het westen. Hij had zijn spulletjes uit het kwartier opgehaald maar kon geen schoenen aan zijn gekneusde enkel velen.
Nu was dit een knaap van de jongste lichting, dus voor zijn eerste diensttijd onder de wapenen, die het ons kader de laatste maanden niet gemakkelijk had gemaakt. Een lastpak. Maar nu hij in de gelegenheid was geweest om "de dans te ontspringen" toonde hij een ander aspect van zijn karakter dat we nooit vermoed hadden. Ik heb hem dan ook niet mijn waardering onthouden voor zijn kranige houding en stuurde hem door naar voren naar zijn makkers. Later hoorde ik dat hij zich bijzonder goed heeft geweerd o.a. met lopen van patrouilles in het gebied voor de frontlijn.
In de loop van de dag kregen wij munitie en handgranaten aangevoerd. Met het beetje patronen "op de man" zouden we niet veel hebben kunnen uitrichten zodra het tot een gevecht zou komen. Bij het openmaken van de kistjes met binnenblikken bleken er in een enkele echter lege hulzen te zitten. Een duidelijk geval van sabotage?
Mijn officierskist was inmiddels ook gearriveerd in ons steunpunt. Hoe die daar kwam kan ik me niet herinneren. Om toch iets vertrouwds bij je te hebben prikte ik de foto van mijn verloofde aan de wand van mijn superklein onderkomentje binnen het steunpunt.
Daar zat ik die dag en de volgende wel eens om tot mezelf te komen, maar dat duurde nooit lang. Ik was te onrustig en, dat moet ik duidelijk stellen, te bezorgd over mijn manschappen. Daarom bevond ik me afwisselend in de verschillende steunpunten om me op de hoogte te houden van de situatie daar. Daarmee probeerde ik ook mijn mensen een hart onder de riem te steken en ze tot enige activiteit te krijgen. Maar er was helaas niet zoveel te doen. Ook in de verte bij de frontlijn was het nog stil. Maar je kon proberen de manschappen bezig te houden met bijvoorbeeld het onderhoud van de wapens.
Ook mijn sergeanten hadden wel enige mentale steun nodig. Aan de kapitein had je niets. Die is nooit bij zijn jongens geweest. Voor mij was het niet zo gemakkelijk om als 23-jarig jong luitenantje de merendeels veel oudere soldaten te "bevaderen". Maar ik probeerde het echter wel.
De avond viel en we gingen de nacht in waarvan we niet wisten wat die zou brengen. We begrepen wel dat het de Duitsers tijd zou kosten van de grens op te rukken met de IJssellinie en daarna onze voorposten tussen hen en ons. Het werd een lange nacht zonder slaap. Ik zat vol zorg over mijn sectie die van mijn beleid afhankelijk was. Daarbij was je gespannen over de dingen die nu onherroepelijk zouden gaan gebeuren.
We hadden die eerste dag, hoewel laat, toch nog een warme prak gehad die aangevoerd was uit de samengetrokken keukens van het regiment, ergens ver naar achteren. Helemaal rustig was het die eerste dag toch niet. Die opmerking moet ik even corrigeren. Herhaaldelijk hoorde je in de verte het "geblaf" van ons luchtdoelgeschut dat in de buurt van de Koerheuvel stond; de watertoren ten westen van Rhenen. Dat was de Luchtdoelartillerie (Lu.A.). Een van onze betere wapens in die dagen. Later kwam ik in contact met de commandant, de reserve-kapitein Hoogland, die mij vertelde dat ruim twintig Duitse vliegtuigen door zijn geschut in die dagen waren afgeschoten.
Vroeg in de morgen hoorden we in de verte het eerste schieten met infanteriewapens. Dat moeten onze voorposten geweest zijn. We beseften nu dat het ging komen. Het zou gedaan zijn met de rust. Blijkbaar waren de Duitsers toch sneller opgerukt dan we hadden verwacht. Het geschiet nam geleidelijk in hevigheid toe. Mijn soldaten begonnen nerveus te worden. Maar van enig vijandelijk contact met onze compagnie was nog geen sprake.
Op een gegeven moment begon onze artillerie die (onder meer?) opgesteld stond (zoals mij later zou blijken) in de buurt van Remmerden, zich te roeren. Het doelwit was ver voor onze voorste linies naar ik dacht. Men moest het op doelen in en rondom Wageningen gemunt hebben. Vanuit onze steunpunten konden we na enige tijd stofwolken in de verte zien opstijgen. Later is me gebleken dat onze artillerie behoorlijk succesvol is geweest. Vanaf dit tijdstip is het lawaai niet meer van de lucht geweest. Later begonnen blijkbaar de Duitsers ook hun artillerie in stelling te hebben terwijl hun infanterie gebruik maakte van zeer kleine mortieren.
De strijd vooraan begon steedis heviger te worden, te horen aan het doorlopend vuren van mitrailleurs en geweren. In de loop van de middag van deze tweede dag kwamen er soldaten van voren door onze frontlijn naar mijn stellingen. Zij waren afkomstig van de voorposten. Waren zij gevlucht? Ik kreeg die indruk wel. Er waren enkele gewonden bij, zij het niet ernstig. Ik ving ze een eind voor mijn steunpunten op en het was schrikbarend hoe ontzet deze jongens waren. De angst straalde van hen af en zij vertelden ons huilend hoe de Duitsers als duivels vermomd op hen waren afgekomen. "Met zwarte gezichten en kippenveren op de helm" zeiden ze. Later is mij gebleken dat de aanvallende Duitsers deel uitmaakten van SS Leibstandarte Der Führer. Min of meer een keurkorps? Zij beheersten het militaire "vak" tot in de puntjes en waren zeer goed en efficiënt bewapend. O.a. die kleine mortieren.
Ik stuurde de "vluchtelingen" maar verder door naar achteren in de hoop dat de gewonden een verbandplaats zouden vinden. Waar deze zich bevond wist ik niet, zoals zoveel zaken die niet aan ons sectiecommandanten bekend waren. Gelukkig had ik deze "terugtrekkers" zo kunnen opvangen dat mijn manschappen daar niet teveel van merkten; ze zouden door de paniekerige verhalen maar overstuur geraakt zijn. Over het totale verloop van de strijd kan ik niets vertellen want we bleven verstoken van enige informatie. Ik beperk me tot datgene wat wij beleefden.
Voor ons, rechts van onze meest rechtse sectie, ging het er fel aan toe. Later gevolgd op de linkerzijde van ons vak bij Kruiponder. Het artilleriebombardement nam nog steeds in hevigheid toe maar het zwaartepunt hiervan lag toch meer naar rechts waar de Grebbeberg zich verhief. Ik had vanuit mijn rechtse steunpunt een vrij goed uitzicht op de linkerflank van de berg. De inslagen volgden elkaar steeds sneller op. Onze artillerie antwoordde met eveneens een fel bombardement. Waarschijnlijk gericht op de artillerieopstelling van de Duitsers. Maar helaas verminderde de beschieting door de vijand niet of nauwelijks. Ik telde op de berg in mijn gezichtsveld momenten van 5 en zelfs wel meer inslagen per seconde. Het moet verschrikkelijk geweest zijn daar tussen de bomen op de berg te zitten, want vele granaten explodeerden zodra de toppen van de bomen geraakt werden. De uitwerking was hierdoor nog erger dan bij een inslag in de aarde. Hele boomtoppen vlogen de lucht in en ik had medelijden met de kerels die daar zaten.
Geleidelijk kwam er ook enige artilleriebeschieting op onze voorste linie, maar ik had de indruk dat het vuren door de Duitsers daar niet erg nauwkeurig was. Veel granaatvuur kwam terecht in het land tussen de frontlinie en mijn stellingen. Het begon daar al aardig op een kraterlandschap te lijken. Ik zat met mijn troep betrekkelijk rustig totdat laat in de middag het vuur af en toe ook onze kant opkwam. Een inslag vlak achter mijn linker steunpunt verwondde het paard dat daar rondliep of beter gezegd daar angstig hinnikend ronddraafde. Toen het granaatvuur weer eens wegebde ben ik gaan kijken maar aan het paard was niets meer te doen zodat ik mijn sergeant daar de opdracht gaf het dier een genadeschot te geven. Het paard is daarna ter plekke begraven.
Het was ook tegen het eind van de middag dat we bezoek kregen van een Duits artillerieverkenningsvliegtuigje. Dat vloog zo'n twee- tot driehonderd meter boven ons gebied heen en weer. Ik vond dit een bedenkelijke zaak want dit zou het vijandelijk vuur wel eens beter gericht doen worden. Ik liet van twee steunpunten de mitrailleurs naar buiten brengen en er werd geducht geschoten. Maar nu moet men weten dat zo'n geval daar in de lucht een heel ijl geval was met alleen een buizenstelsel zodat je de piloot ook kon zien zitten. Het was dus weinig kwetsbaar tenzij je een voltreffer op de piloot, in de benzinetank of motor plaatste. Hoe we ook schoten we hadden geen zichtbaar succes. Het kreng bleef minutenlang daar rondcirkelen. Ik maakte me kwaad en nam toen zelf een mitrailleur over maar aanvankelijk lukte het mij ook niet. Tot een salvo blijkbaar toch iets raakte want we zagen iets los raken en naar beneden dwarrelen; het vliegtuigje vloog daarna weg richting Grebbeberg. Later is ditzelfde geval (of misschien een ander?) nog eens, maar nu veel korter boven mijn stellingen verschenen.
En het artilleriebombardement bleef intussen maar doorgaan, hoofdzakelijk op de berg gericht. Af en toe zakte het iets af, maar dat was steeds maar kort. Als je oorlogsromans leest dan valt het op dat de militairen daarin altijd precies weten vast te stellen aan de hand van geluid en inslag met welke type granaat ze te maken hebben. Nu, dat kon ik bepaald niet en ik maak me sterk dat niemand bij onze infanterie dat kon. Je had totaal geen ervaring, het waren de eerste granaten die we in ons leven "tegen kwamen". Daar vóór ons bleef het een hel. Na enige tijd ontdekte je een bepaalde regelmaat in de beschieting door de Duitsers. Dan weer lag het zwaartepunt midden op de berg, dan weer zwaaide het af naar onze contreien. Geleidelijk kwamen die rotdingen dichter bij ons en het kwam nu voor dat ze zo dichtbij kwamen dat we moesten wegduiken als zo'n ding weer aan kwam fluiten.
Er vielen er, zoals ik al zei, veel in het "lege" land en op mijn stelling was er geen enkele treffer. Toen ik zo weer eens stond uit te kijken naar de linies in de verte, zag ik een klein troepje Hollandse soldaten achter de stelling langs lopen en toen kwam er een granaat òf erop òf vlakbij. Je zag door de opspattende aarde niets meer en daarna was het daar ook stil. Het waren vermoedelijk munitie- of etenshalers geweest. Zelf had ik een "narrow escape" waaraan achteraf ook wel een grappig aspect zat. Ik had van enige stilte in de granatenregen gebruik gemaakt om mijn behoefte te doen buiten ons steunpunt. Ik was er niet van gecharmeerd om ten aanschouwen van mijn manschappen op de latrine, die in het steunpunt was gebouwd, te gaan zitten. Een meter of twintig van mijn steunpunt vandaan bevond zich wat uitnodigend struikgewas langs de praktisch droge sloot achter dit steunpunt. Dat leek en was bijzonder geschikt voor mijn bedoeling. Ik maakte natuurlijk behoorlijke haast want ik was liever binnen dan buiten mijn steunpunt. Ik zal nog geen vijf seconden weer "binnen" zijn of daar komt me een zoever praktisch boven op de plek waar ik "gezeten" had. De zaak was meteen opgeruimd maar ik schrok me dood.
Ook de controle op mijn rechtergroep, die dus zo'n 120 meter naar rechts in het open veld lag, werd er nu niet gemakkelijker op omdat er af en toe in en bij dat gebied granaten terecht kwamen. Ik liet me echter niet weerhouden en als ik dit tochtje ondernam, dan kroop ik zo dicht mogelijk tegen de grond als er weer wat door de lucht aankwam. Maar achteraf viel het wel mee en bleef ik verschoond van inslagen vlakbij.
Eigenlijk is het verschrikkelijk moeilijk om wat er gebeurde te beschrijven en ook wat er door je heen ging. Je gespannenheid nam steeds meer toe. De soldaten werden erg gedemoraliseerd door het granaatvuur en dan nog hierbij te denken dat een en ander eigenlijk niets was vergeleken met dat wat daar voor ons gebeurde. Het Duitse artillerievuur zal wel de bedoeling hebben gehad om ons moreel aan te tasten want nogmaals, het ontbrak aan precisie. Men moet goed begrijpen dat er nog eigenlijk niets te doen viel voor ons in de tussenstelling. Het was een gelaten afwachten hoe de gebeurtenissen zich zouden ontwikkelen. Tegen een artilleriebombardement kun je niets anders doen dan je te dekken en te bidden dat je er geen op je kop krijgt. Nu, dat bidden was iets dat onze kapitein, volgens hen die bij hem in de commandopost zaten en waarvan ik er af en toe wel eens eentje sprak wanneer in een stil ogenblik men buiten een luchtje ging scheppen, heel consequent heeft gedaan. Misschien heeft het hem ook wel geholpen want ook hij kwam er zonder kleerscheuren af. Maar volgens mij was dat meer een kwestie van hard fietsen. (Ja zeker, dat voertuig had hij steeds bij zich gehouden zoals we later zullen zien).
Was er actie geweest, bijvoorbeeld een direkt vuurgevecht, dan zou er volgens mij nooit sprake geweest zijn van de lethargie die zich nu nadrukkelijk ging aftekenen. Niets is slechter voor het moreel dan niets doen.
Ik heb dat toen wel heel erg om me heen gezien. Wat ik kon doen probeerde ik. Ik monterde knapen op die overstuur begonnen te raken. Ik sprak moed in en vertrouwen en bemoederde diegenen waarvan ik verwachtte dat ze daarmee beter geholpen waren dan met een hard optreden, maar ik was streng tegen hen die hiermee beter geholpen waren. Och, ik zal het ook wel niet feilloos gedaan hebben maar ik probeerde tenminste iets.
Aan het einde van de tweede dag kregen we de indruk dat de voorste linie in een hevig gevecht gewikkeld was met de opgerukte Duitsers. Dat leidde ik af van het hevige infanterievuur waarvan onze mitrailleurs duidelijk waren te herkennen. Toen het begon te schemeren maar vooral toen het donker werd zag je veel lichtspoormunitie. Dat was dus Duits vuur. Wij hadden dit materiaal niet.
Met de vuurflitsen die je nu eerst goed kon zien en die afkomstig waren van inslaande granaten, was het net een vuurwerk maar met meer lawaai en gevaar natuurlijk. Omdat ik vermoedde, weten deed ik niets want berichten kreeg je niet (meer), dat de vijand nu zover was dat ze op onze frontlinie beukte, begon ik rekening te houden met het doorbreken van vijandelijke patrouilles, althans van kleine vijandelijke eenheden, die onder meer gebruik maakten van de duisternis. Omdat ik niet verrast wilde worden, we zagen praktisch niets, stelde ik een piketdienst in vóór mijn steunpunten waarbij voor ieder steunpunt een soldaat op zo'n dertig meter geplaatst werd, bij de twee meest linkse steunpunten tegen de prikkeldraadversperring aan. Zo'n knaap moest dan een uur bij de draad gaan liggen als luisterpost.
Het meest rechtse steunpunt had geen versperring voor het steunpunt. Die was nog niet klaar. Materiaal daarvoor en voor verder lopende versperringen lag in een enorme stapel ergens voor mijn middelste steunpunt. Zo'n luisterpost was natuurlijk geen leuk baantje. Je lag er onbeschermd tegen granaatvuur, maar dat kwam maar zelden over gedurende de nacht. Ik bracht de wachtposten persoonlijk naar hun plaats maar het gebeurde herhaaldelijk dat, zodra ik weer in het steunpunt terug was, de wachtpost ontredderd achter me aan kwam. Ze waren allemaal ontzettend bang. Er bleef me niets anders over dan met hen terug te gaan en een tijdje bij hen te blijven liggen. Maar daar kon ik ook niet eeuwig mee doorgaan.
Eenmaal sloeg een wachtpost alarm. Hij had iets achter de hoop prikkeldraadrollen gehoord. Ik met hem mee terug en inderdaad was daar iets aan de hand. Daarom wierp ik een handgranaat achter dat obstakel maar toen bleek dat het loos alarm was: een groot varken, dat daar los rond liep was de boosdoener. Het beest stoof gillend weg.
Waren de oudere soldaten geen helden, toch hadden ze voldoende plichtsbesef om een hen opgedragen taak te vervullen. Zij het met lood in de schoenen. Maar de enkele jongeren die ik in mijn sectie had waren compleet overstuur als ze de opdracht kregen als luisterpost op te treden. Zo was er een jongen die het niet uithield, ook niet als ik bij hem bleef. Hij huilde verschrikkelijk en ik nam hem maar mee terug en ben met hem in het onderkomen gaan liggen waar hij totaal overstuur in mijn armen lag te snikken. Aan dit soort jongens had je niets.
Het was dus de tweede nacht in onze steunpunten. En praktisch de derde nacht zonder slaap. En zonder slaap neemt de gespannenheid steeds toe. En dan wordt het een vicieuze cirkel: geen slaap, gespannenheid, nog minder slaapkansen, dus weer geen slaap en weer meer gespannenheid en zo door. Het schieten vooraan hield de hele nacht aan maar was beduidend minder dan overdag. Het was een rotnacht. Alles was rot. Je voelde je zo langzamerhand gebroken. Al na twee dagen! Wat was onze gevechtswaarde nog waard? Ik zat die nacht vaak in mijn eigen onderkomen: een klein hokje. Maar omdat ik daar ook niet tot rust kon komen liep ik mijn steunpunten maar weer eens af. Gelukkig waren er ook nog van mijn mensen die wat slaap kregen. Maar dat stilzitten en tobben werd funest. Ik dacht: laat er maar gauw actie komen als het dan toch moet. Dat zou beter zijn dan deze gelatenheid.
De instelling van mijn groepscommandanten werd er ook niet beter op. We hadden allemaal last van hetzelfde. Maar echt te klagen over mijn groepscommandanten had ik toch ook niet. Ze probeerden hun leiderschap te handhaven maar hun psychologische weerstand was niet groot meer. Vooral de jongste gaf tekenen van enige verslapping. En dan probeer je maar weer, en hoe vaak ik dat niet gedaan heb wist ik onderhand niet meer, iedereen moed in te spreken.
Toen de ochtend aanbrak begon het schieten en het artillerievuur weer toe te nemen. Nu kon ik vaststellen welk vuur van de Duitse en welk van onze artillerie was. Het geluid van de onze klonk me als muziek in de oren want ze lieten zich niet onbetuigd. Wageningen bleef een bestookt doel maar ook vlak voor onze linie bij Kruiponder kwam er een intensief vuur te liggen.
Het was in de morgen van de derde dag dat ik iets van de kapitein vernam. Hij liet me middels een ordonnans weten naar hem toe te komen. Ik trof hem net buiten zijn commandopost. Hij beval me in eigen persoon naar de frontlinie te gaan en daar te informeren hoe de zaken ervoor stonden. Ik maakte daar uit op dat er geen telefoonverkeer meer was tussen onze compagniescommandopost en de voorste steunpunten. Erg verwonderlijk was dat niet want de veldtelefoon was niet of nauwelijks ingegraven en het terrein was doorploegd met granaatinslagen. Maar de kapitein liet verder niets los. Hij was weinig mededeelzaam.
Uiteraard voelde ik wel even de rilling over mijn rug gaan want het was geen pleziertochtje door het terrein dat herhaaldelijk onder granaatvuur lag. Maar ik had de keus: gaan of dienstweigering. Nu dat laatste kwam niet bij mij ter sprake en ik wilde allerminst voor een lafaard aangezien worden. Mijn eerste daad was mijn groepscommandanten in te lichten en een plaatsvervanger voor mij aan te wijzen. Dat werd de sergeant Stevens. Daarna begaf ik mij op weg. Na een vijftig meter kwam ik langs de bunker (gietstalen koepelkazemat G.31 bezet door 2e sectie 4 M.C.) waar een zware mitrailleur van het regiment was opgesteld. Deze bestreek het tussenterrein tussen frontlijn en tussenstelling, dus voor een deel van mijn steunpunten langs.
De eerste luitenant die hier bij aanwezig was, was zichtbaar aangeslagen en sprak over terugtrekken. Hij leek mij in paniek maar ik deed het me niet aan tijd met hem in discussie te gaan en kwam daarna in het open terrein dat ik zo'n vierhonderd (?) meter over moest gaan. Af en toe sloeg er hier en daar een granaat in en het veld was inmiddels aardig overdekt met granaattrechters. Deze waren zo'n drie meter in doorsnee waaruit ik opmaakte dat het tamelijk licht geschut was wat de Duitsers tegen ons gebruikten. Ik holde van granaattrechter naar granaattrechter. Als er weer een projectiel door de lucht kwam aangieren, dan dook ik zekerheidshalve in zo'n put. Daarbij schoot het door mijn gedachten ooit eens gelezen te hebben dat een granaat nooit in een reeds bestaande trechter terecht komt. Eigenlijk klets natuurlijk. Maar ik hoopte maar dat dit waar was. Ik kwam na een dolle ren met vallen en snel weer opstaan aan de rugzijde van de voorste linie. Toen was het een makkie om me in de loopgraaf te laten vallen waar men mij wel wat verbaasd aanzag. Maar men had daar zoveel met zich zelf te doen dat er werd verder niet veel aandacht aan mij besteed. Ik bezocht de diverse commandanten en vond het moreel ondanks of waarschijnlijk dank zij de confrontatie met de vijand, tamelijk goed. Er was beslist geen paniek. Misschien wel enige gelatenheid maar toch was het beter dan bij mijn mensen.
Er was op dat moment geen voeling met de vijand. Deze had zich ver teruggetrokken. Het bleek dat een mitrailleur-bunker (lichte mitrailleur) een treffer had gekregen maar men was er met de schrik en een schrammetje afgekomen. Verder waren er ook geen verliezen of gewonden. Toen ik in het voorterrein bewegingen zag op zo'n 200 meter afstand, leende ik een geweer en moest me even afreageren (waarschijnlijk zonder doel te treffen) door verschillende schoten af te geven. Ik moest wat van mijn opgekropte emoties kwijt.
Het bleek dat er geen telefonische verbinding meer was met de compagniespost. Ik kreeg er te horen dat de meest linkse sectie van de 1e luitenant Vos het het zwaarst te verduren had gehad. Deze stellingen lagen dan ook regelrecht tegenover een landweg die vanaf Kruiponder (boerderijtje met overzetveer) richting Wageningen liep. Van enige behoorlijke inundatie op de linkerflank was nauwelijks sprake. Mijn collega-sectiecommandant vertelde mij dat hij er alle vertrouwen in had de stellingen te kunnen behouden. Hij maakte een zeer rustige en vertrouwen-inboezemende indruk. Later is gebleken dat de Duitsers op die plaats geen serieuze pogingen meer hebben gedaan. Wellicht ook omdat elders op de Grebbeberg een doorbraak was bereikt? Er was daar vóór de frontlinie niets meer voor mij te doen en zodoende aanvaardde ik maar weer de terugtocht op zelfde wijze als ik gekomen was. Er deden zich geen problemen voor en teruggekomen bij onze tussenstelling meldde ik mijn bevindingen aan de kapitein. Die reageerde nauwelijks. Hij had geen vragen en ik werd niets wijzer zodat ik dacht: waar was dat bezoek aan de voorste linie voor nodig geweest?
Het was de eerste Pinksterdag en ik had mij dat nooit gerealiseerd. In de loop van die dag kregen de voorste stellingen bezoek van enige vliegtuigen die zeer laag over de stellingen gierden. Eerst dacht ik dat het vliegtuigen van ons leger of van onze bondgenoten waren, omdat men zo laag vloog. Er was namelijk een gerucht geweest, waar vandaan weet ik echt niet, dat er hulp in aantocht was en dat Franse troepen in snel tempo in het zuiden oprukten en dat Engelse troepen op onze kust geland waren. Het eerste bleek (later) waar te zijn, het tweede niet. Maar we wilden het allemaal wel erg graag geloven! Ik geloof dan ook dat het Duitse vliegtuigen geweest moeten zijn. Identificatie door mij was door de afstand en de snelheid van de vliegtuigen niet mogelijk. Overigens waren vliegtuigen de enige additionele middelen, behoudens de artillerie en incidenteel pantserwagens, die de Duitse infanterie bij de Grebbelinie hebben gebruikt. Vlammenwerpers, zoals later en elders in de oorlog gebruikt zijn werden niet ingezet.
De derde dag (12 mei 1940) verliep verder zoals die daarvoor. De artilleriebeschieting hield niet op maar bereikte ons praktisch niet meer. In de loop van de middag werd ik door mijn uitkijkpost gealarmeerd dat er troepen over ons voorterrein op ons afkwamen. Met mijn kijker kon ik al gauw vaststellen dat het Nederlandse soldaten waren. Toen ze dichterbij kwamen zag ik dat adjudant Bison en de (cadet-)vaandrig Van het Klooster erbij waren en het dus hun secties betrof. Ik stond stomverbaasd. Toen ze mijn steunpunten binnenkwamen was natuurlijk mijn eerste vraag: wat is er aan de hand? De adjudant vertelde mij dat ze hadden moeten terugtrekken omdat de Duitsers de bij hun aansluitende stellingen zouden zijn binnengetrokken en bezig waren van daaruit de gehele verdere frontlinie (dus van onze compagnie) op te rollen. Later is gebleken dat dit op dat moment overdreven was en men zich in paniek heeft laten brengen door geruchten. Het leek mij een zeer ernstige zaak maar het was niet aan mij ter beoordeling. Ik liet de kapitein waarschuwen maar van hem werd geen reactie vernomen, zodat ik maar besloot het commando ook over deze secties erbij te nemen. Ik verdeelde zo'n zestig man over mijn drie steunpunten zodat deze overvol raakten en het nodig bleek manschappen in de onderkomens "op te bergen".
Ik gaf het commando over mijn rechtse steunpunt aan de adjudant en over het linkse aan de vaandrig. Ik kon nu per steunpunt over twee extra mitrailleurs beschikken. Een vergroting van mijn vuurkracht die ik dacht hard nodig te zullen hebben omdat ik er me nu op instelde dat er nu een rechtstreekse aanval op onze stellingen zou komen. Aan de teruggetrokken troep was wel te zien dat ze een zware tijd achter de rug hadden. De gevechtswaarde leek mij niet erg groot meer. Maar mijn twee collega's-sectiecommandanten maakten niet de indruk het niet meer aan te kunnen zodat ik toch wel wat optimistisch was over onze kansen.
Wij bereidden ons, vooral mentaal, voor op de komende gebeurtenissen. Ik kreeg weer meer te doen en voelde toen de vermoeienissen ook niet meer. Van de rechterkant kwam nu af en toe ook vijandelijk infanterievuur maar niet gericht en dat hinderde ons nauwelijks. Enkele kleine projectielen (zo'n 10 à 15 cm. lang en een doorsnede van ca. 3,5 - 4 cm.) ploften bij mijn steunpunt neer zonder enige schade aan te richten. Ik kon deze projectielen niet thuis brengen. Ze droegen duidelijk de sporen van "velden en trekken" (vermoedelijk projectielen van 3.7 cm. PAK). Eens toen ik over de loopgraafrand stond uit te kijken trof een tak vlak naast mij (van een fruitboom die daar stond) mij op het hoofd toen deze er werd afgeschoten maar dat was ook zowat het enige dat van vijandelijk vuur echt merkbaar was.
Het werd schemerig en toen zag je het vijandelijk lichtspoorvuur uit de richting van de meest rechtse loopgraven voor ons komen. Toen begreep ik dat toch waarschijnlijk de Duitsers daar al zaten. Hoewel ik niet uit sluit dat een en ander werd beïnvloed door het terugtrekken van onze twee secties en door een teruglopen van het waarnemingsvermogen tengevolge van de vermoeidheid. Maar in ieder geval was het te verwachten dat de strijd zich nu op de tussenstelling zou richten. Daar was deze immers voor! Het was intussen donker geworden en het zal zo tegen negen uur gelopen hebben, dat plotseling de schrijver-ordonnans van de compagniescommandopost voor me stond en me meedeelde dat de kapitein de order gaf terug te trekken naar de school in Achterberg. Daar stond ik paf van en mijn eerste vraag was natuurlijk: waar is de kapitein? Ik verwachtte hem nog dichtbij en in ieder geval nog in zijn onderkomen. Maar uit de mededeling van deze zeer betrouwbare man die in zijn burgerleven een goede positie had bij een bank in Amsterdam, en die al tot de ouderen behoorde, bleek mij dat onze commandant al enige tijd geleden vertrokken was en, men kan het wel raden, op zijn fiets. Ik was verbluft. Dat overviel me volkomen. Hoewel een terugtocht voor ons betekende dat we de strijd, althans voorlopig, zouden ontlopen, had ik er toch geen vrede mee en mijn eerste opwelling was dan ook: negeer de order. Ik overlegde met de adjudant (de ordonnans was al weer vertrokken) en uiteindelijk werd er toch besloten gevolg te geven aan de order. Hoofdzakelijk omdat ik totaal niets wist over de toestand voor en rechts van ons en over de aanleiding van deze order. Het kon ook best zijn dat dit terugtrekken in een totaalplan paste. Maar het bleef een raadsel voor mij hoe de kapitein aan enige informatie kwam die aanleiding tot deze order gaf. Er was toch helemaal geen communicatie met bataljonsstaf of regimentspost?
Dus we gingen. Ik gaf order tot het marsklaar maken met medeneming van zoveel mogelijk munitie en alle wapens. Eerlijkheidshalve moet gezegd worden dat voor de menschappen deze order als een opluchting kwam. Ik verzocht de adjudant met een bezetting van tien man in het rechter steunpunt te blijven als rugdekking en 15 minuten na ons vertrek ook af te marcheren naar bedoelde school. Nu kwam er niet zoveel terecht van echt marcheren, want ik vermeed zoveel mogelijk de straatweg en kruisingen en trok daarom grotendeels door het terrein zoals weiland en akkers waarbij zich echter wel veel obstakels voordeden in de vorm van prikkeldraad en sloten. Maar ik was bang voor eventuele mijnen op markante punten. En ik beschikte helaas niet over enige informatie, ook voor wat betreft mijnenvelden. Ik vond het logisch dat deze er waren, zeker op belangrijke punten zoals een spoorwegovergang. Ik geloof echter achteraf dat zoiets niet voor kwam, wat ik toch vreemd vind.
Toen we terugtrokken was er achter ons nog steeds artilleriegebulder en geratel van machinegeweren. Ik kreeg mijn mensen in goede orde mee. Bijzonder vermoeid kwamen we bij de school aan waar zich meerdere militairen bevonden maar ik had niet meer de energie om na te gaan wie daar allemaal waren. Het was uiteraard aardedonker, maar één ding kon je niet ontgaan: boven alles uit hoorde je de stem van onze kapitein die blijkbaar uit zijn lethargie was opgestaan. Had de terugtrekking hem weer moed gegeven? Ik meldde me bij hem en deelde hem mijn besluit ten aanzien van de terugtrekking van de adjudant en zijn mensen mede. Hij ontstak in woede en gelastte me onmiddellijk terug te gaan en de adjudant op te halen. Hoe ik ook probeerde hem duidelijk te maken dat het een kwestie van misschien 15 à 30 minuten zou zijn dat de achterblijvers ook bij de school zouden aankomen, er hielp geen lieve moer aan, ik zou en moest terug. Hij was niet voor rede vatbaar. Er zat dus niets anders op dan het bevel op te volgen. Ik koos een sergeant en een soldaat uit om me te vergezellen en daar gingen we weer terug door het aardeduister omringd door verre branden en artillerievuur voor (de Duitsers) en achter ons (onze eigen artillerie), waar wij van beiden geen enkele last hadden.
Ik verbaasde me over de verwoestingen die ook langs deze weg nog in het donker te onderscheiden waren. Daar moest de Duitse artillerie wel de oorzaak van zijn. We gingen nu een andere weg: nu langs de weg. Toen we in de buurt van onze stellingen kwamen ontvingen wij infanterievuur dat ons echter nauwelijks deerde. We konden onze stellingen enigszins onderscheiden en ik bespeurde daar niets zodat ik er van uitging dat de adjudant al weg was, hetgeen immers ook volkomen in de lijn lag?
Ik besloot geen verder onnodig risico te nemen en keerde terug naar de school. Zoals te verwachten was, was het ploegje soldaten met de adjudant daar veilig gearriveerd. Maar de kapitein was al weer weg met alle manschappen en kader. Van wie dat weet ik niet, kreeg ik de order me met de gedecimeerde sectie door te gaan naar de jeugdherberg richting Veenendaal. Dus daar gingen we maar weer. Hoe we steeds de weg zo in het donker vonden verbaast me nog steeds. We kwamen dichter bij onze artillerie. Bij de jeugdherberg aangekomen troffen we daar de anderen en ook de kapitein niet aan. Na een half uur gewacht te hebben kwamen deze opdagen. Waarom ik er eerder was dan zij is onbegrijpelijk maar eigenlijk interesseerde me dit soort zaken totaal niet meer. Meteen kreeg ik de opdracht met de hele troep (dus drie secties; de 1e sectie met de luitenant Vos was immers in de stelling achtergebleven) me naar de schietbanen te begeven en daar te gaan rusten langs de weg. We lagen nu tamelijk vlak bij onze artillerie en omdat deze met tussenpozen nog steeds vuurde, was het geen pretje daar te verblijven. Van rusten kwam niets.
Vanaf dit moment tot enige uren later (het was nog donker) herinner ik me niets. Ik moet een "black out" hebben gehad als gevolg van de laatste gebeurtenissen. Wel weet ik dat ik over mijn gehele lichaam trilde en de controle over mijn ledematen en mijn denkvermogen kwijt was. Het was mijn vierde nacht zonder slaap. Toen we weer verplaatst werden kwam ik weer enigszins tot mijn positieven en merkte dat ik een deken om mijn schouders had.
We gingen niet ver en kwamen nu achter de artillerieopstellingen te liggen. Daar bleven we tot in de vroege morgen en werden toen weer eens verplaatst naar een bosrand aan de kant van Remmerden. Daar bleven we tot in de middag. De kapitein kwam af en toe even langs maar je kreeg geen informatie van hem. Ik was inmiddels weer volledig bij mijn positieven. We probeerden zo goed mogelijk wat rust te krijgen maar we waren door gebrek aan voeding die we al in geen 48 uur hadden gehad, en door de afgelopen koude nacht, door en door koud tot de zon ons weer wat warmte begon te geven. Daar kikkerde ik aardig van op.
In de loop van de middag verliet de kapitein ons weer, mij de order achterlatende op de troep te passen en daar te blijven. Na enige tijd verscheen er een vrij grote zwerm (in mijn officieel rapport sprak ik van veertig maar daar blijf ik niet voor in staan), vrij laag vliegend en deze hadden het gemunt op de artillerieopstellingen. In hoeverre deze aanval effect had kon ik niet nagaan. Enkele van mijn mensen begonnen met hun geweer op de vliegtuigen te schieten ondanks dat ik dit verbood. Het had geen zin dit te doen. En je trok op zo'n manier de aandacht. Daarom verplaatste ik de gehele troep, zodra de vliegtuigen doorgevlogen waren, naar een boomgaard zo'n 400 à 500 meter westelijker. Ik liet echter een ordonnans achter met de opdracht op de kapitein te wachten en hem dan te melden dat ik met de troep verplaatst was.
Ik moet nog vermelden dat, zodra ik mijn mensen vertelde dat we ons zouden verplaatsen, een deel van hen overhaast de benen nam zodat we tot grote wanorde kwamen. Dit werd mede veroorzaakt doordat mijn mensen steeds geconfronteerd waren geweest met terugtrekkende losse groepjes soldaten maar ook met solitairen, die allen een zeer wanordelijke indruk maakten en nerveus hun ervaringen doorgaven.
Er was me alles aan gelegen om de discipline in mijn groep te handhaven. Ik stormde achter de "vluchtelingen" aan met getrokken pistool, loste enige schoten over hun hoofden heen en schreeuwde hen toe dat ze moesten stoppen. En waarachtig ze gehoorzaamden en spoedig had ik ze allemaal weer ordelijk bij elkaar. Na enige tijd kwam de door mij uitgezette post terug (van tijd had ik geen notie meer) en meldde dat hij de kapitein gesproken had, maar deze had niet gereageerd en ook geen orders gegeven en was doorgefietst in de richting van de straatweg die van Rhenen naar Leersum loopt. In eerste instantie ging ik er van uit dat hij wel terug zou komen en ik bleef zijn komst afwachten. Maar de soldaten werden erg onrustig en dat kwam omdat er steeds meer militairen van alle rang en stand vanuit het Oosten bij ons langs trokken richting Elst - Amerongen.
Alles had nu veel weg van een echte vlucht want er was geen één ordelijke troep bij. Meestal waren het enkelingen of hele kleine groepjes vaak ook zonder enig kader. Het was een armzalig gezicht. De desillusie straalde ervan af. Wapens bezat men vaak niet meer, helmen waren vaak, blijkbaar, weggegooid. Allemaal hadden ze haast om uit het bedreigde gebied te komen. Dat had zo'n slechte invloed op mijn mensen dat ik besloot, na een advies van een terugtrekkende eerste luitenant die nog een zeer redelijke indruk maakte en die mij een stafkaart verstrekte, om richting Elst te trekken. Maar eerst stuurde ik twee ordonnansen die over fietsen beschikten erop uit om de kapitein te zoeken. Ze keerden onverrichter zake terug. Nu zullen zij, bevreesd als ook zij waren, er wel niet veel moeite voor hebben gedaan. Maar ik zat er wel mee. Ik liet de troep zich in drie secties formeren en marcheerde af richting Elst. Ik vond het zo langzamerhand tijd worden om zelf de beslissingen te nemen want van mijn commandant had ik nog totaal geen leiding gehad. De troep was zeer gewillig en in bijna volmaakte orde trokken we in westelijke richting eerst over de akkers tot we bij de grote weg kwamen. Ook daar was het een drukte van belang van terugtrekkende groepjes militairen. Het was triest om te zien wat er hier van ons leger was overgebleven. En dan ben ik best trots dat mijn negentig man er nog zo goed bijliepen met alle wapens en bepakt met munitie. Op het punt waar de veerweg op de straatweg kwam even voor Elst werd het kruispunt bewaakt door een kapitein die daar met getrokken pistool iedereen probeerde tegen te houden. Ik kreeg van hem de order een verdedigingslinie te formeren vanaf de straatweg tot aan het veer. Een logische opdracht want ik was met mijn mensen de enige georganiseerde troep die daar langs kwam. Zo posteerden we langs de veerweg in en achter de bermen. Fut om zich in te graven had men niet meer, zodat ik zo goed zo kwaad de mitrailleurs plaatste en mijn mensen achter de weg stelling liet nemen. Uiteraard richting Rhenen.
Er was evenwel geen vijand te bespeuren terwijl er ook geen artillerievuur deze kant op kwam. Het was er rustig! Omdat ik geen rust in mijn lijf had begaf ik mij na alles geregeld te hebben naar het kruispunt waar de kapitein zijn handen vol had met de terugtrekkende militairen. Het lukte hem niet te bewerkstelligen dat deze teruggingen. Uiteindelijk moest hij veel van hen door laten gaan ook al omdat het daar bomvol begon te worden. Vreemde taferelen zag ik daar. Zo kwam er een verwaaide tweede luitenant op een damesfiets aanracen in wie ik een vroegere medecursist van Kampen herkende. Ik zei zonet 2e luitenant, maar dat was omdat ik hem kende want zijn onderscheidingstekenen had hij van zijn kraag verwijderd. Ik vroeg hem waarom hij dat had gedaan en zei hem dat zulks niet van pas kwam. Overstuur vertelde hij dat hij dit gedaan had omdat de Duitsers het vooral gemunt zouden hebben op officieren. Toen zag ik dat ook het leeuwenteken op zijn helm eraf gewrikt was. Hij deed het verder niet aan tijd en fietste snel verder. Waar waren zijn mensen? De fiets had hij ergens bij een huis weggepikt, zei hij nog. Dat was zomaar een voorbeeld van wat ik daar opmerkte. Het was triest!
In Elst bleven we zo misschien 2 uur (?) op deze manier hangen maar van een vijand was daar nog niets te merken ondanks de berichten die de terugtrekkende militairen verstrekten van snel deze kant oprukkende Duitse troepen. Op een gegeven moment kregen wij van de kapitein bij het kruispunt de opdracht ons naar Amerongen te begeven. Zo bleven we verdoolden die niet wisten wat men met hen voor had. Onze eigen kapitein hebben we daar in Elst niet gezien. Het verhaal begint eentonig te worden.
In Amerongen werden we door een majoor opgevangen en doorgestuurd naar Wijk bij Duurstede. Het was inmiddels al avond en het werd donker. Het was een zeer vermoeiende mars! Onbegrijpelijk dat we het nog konden opbrengen, maar later zou blijken dat we het nog lang niet gehad hadden. Men moet bedenken dat de meeste soldaten zwaar beladen waren met munitie. Ook extra mitrailleurtrommels droegen ze met zich mee en ook vele handgranaten. We waren nog compleet bewapend. We hielden het vol. Het zou de vijfde nacht worden, praktisch zonder slaap. En van eten was al helemaal geen sprake. Maar het feit dat men dacht op deze manier naar veiliger oorden te komen speelde natuurlijk een grote rol. We hadden geen enkele uitvaller! En hielden er nog goed de pas in ook. Zelfs de oude adjudant wist van geen ophouden. Hij werd zelfs nog monter ook en ik hoor hem onderweg nog roepen: Wij gaan de goede kant op luit! Eigenlijk was het helemaal niet de goede kant maar deze uiting van deze man was in de omstandigheden waarin alles verkeerde, wel begrijpelijk.
In het pikdonker kwamen wij in Wijk bij Duurstede aan te midden van een wir-war van allerlei soorten militairen. Op de markt bevond zich ook paardevolk en waarachtig we liepen daar weer tegen onze bloedeigen kapitein op. Hij had weer het hoogste woord. Het leek erop dat hij op ons gerekend had; hoe is me steeds een raadsel gebleven. Er was zelfs voor enkele sneden brood gezorgd en er was koffie. Nou ja, ik zeg koffie, maar het was meer iets dat in de buurt van koffie had gestaan. Wij, sectiecommandanten kregen een huis toegewezen waar we in een bovenkamer konden rusten. De soldaten moesten het zich op straat gemakkelijk maken. Lang duurde ons oponthoud in Wijk niet. Misschien twee uur? Ik had even geslapen toen we weer werden gealarmeerd en we van een 1e luitenant de opdracht kregen naar Vreeswijk te gaan. Met behulp van de adjudant en de vaandrig harkte ik het kader en de manschappen voor de zoveelste maal weer bij elkaar en zocht naar onze kapitein. Alles moest in het stikkedonker gebeuren. Maar geen kapitein te vinden. Het was me daar trouwens een drukte van belang. Alles krioelde door elkaar. Genoemde luitenant die merkte dat wij nog niet weg waren omdat we op onze kapitein wachtten, drong aan om Wijk te verlaten zodat we zonder onze compagniescommandant op stap gingen zoals we voorheen ook steeds hadden gedaan.Het zal zo'n twee à drie uur in de nacht zijn geweest toen we aan, wat later zou blijken, ons laatste stuk zouden beginnen. De spionagegeruchten hadden in Wijk bij Duurstede weer danig de kop op gestoken. Het was een "unheimische" sfeer zo om ons heen. Merkwaardigerwijs waren er nauwelijks andere troepen op die weg die we gingen. Dodelijk vermoeid sjokte de troep verder langs de weg die over de dijk liep langs de uiterwaarden. Achter zag je lichtflitsen langs de donkere hemel gaan en hier en daar zag je in de verte branden woeden. We zullen zo'n anderhalf uur onderweg zijn geweest toen één van mijn sergeanten mij opmerkzaam maakte op iets vreemds dat zich links van ons in de uiterwaard voordeed. Herhaaldelijk flitste daar een licht op duidelijk in het donker te zien. Met al die berichten over spionage vertrouwde ik het niet en liet de troep halt houden waarop de hele colonne zich op de weg liet zakken.
Met getrokken en geladen pistool trok ik de uiterwaard in op de lichtseinen af. Na een 80 meter stuitte ik daar op twee 1e luitenants beide met twee rijwielen en bezig met de elektrische lantaarns van de fietsen. Op dat moment kon ik niet precies vaststellen wat ze deden. Ze hadden mijn komst uiteraard gemerkt. Onder schot vroeg ik hen wat ze aan het doen waren maar kreeg geen antwoord. Ik vond een en ander verdacht; wie zoekt er met een fiets iets zo ver een uiterwaard in? En waarom zeiden ze niets? Daarom sommeerde ik mij hun pistolen af te geven hetgeen ze zonder problemen deden en deelde hen mee dat ze mijn arrestanten waren. Ik speelde misschien hoog spel, maar zonder protest lieten ze zich naar de weg leiden waar ik hen voor de troep plaatste met 2 soldaten met geweren achter hen. Zo liepen we toen weer verder. Ik was van plan deze 2 officieren over te geven aan de autoriteiten in Vreeswijk. Hun fietsen had ik aan twee soldaten gegeven die nauwelijks meer in staat waren te lopen.
Na enige tijd kwam een legervrachtwagen ons achterop waarin een sergeant en naar ik meen 2 à 3 soldaten. Ik liet deze stoppen en vorderde de wagen. Wat deze van plan waren liet me op dat moment koud. Ik liet de adjudant met de twee gevangenen en zover er nog plaats was met de meest vermoeide manschappen in de auto plaats nemen en verzocht de adjudant de gearresteerden in Vreeswijk af te leveren. Na het ochtendgloren bereikten we de sluizen bij Vreeswijk waar enkele soldaten stonden die ons vertelden dat de Koningin en de regering naar Engeland waren gegaan. Dit was een enorme schok. Toen we Vreeswijk introkken was het ook daar weer een gekrioel van allerlei onderdelen, maar daar stond ook weer plotseling onze kapitein voor ons. Later heb ik wel begrepen dat één van zijn verdwijningsredenen is geweest dat hij een hekel aan lopen had en alles per fiets deed. Maar ik sluit ook niet uit dat lafheid een rol speelde.
Voor ons was het spel nu uit..........
Des middags vernamen we de capitulatie!
Nabericht
De gebeurtenissen daarna waren zo verward en omdat we behoorlijk over onze toeren waren en dodelijk vermoeid, kwam er niets van om navraag te doen over wat er met de arrestanten was gebeurd nadat deze overgedragen waren door de adjudant. Het interesseerde me toen ook niets meer. (redactie: blijkens dit verslag van dienstplichtig sergeant P. Windig behorende tot de sectie van luitenant De Vries waren dit de 1e luitenant Van Helten van Staf-I-24 R.I. en de 2e luitenant Quaedvlieg van 1-I-24 R.I.)
Bron: verslag van dhr. H. de Vries, datum onbekend, afkomstig uit het archief van dhr. E.H. Brongers
|